parketnummer: 03/700224-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 september 2012
[naam verdachte],
geboren te [geboortegevens verdachte],
wonende te [adresgevens verdachte].
Raadsman is mr. J. van Wijk, advocaat te Helmond, waarnemend voor mr. M.F.A.M. Collart.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 september 2012. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) hennep heeft geteeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en het feit dat beiden verdachte tijdens een fotoconfrontatie herkennen. Daarnaast blijkt uit verschillende tapgesprekken en observaties dat verdachte contact had met de medeverdachten en dat hij aanwezig was tijdens knipdagen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de herkenning van verdachte bij een fotoconfrontatie door medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet betrouwbaar is en niet bruikbaar is voor het bewijs. Deze fotoconfrontatie voldoet op een aantal punten niet aan het bepaalde in het “Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek”. Daarbij komt dat de beschrijvingen die [naam medeverdachte 1] van “[naam verdachte]” geeft steeds uiteenlopen en niet overeenkomen met het uiterlijk van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat de bewuste fotoconfrontatie onrechtmatig is geweest, omdat deze onverenigbaar is met een eerlijk proces. De verklaring van en herkenning door medeverdachte [naam medeverdachte 2] is dan het enige bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte zou kunnen blijken. Echter, ook deze fotoconfrontatie is onbetrouwbaar en mag niet voor het bewijs gebruikt worden. Indien de rechtbank anders oordeelt en de fotoconfrontaties voor het bewijs bruikbaar acht, heeft de raadsman meer subsidiair bepleit dat de rol van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als medeplegen, waardoor verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 16 april 2009 wordt door de Duitse politie in de kelder van de voormalige [pand] te [plaats] (BRD) aan de [adres] een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen. Er stonden 1761 hennepplanten. De ruimte bleek verhuurd te zijn aan de heer [naam medeverdachte 1]. Uit de verhoren van [naam medeverdachte 1] komt naar voren dat in augustus 2008, na twee bezichtigingen door een aantal personen, is begonnen met de inrichting van de hennepplantage. Bij het inrichten van de hennepplantage was onder andere een zekere “[naam verdachte]” betrokken. Hij zorgde voor het onderhoud van de plantage. [naam medeverdachte 1] herkent verdachte middels een fotoconfrontatie als de persoon die hij “[naam verdachte]” noemt. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een keer aan de [adres] te [plaats] is geweest. Hij werd door een Turk gevraagd aldaar een kabel aan te sluiten. Hij is achter deze Turk aangereden naar de locatie. De Turk is meegegaan om de kabel aan te sluiten. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] herkent verdachte tijdens een fotoconfrontatie als de Turk die in Eindhoven woont en die hij achterna is gereden. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd en heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de herkenning van verdachte door medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij een meervoudige fotoconfrontatie niet betrouwbaar is, omdat de fotoconfrontatie niet conform het (Nederlandse) “Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek” heeft plaatsgevonden. Subsidiair is aangevoerd dat de betreffende fotoconfrontatie onrechtmatig is geweest, omdat deze niet conform het (Nederlandse) “Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek” heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de meervoudige fotoconfrontatie met medeverdachte [naam medeverdachte 1] in Duitsland heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Duitse autoriteiten. Volgens vaste jurisprudentie is de taak van de Nederlandse strafrechter ten aanzien van onderzoekshandelingen, waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de Nederlandse strafrechter ervan uit mag gaan dat voor de onderzoekshandelingen een toereikende wettelijke grondslag bestond en dat de onderzoekshandelingen conform de aldaar geldende wettelijke regels zijn verlopen. Dit betekent dat zowel de primaire stelling als de subsidiaire stelling van de raadsman geen doel treffen.
Aangezien de raadsman verder geen concrete inhoudelijke punten heeft aangevoerd waarom de fotoconfrontatie onbetrouwbaar zou zijn, zal de rechtbank het primaire verweer van de raadsman verwerpen. De rechtbank is van oordeel dat de herkenning van verdachte door medeverdachte [naam medeverdachte 1] betrouwbaar is en dat de herkenning voor het bewijs kan worden gebruikt.
Ook voor wat betreft het subsidiaire verweer, de onrechtmatige bewijsgaring, heeft de raadsman van verdachte geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat hiervan sprake was, met als gevolg dat ook dit verweer wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat het voor het bewijs gebruiken van de herkenning geen inbreuk maakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces.
Voor wat betreft de herkenning van verdachte door medeverdachte [naam medeverdachte 2] bij een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat deze onvoldoende betrouwbaar is, omdat deze niet conform het “Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek” heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] tijdens zijn derde verhoor door de politie één voor één een aantal foto’s zijn getoond waarbij [naam medeverdachte 2] op elke foto in de gelegenheid werd gesteld te reageren. De eerste foto betrof de foto van verdachte. Bij het zien van deze foto verklaarde verdachte onder meer: “Dat is die Turk, dat klein manneke waar ik over heb verteld. Hij woont in Eindhoven. Ik ben achter hem aangereden.”
Met betrekking tot verdachte had [naam medeverdachte 2] in een eerder verhoor onder meer verklaard dat hij in Duitsland op verzoek van een Turkse man uit Eindhoven een verdeelkast had opgehangen op het in de tenlastelegging genoemde adres in Duitsland. Die Turkse man was meegegaan om de kabel aan te sluiten. Hij was de opdrachtgever en hij was erbij toen [naam medeverdachte 2] in de kelder aan het werk was.
Naar het oordeel van de rechtbank is de herkenning van verdachte door medeverdachte [naam medeverdachte 2] betrouwbaar. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat [naam medeverdachte 2] en verdachte gedurende langere tijd in elkaars aanwezigheid hebben doorgebracht en kennelijk samen hebben gewerkt in de kelder. Het enkele feit dat de confrontatie niet in overeenstemming met artikel 6 en 8 van het Besluit heeft plaatsgevonden, maakt een en ander niet anders.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepplantage die in [plaats] is aangetroffen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe de rol van verdachte dient te worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt dat uit het dossier is gebleken dat verdachte medeverdachte [naam medeverdachte 2] opdracht heeft gegeven een kabel aan te sluiten aan de [adres] te [plaats]. Volgens medeverdachte [naam medeverdachte 1] was verdachte ook betrokken bij de verzorging van de hennepplantage. Verdachte geeft geen uitleg en beroept zich op zijn zwijgrecht.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of het optreden als bemiddelaar/opdrachtgever bij de opbouw en hulp bij de exploitatie van een hennepkwekerij voldoende is voor de bewezenverklaring van medeplegen van hennepteelt, zoals aan verdachte primair is tenlastegelegd. Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist die erop neerkomt dat de verdachte als een min of meer gelijkwaardig deelnemer aan de kwekerij moet worden beschouwd. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, zoals de grootte van zijn aandeel in het opbouwproces en de aard en intensiteit van zijn samenwerking met de personen die de planten plaatsen en verzorgen.
In de onderhavige zaak kan niet worden bewezen dat de verdachte meer heeft gedaan dan het optreden als opdrachtgever van medeverdachte [naam medeverdachte 2], die ter plaatse een kabel aan moest sluiten, en behulpzaam is geweest bij de verzorging van de hennepplantage. Een dergelijke bemoeienis is naar het oordeel van de rechtbank te beperkt om van een bewuste en nauwe samenwerking te kunnen spreken. Dat verdachte op enige andere wijze betrokken is geweest bij de exploitatie van de hennepplantage en dat hij de persoon is die door medeverdachten “vogel” wordt genoemd, blijkt niet eenduidig uit het dossier. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte wel opzettelijk behulpzaam geweest bij het telen van hennep in de voormalige [pand] gelegen aan de [adres] te [plaats] (BRD). Verdachte heeft er immers voor gezorgd dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] aldaar een kabel aan kwam sluiten. Ook is hij behulpzaam geweest bij de verzorging van de hennepplantage. De rechtbank acht, gelet op vorenstaande, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Gelet op de grootte van de hennepplantage en de mate van professionaliteit bij de exploitatie ervan acht de rechtbank ook bewezen dat deze is geëxploiteerd in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
anderen in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats], in de Bondsrepubliek Duitsland, in een pand aan de [adres], met elkaar in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk hebben geteeld grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland) opzettelijk behulpzaam is geweest,
- door te regelen dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] op de locatie [adres] te [plaats] de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij zou aanleggen en door die [naam medeverdachte 2] daarbij te vergezellen/begeleiden en
- de hennepkwekerij mede te verzorgen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de straftoemeting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte is anderen behulpzaam geweest bij het telen van 1761 hennepplanten, door een elektricien naar de locatie te begeleiden en te helpen met de verzorging van de hennepplantage.
Gelet op de omvang van de plantage en de inrichting kan het verdachte niet ontgaan zijn dat hij te maken had met een professionele organisatie. Verdachte heeft dan ook willens en wetens een bijdrage geleverd aan de grootschalige georganiseerde handel in softdrugs; een handel die verboden is omdat het gebruik van softdrugs, zoals hennep, de gezondheid van personen schade kan toebrengen. Daarbij komt dat de georganiseerde handel in hennep gepaard gaat met steeds zwaardere vormen van criminaliteit waardoor de maatschappij schade lijdt. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 3 april 2012, waaruit blijkt dat hij in het verleden twee keer is veroordeeld in het kader van de Opiumwet. Verdachte is voor deze strafbare feiten veroordeeld tot gevangenisstraffen. Kennelijk heeft verdachte geen lering getrokken uit deze eerdere veroordelingen en heeft hij geen weerstand kunnen bieden aan de verdiensten bij het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande, dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden passend.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. A.J. Hazen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 september 2012.
Buiten staat
Mr. A.J. Hazen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats], in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 4 en/of [naam medeverdachte 5] en/of een (of meer) ander(en) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats], in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, in een pand aan de [adres], één of meerma(a)len) (telkens) met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,(een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf / misdrijven verdachte in of omstreeks periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland) en/of in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- te regelen dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] op de locatie [adres] te [plaats] de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij(en) zou aanleggen en/of door die [naam medeverdachte 2] (daarbij) te vergezellen/begeleiden en/of
- de hennepkwekerij(en) (mede) in te richten en/of te verzorgen.