RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700601-10, 03/510162-09 (ter terechtzitting gevoegd) en 03/105706-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 september 2012
Dit vonnis is naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2012 en 31 augustus 2012 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans verblijvende in de FPAV Mondriaan te Heerlen.
Raadsman is mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
De bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers aangebrachte zaken zijn ter terechtzitting gevoegd.
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 ten laste gelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 29 oktober 2010 te Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2010 te Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], zijnde verdachtes, moeder, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2010 te Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1], zijnde verdachtes moeder, met kracht de keel heeft dichtgeknepen en/of met kracht de arm heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2
hij op of omstreeks 6 november 2010 in de gemeente Maastricht, in strijd met een door of namens burgemeester aan hem opgelegd tijdelijk huisverbod, de in dit verbod genoemde woning gelegen aan de [adresgegevens slachtoffer 1], heeft betreden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen te weten [slachtoffer 1];
feit 3
hij op of omstreeks 5 november 2010 te Maastricht, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op korte afstand van die [slachtoffer 2] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, gestaan en/of (vervolgens) een stekende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2].
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 27 mei 2009 te Maastricht, in strijd met een door of namens de burgemeester aan hem opgelegd tijdelijk huisverbod, betreffende de woning gelegen aan de [adresgegevens slachtoffer 1], die woning heeft betreden en/of zich in die woning heeft opgehouden;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2009 tot en met 18 oktober 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk (de voorruit van) een auto (merk/type: Opel Corsa), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 3
hij op of omstreeks 18 oktober 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer 4], met kracht heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 4
hij op of omstreeks 8 november 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer 4], (met kracht) (tegen het hoofd) heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 5
hij op of omstreeks 12 mei 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk beledigend [slachtoffer 1] (zijnde zijn, verdachtes, moeder), in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kutwijf" en/of "kletskut", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/105706-11 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 november 2010 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van [slachtoffer 6] voornoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] bedreigd, door dreigend tegen die [slachtoffer 6] te zeggen: “voor jou en T. heb ik respect, maar jouw kinderen gaan eraan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/510162-09 onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat door aangeefster geen klacht is gedaan.
Hoewel deze opmerking van de raadsman niet is aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – er is immers geen sprake van een duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren gebracht standpunt – zal de rechtbank hierop ambtshalve nader ingaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht kan de vervolging van verdachte voor belediging alleen plaatshebben op klacht van degene tegen wie dit misdrijf is gepleegd, in dit geval dus zijn moeder.
Op 12 mei 2008 deed verdachtes moeder [slachtoffer 1] aangifte van bedreiging en belediging en klacht ter zake van diefstal. Er werd uitdrukkelijk verzocht om strafvervolging. Aan aangeefster werd alleen verteld dat de diefstal van haar GSM een klachtdelict was. Dit was voor haar geen reden om haar aangifte in te trekken. De rechtbank leidt hier uit af dat aangeefster wenste dat verdachte vervolgd zou worden. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat zij het advies heeft gekregen om in een dergelijke situatie aangifte te doen om rust te krijgen. Door aangifte te doen in, zoals zij zelf heeft verklaard, navolging van voornoemd advies heeft aangeefster de wens te kennen gegeven dat tegen de verdachte een vervolging zou worden ingesteld. Hierin ligt – gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2012, LJN BW9970 – besloten dat aangeefster zowel voor wat betreft de verbale bedreigingen en beledigingen als voor wat betreft de diefstal een klacht in de zin van artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft gedaan.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van een klacht met betrekking tot de belediging zonder meer kan worden aangenomen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk ten aanzien van feit 5 onder parketnummer 03/510162-09.
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte:
- in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 is ten laste gelegd,
- in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 onder 5 is ten laste gelegd en
- in de zaak met het parketnummer 03/105706-11 is ten laste gelegd.
Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1 meer subsidiair
hij op 29 oktober 2010 te Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], zijnde verdachtes moeder, met kracht de keel heeft dichtgeknepen en met kracht bij de arm heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 2
hij op 6 november 2010 in de gemeente Maastricht, in strijd met een door de burgemeester aan hem opgelegd tijdelijk huisverbod, de in dit verbod genoemde woning gelegen aan de [adresgegevens slachtoffer 1] heeft betreden en contact heeft opgenomen met één van de in dat huisverbod genoemde personen, te weten [slachtoffer 1].
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op 27 mei 2009 te Maastricht, in strijd met een namens de burgemeester aan hem opgelegd tijdelijk huisverbod betreffende de woning gelegen aan de [adresgegevens slachtoffer 1], die woning heeft betreden en zich in die woning heeft opgehouden;
feit 2
hij in de periode van 17 oktober 2009 tot en met 18 oktober 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een auto (merk/type: Opel Corsa), toebehorende aan [slachtoffer 3], heeft vernield;
feit 3
hij op 18 oktober 2009 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer 4], met kracht heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 4
hij op 8 november 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer 4], tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte
- in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 onder 1 meer subsidiair en 2 en
- in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 03/510162-09
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem ten laste gelegde mishandeling behoort te worden vrijgesproken. Hiertoe werd verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2011 (LJN BT7123). In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat het oplopen van letsel of pijn door het met kracht een duw geven tegen de schouder niet zonder meer begrijpelijk was. Deze regel op de onderhavige zaak toepassend, zou dit volgens de verdediging betekenen dat de kans dat verdachtes vader door de duw van verdachte door een ruit zou vallen en vervolgens letsel zou oplopen naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk genoemd zou kunnen worden.
De verdediging heeft dan ook gepleit voor een vrijspraak van dit feit.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er een belangrijk verschil tussen deze zaak en de zaak waaraan de verdediging refereert.
In de door de raadsman aangehaalde zaak was de pijn het directe gevolg van de duw. In de onderhavige zaak is dat niet het geval, nu de pijn en het letsel het gevolg zijn van de val door een ruit die op zijn beurt het gevolg is van de duw. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het dan ook niet om de (bewijs)vraag of de val door de ruit als aanmerkelijke kans van de duw kan worden beschouwd, maar om de (causaliteits)vraag of de val door de ruit redelijkerwijs als gevolg van de duw door verdachte aan verdachte kan worden toegerekend. Die laatste vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
Gelet hierop is de rechtbank, in samenhang met de bewijsmiddelen, van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor dit feit.
Ten aanzien van feit 4 onder parketnummer 03/510162-09
De verdediging heeft een zogenoemd Salduz-verweer gevoerd. Het is de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of dit verweer is gevoerd ten aanzien van feit 3 of feit 4. Nu de rechtbank is gebleken dat ten aanzien van feit 4, anders dan ten aanzien van feit 3, niet is voldaan aan het vereiste om de verdachte bij zijn aanhouding te wijzen op zijn recht om een advocaat te consulteren, gaat zij ervan uit dat het de bedoeling van de verdediging is geweest om het verweer ten aanzien van feit 4 te voeren.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding voor dit feit ten onrechte niet is gewezen op zijn recht om voor het verhoor een advocaat te consulteren. Om die reden zal de rechtbank de verklaring die verdachte toen bij de politie heeft afgelegd niet bezigen voor het bewijs.
Niettemin is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit.
Het in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op die als volgt moeten worden gekwalificeerd:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
mishandeling begaan tegen zijn moeder;
ten aanzien van feit 2:
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod.
Het in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op die als volgt moeten worden gekwalificeerd:
ten aanzien van feit 1:
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
ten aanzien van feit 4:
mishandeling begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
De strafbaarheid van de verdachte
Na inzage van de gerechtelijke stukken werd door A.E. Grochowska, psychiater, en R. Haveman, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. De bevindingen werden neergelegd in een Rapportage Pro Justitia d.d. 18 april 2012.
In de rapportage wordt onder meer gesteld:
‘Bij betrokkene is er (…) sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van intellectuele beperkingen, waarbij niet duidelijk is in hoeverre sprake is van aanleggerelateerde factoren (…) en in hoeverre sprake is van bijkomende, complicerende problemen. De cognitieve beperkingen resulteren in het functioneren op zwakbegaafd niveau. Daarnaast vertoont betrokkene ADHD-achtige symptomen en gedragingen zoals aandachts- en concentratieproblemen, druk, impulsief gedrag en zijn er problemen met het plannen en organiseren.
Bij het onderzoek zijn er aanwijzingen voor een achterstand in de ontwikkeling van de persoonlijkheid (…) op alle terreinen (…).
Betrokkene voldoet aan de criteria van alcoholafhankelijkheid en polydrugsafhankelijkheid (cannabis, cocaïne, amfetamine). Verslavingsproblematiek staat in het dagelijks leven van betrokkene op de voorgrond.
Betrokkene wordt door zijn stoornissen ernstig belemmerd in zijn functioneren op alle gebieden (…).
Kenmerkend voor al de incidenten is dat op het moment dat betrokkene gefrustreerd is door iets wat hij niet kan bereiken of verkrijgen, zoals geld, en vervolgens aangesproken en begrensd wordt door anderen van wie hij op dat moment afhankelijk is, hij minder goed in staat is daar adequaat op te reageren. De drang om zijn behoefte te bevredigen is groot, hij drijft door en uiteindelijk gebruikt hij geweld om zijn zin te krijgen. Naast stoornisgerelateerde factoren: verhoogde impulsiviteit, verslavingsgedrag en verminderde mentale controle, spelen hierbij ook situatieve en omgevingsgerelateerde factoren, zoals inconsistente begrenzing van anderen een rol. Betrokkene zet zijn gedrag door omdat hij de ervaring heeft dat het effectief kan zijn. Daarom kiest hij niet voor gezonde gedragsalternatieven, zoals weglopen. Het middelengebruik heeft een faciliterende rol bij het overgaan tot het plegen van het ten laste gelegde wegens ontremmende effecten op zijn gedrag. Er zijn geen aanwijzingen voor een verminderde realiteitstoetsing ten tijde van het ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde, indien bewezen.’ (pagina’s 56-59)
De rechtbank kan zich vinden in deze overwegingen van de deskundigen en neemt hun conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over.
Nu er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de overtredingen van het huisverbod zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken met aftrek van voorarrest. Ter zake van de overige feiten heeft de officier van justitie gevorderd dat zal worden gelast dat de verdachte onder voorwaarden ter beschikking wordt gesteld. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aanbeveling uit voornoemde Rapportage Pro Justitia van het Pieter Baan Centrum. Gelet op de doelstelling van deze maatregel acht de officier van justitie het niet nodig hiernaast nog een straf te vorderen.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte nooit eerder is veroordeeld en dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden veel te ver gaat. De verdediging vraagt zich af wat de noodzaak is voor een verdere behandeling, nu verdachte op dit moment op basis van een Rechterlijke Machtiging wordt verpleegd en die Rechterlijke Machtiging steeds kan worden verlengd.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat een gevangenisstraf die hoger is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht te hoog zal zijn, gelet op de gepleegde feiten.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft tweemaal zijn vader en eenmaal zijn moeder mishandeld. Daarnaast heeft verdachte een autoruit vernield en tweemaal een tijdelijk huisverbod overtreden. Tevens betrekt de rechtbank bij de strafoplegging twee ad informandum gevoegde, door de verdachte erkende strafbare feiten, te weten een mishandeling en een vernieling, beide gepleegd op 29 oktober 2010 in de gemeente Maastricht.
De officier van justitie heeft een terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking kan worden gesteld indien – naast het vereiste uit het eerste lid aanhef en onder 1 – de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
In voornoemde Rapportage Pro Justitia van het Pieter Baan Centrum wordt geadviseerd om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Voorts wordt in de rapportage gesteld:
‘We achten gedwongen verpleging niet nodig omdat het gevaar afgewend kan worden door minder restrictieve maatregelen en omdat betrokkene bereid is om met hulpverleners een behandelrelatie aan te gaan en een behandeling te ondergaan.’ (pagina 60)
Het kader van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling biedt volgens dit rapport voldoende structuur om een blijvende gedragsverandering bij verdachte teweeg te brengen. Wegens de duurzaamheid van de problemen van verdachte, zijn beperkte leervermogens en hoge recidivekans wordt een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum ontoereikend geacht.
De reclassering heeft echter haar twijfels geuit bij de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden. In het ‘Reclasseringsadvies ten behoeve van TBS (met voorwaarden)’ d.d. 24 augustus 2012 wordt onder meer gesteld:
‘Vanwege de wisselende motivatie van betrokkene vragen wij ons af of betrokkene zich voldoende realiseert waar hij mee instemt.
Het zich niet (kunnen) houden aan de voorwaarden kan immers leiden tot het omzetten van de TBS met voorwaarden in een TBS met verpleging van overheidswege.
In het TBS Casuïstiek Overleg (TCO) Maastricht kwam aan de orde dat het opleggen van een TBS een ultimum remedium zou moeten zijn. Zolang er andere mogelijkheden zijn om het risico te beperken (zoals een RM) zou dat de voorkeur hebben (…).
Aangezien de termijn van de RM inmiddels verlengd is met een jaar (t/m mei 2013) kan betrokkene binnen dit kader binnen een aangewezen instelling verblijven.’ (pagina 10)
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling een ultimum remedium moet zijn. Dit volgt ook uit de bewoordingen van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, waarin wordt bepaald dat de oplegging van de maatregel door de algemene veiligheid van personen of goederen moet worden geëist.
Verdachte is sedert 6 december 2010 in het kader van een Rechterlijke Machtiging opgenomen bij Mondriaan te Heerlen. Hij kan zowel in het kader van een voorwaardelijke (gevangenis)straf als in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden worden verplicht mee te werken aan een forensisch psychiatrisch klinische behandeling in de FPA van Mondriaan. Nu beide opties mogelijk zijn en de rechtbank, gelet op de door verdachte gepleegde feiten en het feit dat hij nooit eerder voor een strafbaar feit werd veroordeeld, de terbeschikkingstelling met dwangverpleging een te grote stok achter de deur vindt, zal de rechtbank geen terbeschikkingstelling met voorwaarden gelasten.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gelet op de bewezenverklaarde en ad informandum gevoegde feiten, waarbij de rechtbank opmerkt dat
- er sprake is van in totaal acht strafbare feiten;
- de mishandelingen van verdachtes vader en moeder – die blijkens het dossier naar hun beste kunnen voor verdachte hebben gezorgd – veel persoonlijk leed teweeg hebben gebracht;
- dergelijke mishandelingen een hoger strafmaximum kennen dan een zogenoemde eenvoudige mishandeling;
- de vernieling van een autoruit voor de benadeelde doorgaans niet alleen materiële schade maar ook veel ergernis veroorzaakt;
- uit herhaalde overtreding van het opgelegde tijdelijk huisverbod blijkt dat verdachte beslissingen van officiële instanties kennelijk eenvoudig aan zijn laars lapt;
- een voorwaardelijke straf, die wordt opgelegd om verdachte te laten behandelen, pas zin heeft als er een straf van enige omvang op het overtreden van de voorwaarden is gesteld;
zal de rechtbank – daarbij rekening houdend met het tijdsverloop – een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opleggen. Hiervan zal het voorarrest worden afgetrokken. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank opleggen de voorwaarden, zoals door de reclassering in haar advies van 24 augustus 2012 zijn voorgesteld bij het opleggen van een voorwaardelijke straf.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/105706-11 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met het parketnummer 03/700601-10 onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met het parketnummer 03/510162-09 onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte
- zich houdt aan de aanwijzingen, richtlijnen en afspraken die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
- meewerkt aan een forensisch psychiatrisch klinische behandeling in de FPA van Mondriaan, zolang als dit door de behandelaren en de reclassering geïndiceerd wordt;
- aansluitend aan het klinische traject meewerkt aan een begeleide of beschermde woonvorm, indien geïndiceerd en zolang door de behandelaren en reclassering geïndiceerd wordt;
- aansluitend aan het klinische traject meewerkt aan ambulante (forensische) behandeling, zolang door de behandelaren en de reclassering geïndiceerd wordt;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. R.M.M. Kleijkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2012.