vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
zaaknummer / rolnummer: 159431 / HA ZA 11-236
Vonnis van 24 oktober 2012
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.F.G. Pennino te Kerkrade,
de rechtspersoon in de zin van artikel 2:2 BW BISDOM ROERMOND,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
advocaat mr. W. van de Wier te Beek.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Bisdom genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties;
- de conclusie van repliek en de daarbij overgelegde producties;
- het depot (het boek “[titel]”) d.d. 4 januari 2012 waarvan akte is opgemaakt onder nummer 159431;
- de conclusie van dupliek en de daarbij overgelegde producties;
- het proces-verbaal van de zitting van 24 april 2012 en de overgelegde pleitnotities.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De zaak is door de enkelvoudige kamer voor de verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
2. Het geschil
2.1. [eiseres] heeft een relatie gehad met de voormalige, inmiddels overleden, deken van de parochie Gulpen, de hee[deken] (hierna te noemen: [deken]). [eiseres] stelt dat [deken] zich onrechtmatig jegens haar heeft gedragen en dat het Bisdom voor eigen nalaten, waar ingrijpen noodzakelijk en mogelijk was, in wat “de affaire [deken]” wordt genoemd, aansprakelijk is. Voorafgaande aan de onderhavige procedure heeft [eiseres] in het kader van een voorlopig getuigenverhoor getuigen laten horen. De processen-verbaal die van deze getuigenverhoren zijn opgemaakt, zijn door [eiseres] bij dagvaarding in het geding gebracht. Aan deze verklaringen kunnen volgens [eiseres] feiten worden ontleend waaruit blijkt dat [deken] verschillende onrechtmatige daden jegens [eiseres] heeft gepleegd, daaruit bestaande dat hij:
• vanuit zijn functie van deken van de Rooms Katholieke Kerk, derhalve vanuit een vertrouwensrelatie, een seksuele relatie met [eiseres] heeft aangeknoopt (hetgeen door haar wordt aangeduid als seksueel misbruik, althans misbruik maken van die vertrouwensrelatie);
• [eiseres] een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) - herpes - heeft toegebracht, waardoor zij blijvende gezondheidsschade heeft opgelopen;
• [eiseres] heeft betrokken in zijn frauduleuze praktijken, waarbij hij zich grote sommen geld op onrechtmatige wijze heeft toegeëigend, terwijl hij suggereerde dat dit geld hem toebehoorde vanuit een rijke familieachtergrond;
• [eiseres] heeft mishandeld door haar diverse malen te slaan en te schoppen, alsmede haar op te sluiten in een hete sauna;
• [eiseres] – toen de relatie ten einde liep – diverse malen heeft bedreigd met de dood, en met ernstige mishandelingen;
• [eiseres] heeft bedreigd met het doden van haar kinderen.
2.2. Het Bisdom is naar de mening van [eiseres] als ‘werkgever’ van [deken], naar analogie van artikel 6:170 jo.171 BW, althans op grond van artikel 6:162 BW, aansprakelijk voor de aan haar toegebrachte lichamelijke en geestelijke schade ten gevolge van voornoemde onrechtmatige gedragingen van [deken] jegens [eiseres]. De relatie [deken] en het Bisdom kan worden gezien als een met een arbeidsovereenkomst vergelijkbare juridische relatie, althans als een relatie waarin essentialia van de arbeidsovereenkomst voorkomen. Indien het Bisdom niet hoeft op te komen voor schade die door een priester wordt toegebracht, dan komt zulks in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus [eiseres]. Zij stelt dat vanuit de maatschappelijke context op deze relatie artikel 6:170 jo 6:171 BW naar analogie dient te worden toegepast.
Voorts acht [eiseres] het Bisdom – als kerkelijke en maatschappelijke organisatie – op grond van artikel 6:162 BW zelfstandig jegens haar aansprakelijk, doordat het Bisdom jegens haar heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid door haar te negeren in haar verzoeken om hulp en bijstand in relatie tot de frauduleuze praktijken van [deken] en haar uiteindelijk ertoe te brengen om (zelf) aangifte te doen bij justitie, terwijl het Bisdom wist althans in redelijkheid kon weten dat [eiseres] zich daarmee publiekelijk en strafrechtelijk in een kwetsbare positie zou brengen. [eiseres] heeft bij diverse geestelijken van het Bisdom aangegeven dat er maatregelen dienden te worden getroffen teneinde aan de gedragingen van [deken] een einde te maken. In haar diverse verzoeken daartoe werd zij volledig miskend, stelt [eiseres].
Daar het Bisdom zijn aansprakelijkheid afwijst, stelt [eiseres] recht en belang bij een verklaring voor recht ter zake te hebben.
2.3. Haar schade bestaat volgens [eiseres] uit:
• verlies van arbeidsvermogen;
• verlies van zelfredzaamheid;
• verlies van zelfwerkzaamheid;
• medische kosten;
• kosten omscholing c.q. arbeidsdeskundige begeleiding;
• reiskosten;
• immateriële schade;
• wettelijke rente;
• buitengerechtelijke kosten, daaronder begrepen de kosten van de medisch adviseur.
Vooralsnog is er geen sprake van een medische eindtoestand en kan de omvang van de vordering nog niet worden becijferd, aldus [eiseres]. De omvang van haar vordering zal daarom onderwerp van een schadestaatprocedure moeten zijn. Vooruitlopend op die procedure stelt zij belang te hebben bij betaling van een voorschot van € 25.000,- ter dekking van de doorlopende schade.
2.4. [eiseres] vordert na vermindering van eis tijdens de zitting van 24 april 2012 dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat het Bisdom aansprakelijk is voor de door [eiseres] ten gevolge van voormelde verantwoordelijkheid (analoog aan artikel 6:171 BW) en aansprakelijkheid (op grond van artikel 6:162 BW) geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade,
2. het Bisdom veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen ter zake kosten en schade: een vergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid, althans de dag van betekening der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
3. het Bisdom veroordeelt in de kosten van deze procedure.
2.5. Het Bisdom voert verweer.
2.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Bij conclusie van dupliek is door het Bisdom aangevoerd dat [eiseres] een onjuiste (rechts)persoon heeft gedagvaard. Als er al sprake is van een gezagsverhouding – hetgeen door het Bisdom wordt betwist – tot priesters c.q. [deken], dan bestaat die in ieder geval niet met het Bisdom maar met de bisschop. Tot de bestuursmacht van de bisschop behoort onder meer ook het voeren van een procedure tot verwijdering of verplaatsing van een pastoor. Het Bisdom bezit geen bestuursmacht, deze taak is aan de bisschop toebedeeld, aldus het Bisdom.
3.2. Gelet op de hierna materieel te beantwoorden vraag - dient de bisschop te worden vereenzelvigd met het Bisdom of moeten handelingen van de bisschop aan het Bisdom worden toegerekend – laat de rechtbank ik het midden of dit verweer wel of niet ook al bij conclusie van antwoord als preliminair verweer is gevoerd. Deze materiële beoordeling is van belang, omdat de grieven van [eiseres] veelal op het handelen c.q. het door haar gestelde nalaten van de bisschop naar aanleiding van haar verzoeken tot het treffen van maatregelen zijn gericht.
3.2.1. Het Bisdom betwist de stelling van [eiseres] dat vereenzelviging of toerekening mogelijk is. Een bisdom heeft, aldus zijn stelling, niet méér dan een territoriale functie, het is een verzameling van alle katholieke gelovigen die woonachtig zijn in een bepaald gebied. Aan het hoofd staat een bisschop, die zogezegd herder is van alle katholieke gelovigen en geloofsgemeenschappen in dat specifieke gebied, dat als bisdom wordt aangeduid. Het Bisdom stelt dat het ingevolge het kerkelijke recht geen bestuursmacht heeft. De bestuursmacht berust bij de bisschop. Eén van de kerntaken van de bisschop is het besturen van de gelovigen en de geloofsgemeenschappen. Tot de bestuursmacht van de bisschop behoort onder meer ook het voeren van een procedure tot verwijdering of verplaatsing van een pastoor.
3.2.2. Ter onderbouwing van haar stelling dat de bisschop als bestuurder van een bisdom dient te worden aangemerkt en in die hoedanigheid als leidinggevende van een bisdom handelt en beslissingen neemt, trekt [eiseres] de vergelijking met een statutair directeur. In haar pleitnota noemt zij een aantal voorbeelden uit de Codex Iuris Canonici (CIC) waaruit volgens [eiseres] blijkt dat de bisschop op grond van de eigen kerkelijke wetten ook optreedt voor het bisdom.
3.2.3. Ingevolge artikel 2:2 BW bezitten kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, rechtspersoonlijkheid. Het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland is een kerkgenootschap in de zin van deze bepaling. Zij worden geregeerd door een eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Met uitzondering van artikel 2:5 BW – “de rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft, met een natuurlijke persoon gelijk” – gelden de overige artikelen van Titel 1 van Boek 2 niet voor hen. Niet in geschil is (zie onder meer prod. 4 bij conclusie van antwoord onder “Bisdom-dekenaat-parochie”) dat een bisdom op grond van artikel 2:2 BW een rechtspersoon is.
Het Bisdom is niet ingegaan op de vraag hoe het Bisdom als rechtspersoon rechtshandelingen verricht. Gelet onder meer op hetgeen in de CIC omtrent de verdeling van bevoegdheden binnen de interne rechtsorde van het Bisdom is bepaald, in het bijzonder onder meer in Boek II, deel II, Afdeling II, hoofdstuk II, art. 2 Diocesane Bisschoppen, waaronder canon 381, waarin aan de bisschop omtrent het aan hem toevertrouwde bisdom alle bevoegdheden worden toegekend, alsmede canon 393: “In alle juridische aangelegenheden van het bisdom vertegenwoordigt de diocesane Bisschop het bisdom”, komt de rechtbank tot het oordeel dat de bisschop, als degene die aan het hoofd van het Bisdom staat en aan wie de bestuursmacht over het Bisdom is toegekend, namens het Bisdom (rechts)handelingen verricht en dat zijn taken en bevoegdheden hem mede in die hoedanigheid zijn opgedragen. Voor zover hij in die hoedanigheid namens het Bisdom heeft gehandeld, kan het Bisdom op de vermogensrechtelijke consequenties daarvan worden aangesproken. Dit te meer omdat het Nederlands recht bepalend is voor het antwoord op de vraag of het Bisdom bevoegd is als procespartij op te treden, welke vraag bevestigend wordt beantwoord.
3.3. Het Bisdom heeft vervolgens een beroep gedaan op verjaring van de vorderingen van [eiseres] ingevolge de verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 BW. Hierna zal voor iedere afzonderlijke door [eiseres] aan [deken] toegeschreven onrechtmatige daad, waarvoor het Bisdom door haar aansprakelijk wordt gehouden, worden beoordeeld of dit beroep op verjaring slaagt.
3.3.1. [eiseres] en [deken] hebben vanaf 1995 tot in 2004 een relatie gehad. Volgens [eiseres] is de relatie tussen hen ontstaan op initiatief van [deken], die misbruik heeft gemaakt van zijn positie als priester en vertrouwenspersoon en van het feit dat [eiseres], in de vertrouwelijke gesprekken die zij met hem heeft gevoerd in zijn functie als geestelijke, begrip en steun bij hem heeft gezocht. [eiseres] stelt dat zij zich niet meteen heeft gerealiseerd dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Dit besef is pas ontstaan toen zij in 2006 aangifte is gaan doen bij de politie. Op dat moment werd haar ook duidelijk dat zij een civiele vordering tegenover het Bisdom wenste in te stellen, zo stelt zij.
3.3.2. De rechtbank gaat er op grond van de verklaringen van [eiseres], gehoord als getuige, en de door [deken] op 7 december 2006 afgelegde verklaring als verdachte (prod. 13 bij conclusie van dupliek) van uit dat [eiseres] [deken] heeft leren kennen in een situatie van kerkganger-priester. Ook indien juist zou zijn dat [eiseres] herhaaldelijk avances heeft gemaakt naar [deken], zoals [deken] heeft verklaard, had [deken] in zijn hoedanigheid van priester hier niet op behoren in te gaan indien daarbij op enigerlei wijze sprake zou zijn geweest van een hulpvraag of een geloofsvraag van [eiseres]. Als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de relatie tussen [eiseres] en [deken] in aanvang niet had mogen plaatsvinden en deze als seksueel misbruik en dus als onrechtmatig handelen van [deken] zou dienen te worden aangemerkt, kan echter gelet op de duurzaamheid van die relatie naar het oordeel van de rechtbank niet staande worden gehouden dat er voor de volle duur van die relatie sprake is geweest van onrechtmatigheid. De relatie heeft immers stand gehouden van 1995 tot in 2004 en is ondanks een door [eiseres] zelf gestelde onderbreking van ongeveer een jaar in 1998 weer opgebloeid en voortgezet tot in 2004. Uit de gedragingen van [eiseres] zoals die uit de overgelegde getuigenverklaringen en uit andere stukken blijken, kan naar het oordeel van de rechtbank verder ook niet worden afgeleid dat zij zich gedurende de gehele relatie in een afhankelijke en hulpbehoevende positie bevond in de relatie met [deken]. In tegendeel. Uit de gebleken gedragingen is gebleken dat zij met deze relatie instemde. Het gezamenlijk bezoeken van haar ouders in Hongarije is daar een voorbeeld van. Gelet op deze omstandigheden kan [eiseres] niet volhouden dat er voor de volle duur van de relatie sprake is geweest van onrechtmatig handelen en evenmin dat zij zich pas in 2006 heeft gerealiseerd dat [deken] (al die jaren) misbruik heeft gemaakt van zijn positie. De rechtbank komt gezien het voorgaande tot het oordeel dat, voor zover die vordering op deze grond al zou kunnen slagen, op het moment van het instellen van de vordering in 2011 de verjaringstermijn van vijf jaren na het bekend worden met het gestelde seksueel misbruik was verstreken en de vordering is komen te verjaren.
3.3.3. Volgens haar eigen verklaring heeft [eiseres] voor het eerst in 1998 ontdekt dat zij een SOA had en is zij daarvoor tot ongeveer in 2000 in behandeling geweest. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat deze SOA door [deken] moet zijn veroorzaakt. In 1998 was zij aldus met feit en veronderstelde dader bekend. Op het moment van het instellen van de vordering op deze grondslag in 2011 was deze aldus verjaard.
3.3.4. [eiseres] was in ieder geval in 1999 bekend met de frauduleuze praktijken van [deken], met het feit dat hij zich daarbij grote sommen geld heeft toegeëigend en met het feit dat die sommen geld niet afkomstig waren uit een rijke familieachtergrond. In dat jaar heeft zij immers volgens haar eigen verklaring samen met [deken] contact opgenomen met advocaat Moszkowicz en hebben zij een brief laten opstellen door die advocaat waarin deze feiten zijn opgebiecht en die vervolgens in dat jaar naar het Bisdom is verzonden. Ook de hierop gebaseerde vordering is daarmee verjaard.
3.3.5. De mishandelingen en bedreigingen zouden, ingevolge de overgelegde en bij dagvaarding aangehaalde getuigenverklaringen, hebben plaats gevonden tussen 1999 en 2005. Dat wil zeggen dat ook de hierop gebaseerde vorderingen reeds in 2011 waren verjaard.
3.3.6. De rechtbank komt tot het oordeel dat ten aanzien van de vorderingen van [eiseres] voor zover het de gestelde aansprakelijkheid van het Bisdom voor onrechtmatige daden van [deken] betreft, het beroep op verjaring van al de verweten feiten slaagt.
3.3.7. Voor zover het de aansprakelijkheid van het Bisdom voor eigen handelen dan wel stilzitten van het Bisdom naar aanleiding van de meldingen en hulpverzoeken van [eiseres] betreft, is de vordering verjaard ten aanzien van het verweten niet ingrijpen met betrekking tot de fraude, aangezien deze in 1999 is gemeld bij het Bisdom en [eiseres] binnen korte tijd daarna bekend was met het feit dat het Bisdom naar aanleiding van die kennis geen stappen ondernam. Voor zover het gestelde uitblijven van maatregelen van het Bisdom ten aanzien van [eiseres] schadeveroorzakend is geweest, waren deze schade en de veroorzaker, het Bisdom, bekend in 1999 en is de vordering in 2004 verjaard.
Het seksueel misbruik, het toebrengen van een SOA en de bedreigingen en mishandelingen werden in 2005 door [eiseres] bij het Bisdom gemeld. Bij brief van het Bisdom van 31 maart 2006 heeft het Bisdom [eiseres] verwezen naar Hulp en Recht en naar de voor een ieder openstaande rechtswegen. Deze brief is in afschrift naar [eiseres] verzonden. [eiseres] was op het moment van kennisname van die brief aldus bekend met het feit dat het Bisdom zelf niets met haar melding zou doen. De dagvaarding is gedagtekend op 23 februari 2011. Ten aanzien van het seksueel misbruik, het toebrengen van een SOA en de mishandelingen en bedreigingen is de vijfjaar-termijn op de dag van de dagvaarding nog niet verstreken en dus nog niet verjaard.
3.4. Op grond van het voorgaande blijft nog over de beoordeling van de aansprakelijkheid van het Bisdom ingevolge de artikelen 6:170, 171 of 162 BW uit hoofde van het verweten nalaten van het Bisdom naar aanleiding van de melding van het seksueel misbruik, het toebrengen van een SOA en de gestelde mishandelingen en bedreigingen. Voordat aan die beoordeling kan worden toegekomen zal echter ook hier moeten kunnen worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is geweest van de betreffende onrechtmatige daden van [deken].
3.4.1. Hiervoor onder 3.3.2 heeft de rechtbank al overwogen dat, als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de relatie tussen [eiseres] en [deken] in aanvang niet had mogen plaatsvinden en deze als seksueel misbruik zou dienen te worden aangemerkt, gelet op de duurzaamheid van de relatie niet staande kan worden gehouden dat voor de volle duur van die relatie sprake is geweest van misbruik. Die onder 3.3.2. gegeven motivering is ook hier van toepassing. Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden en bij gebrek aan verklaringen van de andere gehoorde getuigen die de verklaring van [eiseres] steunen, is derhalve niet aangetoond dat deze relatie vervolgens niet op vrijwillige, gelijkwaardige basis en uit liefde is voortgezet. Dat er sprake is geweest van seksueel misbruik is dan ook niet aannemelijk geworden.
3.4.2. Dat de SOA waarvoor [eiseres] sedert 1998 werd behandeld is veroorzaakt door [deken] is evenmin bewezen. Hiervoor wordt geen steun gevonden in de verklaringen van andere getuigen dan de getuige [eiseres] zelf. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld dat deze SOA door [deken] is veroorzaakt. De gestelde mishandelingen en bedreigingen zijn evenmin bewezen.
3.4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het beweerde onrechtmatig handelen van [deken] dat door [eiseres] ten grondslag is gelegd aan haar vorderingen, niet is komen vast te staan. Hieruit volgt dat de vraag of het Bisdom kan worden aangesproken op grond van de artikelen 6:170, jo. 171 of 162 BW, wegens het niet ondernemen van stappen naar aanleiding van de melding van [eiseres] van deze onrechtmatige daden, geen bespreking meer behoeft, en aldus ook niet de vraag of schade is geleden.
3.5. Op grond van al het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
3.6. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Bisdom worden begroot op:
- griffierecht 1.181,00
- salaris advocaat 4.053,00 (7,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 5.234,00
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het Bisdom tot op heden begroot op € 5.234,00;
4.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen, mr. P.E. de Kort en mr. M.E.M.W. Nuijts en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.?
EvdS