ECLI:NL:RBMAA:2012:BY1933

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700526-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door penningmeester en boekhouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester en boekhouder werkzaam was. De verdachte werd beschuldigd van verduistering en valsheid in geschrift. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk zich toe-eigenen van geldbedragen die toebehoorden aan zijn werkgever en een stichting, in totaal meer dan € 179.000,-, gedurende een periode van ruim twee jaar. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte erkende dat hij deze misdrijven had gepleegd om zijn gokverslaving te financieren. De rechtbank overwoog dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van het vertrouwen dat in hem was gesteld en dat de gepleegde feiten een aanzienlijke impact hadden op de betrokken organisaties.

De officier van justitie had een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, de lange periode van tijd tussen de strafvervolging en de zitting, en de inspanningen van de verdachte om zijn leven weer op de rails te krijgen. De rechtbank besloot uiteindelijk om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar volstond met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte de mogelijkheid kreeg om zijn financiële verplichtingen na te komen. De rechtbank oordeelde dat compensatie van schade voor de slachtoffers belangrijker was dan het toebrengen van leed aan de verdachte. De in beslag genomen voorwerpen werden teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700526-12
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2012 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2008 tot 20 mei 2010 in de gemeente Heerlen meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk geld (in totaal euro 179.574,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker (boekhouder, teamleider crediteuren- en debiteurenadministratie), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2008 tot 20 mei 2010 in de gemeente Heerlen meermalen, althans eenmaal, (telkens) in het internetbetalingsprogramma de betreffende regel van de crediteur heeft gewijzigd in de gegevens van verdachte’s creditcard en/of (vervolgens) (telkens) meerdere althans een fictieve factu(u)r(en) in het boekhoudprogramma, - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk zijn eigen betalingsgegevens/creditcardgegevens in het internetbetalingsprogramma verwerkt (in plaats van de oorspronkelijke crediteurengegevens te gebruiken) en/of (vervolgens) (telkens) fictieve nota’s opgemaakt, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks de periode van januari 2005 tot 6 mei 2008, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 mei 2008 tot en met 16 juni 2010 te Landgraaf meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk geld (totaal minimaal euro 15.258,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten in zijn
hoedanigheid van penningmeester van voornoemde Stichting, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 maart 2008 tot 20 mei 2010 in de gemeente Heerlen meermalen, opzettelijk geld (in totaal euro 179.574,-), toebehoorde aan [benadeelde partij 1] en welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als medewerker (boekhouder, teamleider crediteuren- en debiteurenadministratie), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toe-geeigend;
2.
hij in de periode van 26 maart 2008 tot 20 mei 2010 in de gemeente Heerlen, meermalen, in het internetbetalingsprogramma de betreffende regel van de crediteur heeft gewijzigd in de gegevens van verdachte’s creditcard en meerdere facturen in het boekhoudprogramma - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft verdachte valselijk zijn eigen betalingsgegevens/creditcardgegevens in het internetbetalingsprogramma verwerkt (in plaats van de oorspronkelijke crediteurengegevens te gebruiken) en fictieve nota’s opgemaakt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
3.
hij in de periode van 6 mei 2008 tot en met 16 juni 2010 te Landgraaf meermalen opzettelijk geld, toebehorende aan [benadeelde partij 2], welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten in zijn hoedanigheid van penningmeester van voornoemde Stichting, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toe-geeigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis.
Met betrekking tot feit 3 merkt de rechtbank nog op dat de verdediging vrijspraak voor dit feit heeft bepleit, omdat de [benadeelde partij 2] geen aangifte van dit feit heeft gedaan en uit het dossier niet blijkt dat de politie überhaupt met de Stichting over dit feit heeft gesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft bekend dat hij gelden van de Stichting (waar hij penningmeester was) heeft verduisterd omdat hij geld nodig had voor zijn gokverslaving. Bij tijd en wijle vulde hij de rekening van de Stichting weer aan, onder andere door geld van zijn werkgever, [benadeelde partij 1], aan de stichting over te maken. Uit het onderzoek van [benadeelde partij 1] is gebleken dat er inderdaad geld van het bedrijf naar de [benadeelde partij 2] is overgemaakt. Gelet hierop acht de rechtbank niet alleen de feiten 1 en 2, maar ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 3:
verduistering, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting – kort gezegd – naar voren gebracht dat verdachte zich kan vinden in de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft bij het bepalen in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar een geldbedrag van in totaal
€ 179.574,- verduisterd van het bedrijf [benadeelde partij 1] waarvoor hij als boekhouder/teamleider crediteuren- en debiteurenadministratie werkzaam was. De manier waarop die verduistering heeft plaatsgevonden heeft ertoe geleid dat verdachte zich eveneens meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarnaast heeft verdachte tijdens eenzelfde periode meermalen geldbedragen verduisterd van de [benadeelde partij 2], waarvoor hij als penningmeester fungeerde. Verdachte heeft deze strafbare feiten naar eigen zeggen gepleegd om zijn gokverslaving te kunnen bekostigen. Hij realiseerde zich weliswaar dat zijn handelen ongeoorloofd was, maar hij heeft zijn handelwijze vanwege zijn gokverslaving desondanks gedurende een lange periode voortgezet. Verdachte heeft in de ogen van de rechtbank ernstig misbruik gemaakt van de vertrouwenspositie die hij in zijn functies innam en het vertrouwen dat zijn werkgever en de stichting in hem stelden op ernstige wijze geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede gelet op de hoogte van de verduisterde geldbedragen, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal in de onderhavige zaak echter volstaan met de oplegging van een werkstraf van maximale omvang en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de doelen die zij met een bestraffing wil bereiken.
Belangrijk is preventie in die zin dat verdachte in zijn verdere leven niet wederom op deze wijze het vertrouwen dat in hem wordt gesteld beschaamd. De rechtbank stelt vast dat verdachte hard heeft gewerkt om zijn leven weer op orde te krijgen. Uit het voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 28 september 2012 is gebleken dat verdachte uit eigen beweging een intensief hulpverleningstraject heeft doorlopen bij de Mondriaan Stichting. Dit traject was gericht op inzicht verschaffen in de reden van het gokken en terugvalpreventie. Verdachte heeft zich aan alle afspraken gehouden en zich ontvankelijk getoond voor de inzichten die de hulpverlening hem heeft geboden. Hij heeft het traject dan ook positief afgesloten. Verdachte ervaart veel steun van zijn familie en zijn sociale netwerk dat hij de afgelopen twee jaren heeft opgebouwd. Dit alles maakt dat het recidiverisico door de Reclassering wordt ingeschat als laag. De rechtbank acht gelet op het door verdachte positief doorlopen hulpverleningstraject het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanuit het oogpunt van ‘preventie’ niet meer opportuun. Wel zal zij als stok achter de deur nog een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het andere belangrijke strafdoel is “vergelding”. Het belang van dat strafdoel neemt echter naar het oordeel van de rechtbank af met het voortschrijden van de tijd. Het tijdsverloop tussen het instellen van strafvervolging en de behandeling ter terechtzitting bedraagt in dit geval bijna twee jaren.
Voorts is het de rechtbank gebleken dat verdachte, ondanks het feit dat hij op dit moment moet rondkomen van een bijstandsuitkering, al is gestart om maandelijks een bedrag aan zijn ex-werkgever terug te betalen. Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij voornemens is om, zodra de onderhavige strafzaak is afgehandeld, een (betaalde) baan te zoeken zodat hij in staat is grotere bedragen terug te betalen. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat deze intentie van verdachte oprecht is. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het terugbetalen dan mogelijkerwijs vertragen.
Tenslotte betreft het een delict dat een bedrijf is aangedaan in de economische sfeer. De rechtbank is van oordeel dat compensatie van schade in casu meer van belang is voor het slachtoffer, dan toebrengen van leed bij de verdachte.
Op grond van vorenstaande afwegingen is de rechtbank er toe gekomen geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf meer op te leggen.
Het beslag
De rechtbank is van oordeel dat de bij verdachte in beslag genomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat verdachte strafbaar is;
Straf
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een werkstraf van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- beveelt de teruggave aan verdachte van de volgende bij hem in beslag genomen voorwerpen:
- drie ordners (beslagnummer 1847906);
- een cd-rom (beslagnummer 1847909).
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 23 oktober 2012.