RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 17 februari 2012
Kenmerk: 31003/20120046-A/SQ
Bij besluit van 30 november 2011 heeft verweerder een verzoek om verwerking in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) van de Pakistaanse geboorteakte van eiseres met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgewezen.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 30 november 2011 ongegrond verklaard, met dien verstande dat eerstgenoemd besluit ook betrekking heeft op de door eiseres (in bezwaar) overgelegde huwelijksakte.
Eiseres heeft (tijdig en gemotiveerd) beroep doen instellen tegen het besluit van 17 februari 2012. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat te Heerlen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
De stukken uit de procedure bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 11/8 zijn ad informandum gevoegd bij de stukken die op het onderhavige geding betrekking hebben; hiervan is ter zitting mededeling gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012, waar voor eiseres zijn verschenen [naam echtgenoot] en haar gemachtigde, voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg, werkzaam bij verweerders gemeente.
2.1 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2 Artikel 4:6 van de Awb geeft voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). De bepaling verleent het bestuur de bevoegdheid om een herhaalde aanvraag, waaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, doch laat het vrij om inhoudelijk over een dergelijke aanvraag te beslissen.
2.3 Voormeld algemeen beginsel geldt ook voor de rechtspraak: buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, kan eenzelfde geschil niet nogmaals aan de rechter worden voorgelegd. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur, niet voorziet in discretie, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat.
2.4 Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.5 De rechtbank stelt vast dat eiseres reeds eerder, op 10 juli 2009, heeft verzocht om verwerking van haar geboorte- en huwelijksakte in de GBA, welk verzoek door verweerder bij besluit van 21 juli 2010 is afgewezen. Het daartegen namens eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 november 2010 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit is beroep bij deze rechtbank ingediend, dat bij uitspraak van 13 juni 2012 (nr. AWB 11/8) ongegrond is verklaard. Nu tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld, is voormelde afwijzing nog niet onherroepelijk.
2.6 Eiseres heeft op 3 november 2011 opnieuw verzocht om verwerking van haar geboorteakte in de GBA. Bij deze aanvraag heeft eiseres een vijftal documenten (waaronder een op 23 april 2011 opgemaakte Pakistaanse geboorteakte) overgelegd. Bij gelegenheid van de hoorzitting op het bezwaar tegen de afwijzing van voormeld verzoek (het besluit van 30 november 2011) heeft eiseres een “huwelijks registratie certificaat” overgelegd, hetgeen door verweerder is opgevat als een uitbreiding van het verzoek van 3 november 2011.
2.7 De rechtbank zal geen consequenties verbinden aan de omstandigheid dat eiseres haar aanvraag eerst in bezwaar heeft uitgebreid tot het (eveneens) verwerken van de huwelijksakte in de GBA. Nu de afwijzing van het verzoek om verwerking van de geboorte- en huwelijksakte in de GBA van gelijke strekking is als de in het besluit van 21 juli 2010 vervatte afwijzing, dient te worden beoordeeld of verweerder dit verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft kunnen afwijzen.
2.8 Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder het verzoek ten onrechte met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, nu de door haar bij dit verzoek overgelegde documenten niet eerder door haar konden worden overgelegd. De thans overgelegde documenten zijn afkomstig uit digitale systemen, welke eerst sinds kort te raadplegen zijn.
2.9 De rechtbank overweegt dat eiseres haar stelling dat de documenten afkomstig zijn uit systemen die niet eerder konden worden geraadpleegd op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat deze documenten moeten worden aangemerkt als bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Daarbij komt dat, zoals door de rechtbank reeds is overwogen in de onder 2.5 genoemde uitspraak van 13 juni 2012, uit de documenten niet blijkt dat de bij de eerdere aanvraag overgelegde geboorte- en huwelijksakte echt zijn, zodat ook moet worden geoordeeld dat, zo al sprake zou zijn van bewijsstukken die niet eerder hadden kunnen worden overgelegd, de inhoud van deze stukken zodanig is dat die niet kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.10 Verweerder heeft derhalve de onderhavige aanvraag terecht en op goede gronden met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen.
2.11 Het beroep is derhalve ongegrond te achten. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.12 Beslist wordt als aangegeven in rubriek 3.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.
w.g. A. Zweipfenning w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 19 september 2012
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.