ECLI:NL:RBMAA:2012:BX8859

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/830196-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel bij diefstal van elektriciteit en hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die eerder was veroordeeld voor diefstal van elektriciteit. De ontnemingsvordering was gebaseerd op een ander strafbaar feit, namelijk het telen van hennep. De rechtbank overwoog dat volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht de ontnemingsmaatregel alleen kan worden opgelegd indien er sprake is van soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. In dit geval kon voor het telen van hennep slechts een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd, waardoor de rechtbank oordeelde dat er geen basis was voor de ontnemingsvordering.

De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vordering niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank bevestigde dit standpunt en concludeerde dat de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het voordeel waar de vordering op was gebaseerd, niet was verkregen uit het strafbare feit waarvoor de verdachte was veroordeeld. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en de toepasselijke wetgeving, waarbij de rechtbank de belangen van de verdachte en de rechtszekerheid in acht nam.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, wat betekent dat de verdachte niet verplicht is om een geldbedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige toetsing van de voorwaarden waaronder ontnemingsmaatregelen kunnen worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/830196-11
Datum uitspraak: 2 oktober 2012
Beslissing inzake de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht onder voormeld parketnummer, gedateerd 31 oktober 2011 en bij deze rechtbank ter zitting van 16 januari 2012 aanhangig gemaakt, daartoe strekkende dat de rechtbank ten laste van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens veroordeelde],
hierna te noemen: [veroordeelde],
het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr)wordt geschat en [veroordeelde] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr en met name gericht is op de ontneming van het wederrechtelijk voordeel, verkregen door middel van een feit waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de vijfde categorie, namelijk het in de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 april 2011 plegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, ter zake waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat dit feit door [veroordeelde] is begaan.
De officier van justitie heeft deze vordering ingesteld naar aanleiding van een door haar onder voormeld parketnummer gelijktijdig op 18 september 2012 aangebrachte strafzaak tegen [veroordeelde]. In deze zaak heeft de rechtbank vandaag vonnis gewezen. Bij dit vonnis is [veroordeelde] veroordeeld wegens: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De procesgang
De vordering dateert van 31 oktober 2011. De aan deze vordering ten grondslag liggende uitspraak is op 2 oktober 2012 door de rechtbank gedaan. De officier van justitie heeft de vordering daarom aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
De rechtbank heeft gezien de inhoud van het aan voormeld vonnis ten grondslag liggend dossier en gelet op de behandeling van de vordering ter terechtzitting van 18 september 2012, bij gelegenheid waarvan de officier van justitie, [veroordeelde] en zijn raadsvrouw zijn gehoord.
De officier van justitie heeft gevorderd vorenbedoeld voordeel vast te stellen op € 47.952,00.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat voor het strafbaar feit waarop de vordering is gebaseerd (hennepteelt) geen geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Ook is geen sprake van “soortgelijke feiten”, aangezien het feit waarop de vordering is gebaseerd overtreding van de Opiumwet betreft en het feit waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld een diefstal (met braak) betreft.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Het oordeel van de rechtbank
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zoals blijkt uit artikel 36e Sr, tweede lid, kan deze verplichting allereerst worden opgelegd aan een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake.
[veroordeelde] is bij vonnis van heden immers veroordeeld wegens medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van braak. De vordering van de officier van justitie tot ontneming van het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een ander strafbaar feit, namelijk het telen van hennep. Het voordeel, waar de vordering op ziet is derhalve niet verkregen uit het strafbaar feit waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld.
Ingevolge het tweede lid van artikel 36e Sr (zoals dit luidde ten tijde van de verweten handelingen), kan de maatregel tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zich eveneens uitstrekken over soortgelijke feiten, of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, nu voor het verweten gronddelict: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, slechts een geldboete van (maximaal) de vierde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts ambtshalve gekeken of de vordering gebaseerd kan worden op “soortgelijke feiten”. Ook daarvan is echter geen sprake. Het delict waarop de vordering van de officier van justitie is gebaseerd beschermd immers niet hetzelfde rechtsbelang als het delict waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld. De vordering kan naar het oordeel van de rechtbank daarom evenmin hierop worden gebaseerd.
De rechtbank komt, gelet op vorenstaande, tot de conclusie dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
DE BESLISSING
De rechtbank
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C.A.M. Philippart, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 2 oktober 2012.
Buiten staat
Mr. Philippart is niet in de gelegenheid om deze beslissing te ondertekenen.