ECLI:NL:RBMAA:2012:BX7427

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700465-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en veroordeling voor medeplichtigheid aan brandstichting in Landgraaf

Op 14 september 2012 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar op de hoogte was van de brandstichting, maar geen uitvoeringshandeling had verricht en niet aanwezig was bij de brand. De rechtbank maakte een duidelijk onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking, wat in dit geval niet bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van medeplegen van brandstichting.

Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel voldoende bewijs was voor medeplichtigheid aan de brandstichting. De verdachte had namelijk op de uitkijk gestaan en was behulpzaam geweest bij de brandstichting door medeverdachte [naam medeverdachte 2] te waarschuwen bij onraad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk op, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en moest zij een schadevergoeding van € 1.000,- betalen aan de benadeelde partij Hestia Groep.

De rechtbank benadrukte dat brandstichting een ernstig strafbaar feit is, dat gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt in de omgeving. De strafmaat werd gematigd, omdat de verdachte was vrijgesproken van het medeplegen van de brandstichting, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om een straf op te leggen voor de medeplichtigheid.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700465-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Ter terechtzitting trad op als raadsman mr. C.H.M. Geraedts in plaats van mr. M.M.F. Starmans, beiden advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 augustus 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Namens de benadeelde partij Hestia Groep is niemand ter terechtzitting verschenen.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] (parketnummer 03/703093-12) en [naam medeverdachte 2] (parketnummer 03/700454 12).
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen brand heeft gesticht in de woning Prickenleenstraat 53 te Landgraaf, waardoor personen en goederen in gevaar werden gebracht, dan wel dat zij behulpzaam is geweest bij deze brandstichting door op de uitkijk te gaan staan om bij onraad te waarschuwen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Inleiding
Op 21 november 2011, omstreeks 04:00 uur, werd bij de Regionale Brandweer een woningbrand gemeld op het adres Prickenleenstraat 53 te Landgraaf. Zowel brandweer als politie ging ter plaatse. Het bleek te gaan om een uitslaande brand, waarbij de vlammen uit het raam van de woonkamer sloegen. Uiteindelijk is gebleken dat er sprake was van brandstichting.
Op verdenking van het medeplegen van de brandstichting werden drie personen aangehouden, te weten verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2].
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bekend dat hij de brand heeft gesticht.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte de brand samen met anderen, te weten de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2], heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het ten laste gelegde levensgevaar kan volgens hem niet worden bewezenverklaard.
De officier van justitie baseert zijn bewezenverklaring op de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] van 27 mei 2012, de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] van diezelfde datum en de verklaring van verdachte van 30 mei 2012. Op grond hiervan gaat hij ervan uit dat er sprake is geweest van een door hen drieën geplande actie die feitelijk door medeverdachte [naam medeverdachte 2] werd uitgevoerd.
De rol van verdachte bestond uit het ter beschikking stellen van haar woning aan medeverdachte [naam medeverdachte 2], het wekken van die [naam medeverdachte 2], het op de uitkijk staan tijdens de brandstichting, het maken van de afspraak om [naam medeverdachte 2] te waarschuwen indien dat nodig zou zijn en het bieden van een vluchtmogelijkheid aan [naam medeverdachte 2]. Het ter beschikking stellen van haar woning was van cruciaal belang; de brandstichting zou anders niet zijn gelukt.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging brengt naar voren dat uit het dossier niet blijkt dat de brandstichting gezamenlijk werd gepland. Verdachte wist dat de brand zou worden gesticht, maar die wetenschap alleen is niet voldoende voor bewijs van medeplegen. Verder heeft verdachte geen voordeel gehad van de brandstichting en zou het feit ook zonder haar hulp zijn begaan.
De verdediging pleit dan ook voor een vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.
Voor het subsidiair ten laste gelegde feit is volgens de verdediging wel voldoende bewijs aanwezig, nu verdachte behulpzaam is geweest bij de brandstichting door op de uitkijk te staan.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
Bewijs voor het medeplegen
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van het door verdachte medeplegen van de brandstichting.
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willen en wetens samenwerken tot het verrichten van de verweten strafbare gedraging, in dit geval de brandstichting. Niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling mede verrichten, maar de samenwerking moet wel intensief zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met betrekking tot de brandstichting geen uitvoeringshandeling heeft verricht en dat zij evenmin bij de brandstichting aanwezig is geweest. De vraag luidt vervolgens of verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zij de brandstichting tezamen en in vereniging met die anderen heeft gepleegd.
Uit de verklaring van verdachte zelf, dat is overigens de verklaring die haar het meest belast, kan worden afgeleid dat zij:
- medeverdachte [naam medeverdachte 2] in haar woning heeft laten slapen om van daaruit op pad te gaan om de brand te stichten;
- medeverdachte [naam medeverdachte 2] in de nacht van de brand heeft gewekt, omdat hij ’s nachts de brand wilde stichten;
- tijdens de brandstichting op de uitkijk heeft gestaan en medeverdachte [naam medeverdachte 2] bij onraad telefonisch zou waarschuwen;
- medeverdachte [naam medeverdachte 2] na de brandstichting weer in haar woning heeft gelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank dient er een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen medeplegen enerzijds en medeplichtigheid anderzijds. Dit onderscheid is alleen al van belang vanwege het verschil in strafmaat.
Het onderscheid zit hem daarin dat medeplegers min of meer optreden als gelijkwaardige deelnemers van wie het aandeel in het delict van gelijke betekenis kan worden geacht. De verhouding tussen medeplichtige en pleger van het misdrijf is ongelijkwaardig in die zin dat de pleger het gehele misdrijf voor zijn rekening neemt en de medeplichtige de uitvoering slechts ondersteunt.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van verdachte niet worden beschouwd als een nauwe en bewuste samenwerking ter uitvoering van een gezamenlijk plan. De rechtbank acht dan ook onvoldoende bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van medeplegen van brandstichting en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bevindingen van de politie op 21 november 2011;
- het feit dat de goederen in de woning nagenoeg geheel waren verwoest;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2012;
- de verklaring van [naam medeverdachte 2].
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het feit, voor zover het wordt bewezenverklaard, heeft bekend en er ter terechtzitting geen vrijspraak is bepleit van hetgeen wordt bewezenverklaard.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat door de brand levensgevaar voor personen is ontstaan, nu het betreffende pand en de naastgelegen woningen in de straat al leeg stonden en op de nominatie stonden om gesloopt te worden.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
subsidiair
[naam medeverdachte 2] op 21 november 2011 in de gemeente Landgraaf opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de Prickenleenstraat 53, immers heeft [naam medeverdachte 2] toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met een hoeveelheid spiritus die was uitgegoten in die woning, ten gevolge waarvan in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en die woning en een of meer belendende percelen te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan teneinde die [naam medeverdachte 2] bij onraad te waarschuwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat ze een behandeling of een gedragsinterventie moet ondergaan. Voorts vordert hij een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Hiertoe brengt de officier van justitie naar voren dat brandstichting een ernstig strafbaar feit is en dat de schade in dit geval enorm is, niet in de laatste plaats omdat de woning als gevolg van de brand alsnog moest worden gesloopt conform het Asbestbesluit. Een brandstichting in een woning veroorzaakt bovendien gevoelens van angst voor de omwonenden. Hieraan heeft verdachte bijgedragen.
De strafeis wordt in grote mate gedrukt, omdat van levensgevaar geen sprake is geweest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging pleit ervoor om het advies van de reclassering op te volgen. De reclassering adviseerde aan verdachte op te leggen een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting. Voorts verzoekt de verdediging om de eis van de officier van justitie te matigen, nu niet het primair, maar het subsidiair ten laste gelegde feit bewezenverklaard zou moeten worden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is behulpzaam geweest bij een brandstichting in een leegstaande woning. Zij heeft op de uitkijk gestaan, terwijl de dader midden in de nacht spiritus heeft uitgegoten in die woning en deze in brand heeft gestoken. De brand had een verwoestende uitwerking op het pand en de daarin aanwezige goederen. Een dergelijke brandstichting brengt veel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zeker in een buurt waar op dat moment al meer branden zijn gesticht. Verder heeft de brand schade veroorzaakt voor zowel de eigenaar van de woning, als de verzekeringsmaatschappij die ten gevolge van de brand verzekeringsgeld heeft uitgekeerd. Het is een gelukkige omstandigheid dat er geen gevaar voor personen werd veroorzaakt, mede in aanmerking genomen dat door de brand asbestdeeltjes zijn vrijgekomen.
Gelet hierop acht de rechtbank een straf op zijn plaats. Voor het bepalen van de strafmodaliteit neemt de rechtbank de eis van de officier van justitie als uitgangspunt. De strafmaat zal zij matigen, nu verdachte van het medeplegen van de brandstichting wordt vrijgesproken en wordt veroordeeld voor de medeplichtigheid aan de brandstichting. De rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 120 uren opleggen.
De reclassering heeft in haar rapport d.d. 14 augustus 2012 onder meer geconcludeerd: ‘Mevrouw [naam verdachte] is een vrouw met beperkte mogelijkheden, beïnvloedbaar en niet echt bekwaam om consequenties van daden in te schatten. Aan de andere kant kiest ze ook vaak haar eigen en de gemakkelijkste weg, waardoor problemen nooit echt worden aangepakt. Ze is een vrouw met veel problemen, waarbij geldgebrek een constante zorg is.’
De reclassering adviseert aan verdachte op te leggen een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, deelname aan de cognitieve vaardigheidstraining en verplichte begeleiding door het Maatschappelijk Werk Welsun.
Gelet op verdachtes problematiek zal de rechtbank de gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering voorgesteld.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij Hestia Groep vordert een schadevergoeding van € 1.000,- terzake van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie vordert de hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een derde deel.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende duidelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van rechtstreekse schade door het bewezen verklaarde feit. Het schadebedrag van € 1.000,- wordt door de verdediging betwist. De rechtbank zal dit niettemin hoofdelijk toewijzen, nu zij de medeplichtigheid aan brandstichting wettig en overtuigend bewezen acht en zij de schade, op basis van de verklaring van Z. en het asbestinventarisatierapport, naar redelijkheid en billijkheid vaststelt op het bedrag van € 1.000,-.
Voorts wijst de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toe voor een bedrag van € 1.000,-, nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht. Er is geen reden om, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, de schadevergoedingsmaatregel te beperken tot een derde deel van de schade.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 48, 49
63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte
- zich binnen drie werkdagen volgend op de veroordeling moet melden bij de Reclassering Nederland, Heerderweg 25 te Maastricht, waarna zij zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- moet deelnemen aan de gedragsinterventie 'Cognitieve vaardigheidstraining' (COVA);
- wordt verplicht om zich te laten begeleiden door het Maatschappelijk Werk Welsun en dat zij blijft meewerken aan de door Welsun ingezette schuldhulpverlening/-sanering;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij Hestia Groep, Ampèrestraat 11, 6372 BB Landgraaf van een bedrag van € 1.000,- (zegge: eenduizend euro);
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij Hestia Groep tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Hestia Groep een bedrag van € 1.000,- (zegge: eenduizend euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij Hestia Groep vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 september 2012.
Buiten staat
Mr. R.C.A.M. Philippart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
zij op of omstreeks 21 november 2011 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de Prickenleenstraat 53, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid spiritus die was uitgegoten in die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en/of die woning en/of een of meer belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in (de nabijheid van) die woning en/of belendende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] op of omstreeks 21 november 2011 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan een woning gelegen aan de Prickenleenstraat 53, immers heeft/hebben die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid spiritus die was uitgegoten in die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en/of die woning en/of een of meer belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in (de nabijheid van) die woning en/of belendende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan teneinde die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] bij onraad te waarschuwen.