ECLI:NL:RBMAA:2012:BY0057

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/850128-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk slachtoffer en rijden onder invloed in Maastricht

Op 2 juni 2010 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats op de Malbergsingel in Maastricht, waarbij de bijrijdster van de verdachte, die als bestuurder van een Ford Capri reed, om het leven kwam. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, werd beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval door roekeloos rijgedrag. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval, waarbij twee scenario's werden gepresenteerd: of de verdachte had stilgestaan voordat hij afsloeg, of hij was doorgereden zonder te stoppen. De officier van justitie stelde dat de verklaring van de bestuurder van de BMW, die de verdachte had aangereden, de juiste was, maar de rechtbank vond dat er onvoldoende objectieve criteria waren om te bepalen welk scenario waar was. Hierdoor ontstond er twijfel, wat in het voordeel van de verdachte werkte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het wel bewezen dat hij onder invloed van alcohol had gereden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 650,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank gelastte de bewaring van de in beslag genomen voertuigen ten behoeve van de rechthebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/850128-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 oktober 2012. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam slachtoffer 1] is overleden, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of onder invloed van alcohol heeft gereden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het oordeel van de rechtbank
Op 2 juni 2010 heeft een noodlottig verkeersongeval plaatsgevonden op de Malbergsingel te Maastricht, ten gevolge waarvan [naam slachtoffer 1] is overleden. Zij zat als bijrijdster in een Ford Capri, die werd bestuurd door haar partner, verdachte. De door verdachte bestuurde Ford Capri is bij het links afslaan in botsing gekomen met een hem tegemoetkomende BMW die werd bestuurd door [E.S.].
In de verkeersongevallenanalyse is gerelateerd dat het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de Ford tijdens het afslaan de tegemoetkomende bestuurder van de BMW geen voorrang heeft verleend. De bestuurder van de BMW reed op het moment van de botsing met een snelheid van tenminste 69 en ten hoogste 95 km/h, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/h geldt.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt verder dat er ter plaatse op het midden van de rijbaan een verhoging is aangebracht en dat daarop een bloembak staat met beplanting. De beplanting bestaat onder andere uit een boom. Bij het afslaan naar links kan het zicht van de bestuurder van de Ford Capri op het hem tegemoetkomende verkeer – in casu de BMW – onder bepaalde condities belemmerd worden door dit zichtobstakel.
Op grond van de sporen die de bij het ongeluk betrokken auto’s hebben achtergelaten op het wegdek hebben de deskundigen van de verkeersongevallendienst proberen vast te stellen of de bestuurder van de Ford Capri de hem tegemoet komende BMW heeft kunnen zien. Volgens de analyse zijn er twee mogelijke scenario’s:
1. Als de bestuurder van de Ford voor het afslaan niet heeft gestopt en dus rijdend is afgeslagen, heeft hij de BMW – ondanks de zichtbeperkende bloembakken die als wegafscheiding aldaar zijn geplaatst – geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen.
2. Als hij zijn voertuig echter tot stilstand heeft gebracht alvorens af te slaan heeft hij de BMW, gelet op diens hoge snelheid en de extra tijd die (vanuit stilstand) nodig was om de oversteek te maken, niet kunnen waarnemen op het moment dat hij optrok en afsloeg. Op dat moment werd de BMW namelijk onttrokken aan zijn zicht door het obstakel
De bestuurder van de BMW heeft verklaard dat hij de Ford Capri zag komen aanrijden en dat deze opeens afsloeg. Nu deze bestuurder niet spreekt over het stoppen van de Ford Capri duidt zijn verklaring er op dat verdachte niet stil heeft gestaan alvorens over te steken. Volgens de verkeersongevallenanalyse zou hij de BMW dan moeten hebben kunnen zien.
Verdachte heeft verklaard dat hij eerst is gestopt, heeft gekeken, en daarna is overgestoken. In die situatie heeft hij de BMW dus niet kunnen zien.
Wat betreft het waarheidsgehalte van deze verklaring merkt de rechtbank nog op dat deze is afgelegd kort nadat het ongeval had plaatsgevonden. De verkeersongevallenanalyse was toen nog niet beschikbaar zodat verdachte daar ook geen kennis van had kunnen nemen.
Wiens versie van de toedracht is nu de juiste, die van verdachte of die van de bestuurder van de BMW?
De officier van justitie acht de versie van de bestuurder van de BMW de juiste. De officier baseert haar stelling op een passage op pagina 22 van de verkeersongevallenanalyse waar de verklaring van de bestuurder van de BMW wordt aangehaald. Daarbij komt volgens de officier van justitie dat verdachte zelf zou hebben verklaard dat hij de hem tegemoetkomende BMW, ondanks de aanwezige bloembakken, zag aankomen. Dit zou blijken uit zijn verklaring op pagina 66 van het dossier, waar verdachte heeft verklaard: “Ondanks de bloembak die er staat had ik hem zien aankomen”. Nu ook de bestuurder van de BMW heeft verklaard dat hij verdachte zag komen aanrijden, aldus de officier van justitie, volgt hieruit dat verdachte de BMW ook had moeten en kunnen zien en is het ongeval aan zijn schuld te wijten.
De rechtbank deelt deze conclusie echter niet.
Allereerst blijkt bij nadere lezing van de verkeersongevallenanalyse dat de door de officier van justitie aangehaalde passage geen conclusie bevat van de opstellers van het rapport maar slechts een citaat van de verklaring van de bestuurder van de BMW. Aan bedoelde passage komt dus geen extra bewijskracht toe.
Wat betreft de zin in de verklaring van verdachte, luidende “Ondanks de bloembak die er staat had ik hem zien aankomen”, is de rechtbank van oordeel dat deze zin gelezen dient te worden in de context van hetgeen verdachte voor het overige heeft verklaard en met name in context met de zin net vóór de zin waar de officier naar verwijst. Daar verklaart verdachte namelijk dat de BMW voor zijn gevoel harder reed dan 50 kilometer per uur. De rechtbank begrijpt de zin waar de officier naar verwijst in die samenhang aldus, dat, indien de bestuurder van de BMW wel 50 km/u had gereden, verdachte hem dan, ondanks de bloembakken, wel had gezien. Nu echter vaststaat dat de BMW zeer veel harder heeft gereden dan 50 km/u is deze opmerking van verdachte toch gewoon een ontkenning van het waarnemen van de BMW. Anders dan de officier kent de rechtbank daarom geen betekenis toe aan deze ene zin uit de verklaring van verdachte.
Andere getuigen of technische sporen die uitsluitsel kunnen geven over de vraag of verdachte al dan niet vanuit stilstand links af is geslagen zijn er niet. Het bovenstaande brengt daarom met zich dat er naar het oordeel van de rechtbank twee scenario’s zijn, die beiden even waar kunnen zijn. In het ene geval is verdachte schuldig en in het andere niet.
Nu de rechtbank geen objectieve criteria heeft op basis waarvan zij kan kiezen tussen beide scenario’s, en er dus sprake is van twijfel, dient in het voordeel van verdachte te worden beslist.
Dat verdachte wel onder invloed van alcohol was, doet hier niet aan af, nu hij in het voor hem gunstige scenario ook zonder gebruik van alcohol de BMW niet had kunnen zien. De alcohol heeft dan geen rol gespeeld.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden, voor zover dit ziet op het veroorzaken van gevaar op de weg. In een situatie waar men de andere auto simpelweg niet kan waarnemen vervalt iedere verwijtbaarheid en komt de rechtbank ook niet aan het bewijs van een overtreding toe. Zij zal verdachte daarom ook hiervan vrijspreken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- de bloedanalyse van het NFI .
3.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 juni 2010 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.18 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair:
overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol. Dat hij tevens betrokken is geraakt bij een tragisch verkeersongeval, waarbij zijn partner is overleden, kan hem naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangerekend.
Voor het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte recent is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles overwegende vindt de rechtbank een geldboete van € 650,-, bij niet betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, een passende straf. Tevens zal zij aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6 Het beslag
In beslag genomen zijn de twee bij het ongeval betrokken voertuigen en diverse sporen.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voertuigen terug te geven aan de beslagenen. Ten aanzien van de in beslag genomen sporen heeft zij verbeurdverklaring gevorderd.
De rechtbank overweegt dat niet eenduidig uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt aan wie de inbeslaggenomen personenauto’s thans nog toebehoren. Ten aanzien van de inbeslaggenomen sporen is verbeurdverklaring wettelijk gezien niet mogelijk. De rechtbank gelast daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden ten aanzien van alle inbeslaggenomen voorwerpen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 650,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen personenauto’s (nr. 1 en 2) en sporen (nr. 3 t/m 11).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2012.
Buiten staat
Mr. S.V. Pelsser is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 juni 2010 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Malbergsingel komende uit de richting van het Malbergplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
naar links af te slaan ten einde de Reaalruwe op te rijden, op het moment dat een hem, verdachte, over die Malbergsingel tegemoetkomende personenauto, merk BMW, hem, verdachte, reeds zo dicht genaderd was, dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto,
waardoor [naam slachtoffer], zijnde de bijrijdster van hem, verdachte, werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1.18 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, per milliliter bloed te zijn;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 02 juni 2010 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een voertuig (personenauto),daarmee rijdende op de weg, de Malbergsingel komende uit de richting van het Malbergplein,
naar links is afgeslagen ten einde de Reaalruwe op te rijden, op het moment dat een hem, verdachte, over die Malbergsingel tegemoetkomende personenauto, merk BMW, hem, verdachte, reeds zo dicht genaderd was, dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden verooraakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd
en/of
hij op of omstreeks 02 juni 2010 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.18 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/850128-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 16 oktober 2012 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.