ECLI:NL:RBMAA:2012:BX7299

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700016-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in het uitgaansleven met gevolgen voor slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 10 september 2012 uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats in de vroege ochtend van 28 december 2010, na een bezoek aan discotheek [naam discotheek] in Heerlen. De verdachte en zijn medeverdachten raakten in conflict met het latere slachtoffer, wat resulteerde in een gewelddadige confrontatie op de parkeerplaats van de discotheek. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte, samen met zijn mededaders, het slachtoffer meerdere keren geslagen en geschopt, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een gebroken neus en oogletsel. De rechtbank oordeelde dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Echter, het subsidiair tenlastegelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, waarbij de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijsde en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten in het uitgaansleven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700016-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R.J.H. Corten. Hij neemt waar voor zijn kantoorgenoot
mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 april 2011 en van 27 augustus 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
samen met een ander of anderen aan [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meerdere keren met kracht tegen het hoofd en het lichaam te schoppen en te slaan;
subsidiair:
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om aan [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meerdere keren met kracht tegen het hoofd en het lichaam te schoppen en te slaan;
meer subsidiair:
samen met een ander of anderen op de openbare weg openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] door hem meerdere keren met kracht tegen het hoofd te schoppen en te slaan.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op grond van de aangifte, de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1], [naam getuige 2], [naam getuige 3] en [naam getuige 4], en de medische verklaring. Uit de medische verklaring blijkt dat het slachtoffer [naam slachtoffer] een gebroken neus, een gebroken jukbeen, oogletsel en schouderletsel heeft opgelopen, hetgeen conform een redelijke uitleg en naar algemeen spraakgebruik zwaar lichamelijk letsel oplevert. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte1]bewust en nauw hebben samengewerkt. Voorts heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat niet duidelijk is wie van de daders het letsel heeft veroorzaakt, maar dat wel dient te worden geconcludeerd dat zowel verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte1]het voorwaardelijk opzet hebben gehad op het zwaar lichamelijk letsel dat het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft opgelopen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het letsel dat het slachtoffer blijkens de medische verklaring heeft opgelopen (een gebroken oogkas, schade aan het hoornvlies en een uit de kom zijnde schouder) niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte, een persoon met een lichaamsgewicht van slechts 50 kilogram, door middel van trappen en slaan niet het letsel kan hebben veroorzaakt dat aan het slachtoffer [naam slachtoffer] is toegebracht.
Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde naar voren gebracht dat verdachte van het medeplegen dient te worden vrijgesproken, aangezien uit de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat er tussen verdachte en de andere personen die het slachtoffer [naam slachtoffer] hebben geslagen en/of geschopt sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Met uitzondering van het medeplegen, heeft de raadsman zich ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de vroege ochtend van 28 december 2010, op de parkeerplaats van discotheek [naam discotheek]te Heerlen, zijn het latere slachtoffer [naam slachtoffer] en medeverdachte [naam medeverdachte1]met elkaar in conflict gekomen. Wat er precies is gebeurd en wat daartoe de aanleiding is geweest, is onduidelijk gebleven aangezien de lezingen hierover uiteenlopen. Naar het oordeel van de rechtbank staat in elk geval vast dat bij het conflict op de parkeerplaats door verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte1]en [naam slachtoffer] geweld is gebruikt. Na ingrijpen van de uitsmijters van [naam discotheek]heeft [naam slachtoffer] de parkeerplaats per auto verlaten. Korte tijd later is de auto met daarin [naam slachtoffer] en zijn beide medepassagiers (al dan niet noodgedwongen) tot stilstand gekomen bij een bushalte vlakbij [naam discotheek]. [naam slachtoffer] zag dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte1]zich in de auto achter hem bevonden. [naam slachtoffer], verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte1]zijn uit hun auto’s gestapt waarna er op straat wederom een vechtpartij heeft plaatsgevonden. Hierbij is [naam slachtoffer] door een aantal personen in elkaar geslagen en getrapt ten gevolge waarvan [naam slachtoffer] dusdanig letsel heeft opgelopen dat hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen.
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het door het slachtoffer [naam slachtoffer] opgelopen letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische verklaring die zich in het dossier bevindt blijkt namelijk dat op 28 december 2010 in het ziekenhuis in Heerlen is vastgesteld dat er bij het slachtoffer [naam slachtoffer] sprake was van krasjes op het hoornvlies van zijn rechteroog evenals een neusfractuur. Ook was een schouder uit de kom. Uit deze verklaring blijkt niet dat sprake was van een gebroken kaak en/of een gebroken oogkas, zoals primair ten laste is gelegd. Opvallend genoeg is niet tenlastegelegd dat [naam slachtoffer] een gebroken neus heeft opgelopen. De rechtbank stelt voorop dat het letsel dat bewezen kan worden verklaard, een uit de kom zijnde schouder en oogletsel in de vorm van krasjes in het hoornvlies, ernstig letsel is dat voor het slachtoffer buitengewoon vervelend moet zijn geweest. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat dit letsel geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Gelet hierop zal verdachte van het primair tenlastegelegde, het medeplegen van zware mishandeling, worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Op 28 december 2010 heeft [naam slachtoffer] in het ziekenhuis (Atrium medisch centrum) te Heerlen aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 27 december 2010 omstreeks 23.00 of 24.00 uur samen met zijn vriendin en haar vriendin de discotheek [naam discotheek]in Heerlen heeft bezocht. Na afloop van dit discotheekbezoek heeft hij op de parkeerplaats van [naam discotheek]ruzie gekregen met een Antilliaanse jongen, die is uitgemond in een vechtpartij, waarbij [naam slachtoffer] van twee andere mannen klappen in zijn gezicht heeft gekregen. Ook [naam slachtoffer] zelf heeft een klap terug gegeven. De uitsmijters van [naam discotheek]hebben aan deze vechtpartij een einde gemaakt, waarna [naam slachtoffer] samen met zijn vriendin en haar vriendin in de auto is weggereden. Op een gegeven moment werd hij gedwongen om te stoppen, aangezien een andere auto plotseling voor zijn auto ging rijden. Toen hij zijn voertuig tot stilstand had gebracht zag hij het eerdergenoemde drietal bij zijn auto verschijnen. Bij dit drietal bevond zich een Antilliaanse jongen met een snor of licht ringbaardje. [naam slachtoffer] stapte direct uit, omdat hij vermoedde dat ze weer wilden gaan vechten. Op dat moment werd hij door drie tot vijf personen getrapt, geschopt en geslagen tegen zijn hoofd. Hij kwam ten val en probeerde te voet te vluchten. Na enkele meters werd hij van achteren onderuit geschopt en vervolgens werd hij wederom van alle kanten tegen zijn hoofd geschopt, getrapt en geslagen. Na een hernieuwde vluchtpoging gebeurde dit nog een keer. [naam slachtoffer] had dusdanig veel letsel opgelopen dat hij moest worden opgenomen in het ziekenhuis.
In het Atrium medisch centrum is op 28 december 2010 vastgesteld dat het slachtoffer [naam slachtoffer] krasjes op het hoornvlies van zijn rechteroog heeft opgelopen evenals een neusfractuur. Ook was een schouder uit de kom.
De getuige [naam getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat hij op 28 december 2010 omstreeks 05.00 uur, na een bezoek aan discotheek [naam discotheek], samen met [naam getuige 3] naar de bushalte in de nabijheid van [naam discotheek]is gelopen. Toen zij daar stonden te wachten hoorde hij opeens geschreeuw. Hij zag dat er voor de bushalte een auto stil stond. Daarachter stond een andere auto. Uit de achterste auto stapten twee buitenlandse personen. Deze personen liepen naar het linker voorportier van de voorste auto. De bestuurder van de voorste auto stapte ook uit. ([naam getuige 4] had voorafgaande aan zijn getuigenverklaring vernomen dat deze laatste persoon [naam slachtoffer] heet.) Ook stapten er twee meisjes uit de voorste auto. [naam getuige 4] zag vervolgens dat de twee buitenlandse jongens op [naam slachtoffer] begonnen in te slaan. Zij sloegen met gebalde vuisten en trapten met geschoeide voet. [naam slachtoffer] werd tegen zijn hoofd geslagen. Het was duidelijk zichtbaar dat er met veel kracht geslagen en geschopt werd. [naam slachtoffer] werd namelijk, terwijl hij op de grond lag, van de ene naar de andere kant geschopt. Vervolgens zag [naam getuige 4] dat uit de auto, waar de twee buitenlandse jongens uit waren gestapt, nog een buitenlandse jongen stapte. Die jongen liep naar de twee buitenlandse jongens toe die [naam slachtoffer] in elkaar aan het slaan waren. [naam getuige 4] zag op een gegeven moment, nadat [naam slachtoffer] was gevallen, dat alle drie de buitenlandse jongens op [naam slachtoffer] aan het inschoppen waren. [naam slachtoffer] lag op de grond en werd over zijn hele lichaam geschopt. Ook werd hij tegen zijn hoofd geschopt. Een aantal malen heeft hij geprobeerd om op te staan. Wanneer hij dat probeerde, werd [naam slachtoffer] door middel van trappen weer neergehaald. Dit schoppen dan wel trappen werd door de drie daders gedaan. Soms trapte/schopte er een persoon, maar er waren ook momenten dat ze alle drie samen op [naam slachtoffer] aan het inschoppen waren. [naam getuige 4] had tijdens het vechten gezien dat een van de drie jongens een ringbaardje had. Toen de portiers van [naam discotheek]aan kwamen rennen, stopten de drie buitenlandse jongens met schoppen en slaan.
De getuige [naam getuige 3] heeft bij verhoor door de politie verklaard dat hij op 28 december 2010 omstreeks 05.00 uur samen met [naam getuige 4] het terrein van [naam discotheek]af is gelopen. Ter hoogte van de bushalte zag hij twee auto’s op de rijbaan staan. [naam slachtoffer] was de bestuurder van de voorste auto. De achterste auto was van drie Marokkanen die op [naam slachtoffer] aan het schelden waren. Op een gegeven moment liepen twee Marokkanen, die voor de voorzijde van hun auto stonden, op [naam slachtoffer] af en namen een dreigende houding aan. Daarna sloegen beiden meerdere keren met gebalde vuisten op [naam slachtoffer] in. Beiden raakten hem in het gezicht. Ook de derde Marokkaan stapte uit de auto en liep op het drietal af. [naam slachtoffer] rende weg over de middenberm in de richting van de andere rijbaan. De drie Marokkanen renden achter hem aan. De middenberm lag vol sneeuw en [naam slachtoffer] struikelde. Hij viel en zat op zijn knieën. Door een van die personen werd [naam slachtoffer] naar de grond geduwd. Ze schopten hem met de wreef van de voet en met de onderkant van de voet tegen het gezicht. Ook pakten zij zijn hoofd beet en gaven hem knietjes tegen het gezicht. Tevens sloegen ze hem met gebalde vuisten. Dit deden ze om beurten. Op een gegeven moment hadden de Marokkanen in de gaten dat er drie uitsmijters aan kwamen rennen. Daardoor stopten zij met slaan en schoppen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam slachtoffer] tijdens het incident bij de bushalte achterna is gerend, aangezien hij verhaal wilde halen naar aanleiding van het feit dat [naam slachtoffer] hem eerder, op de parkeerplaats van [naam discotheek], met een baksteen tegen het gezicht had geslagen. [naam slachtoffer] rende weg en verdachte is hem achterna gerend. Verdachte heeft [naam slachtoffer] toen tegen zijn knie geschopt, waarna [naam slachtoffer] ten val is gekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat [naam slachtoffer] hem vervolgens met pepperspray in het gezicht heeft gespoten. Verdachte werd toen boos en schopte het busje pepperspray uit de handen van [naam slachtoffer]. Daarbij raakte hij per ongeluk het gezicht van [naam slachtoffer]. Daarna heeft verdachte [naam slachtoffer] vijf tot zes keer geslagen.
Tussen verdachte en zijn mededaders is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Immers blijkt uit de verklaringen van de getuigen [naam getuige 4] en [naam getuige 3] dat [naam slachtoffer] door zowel verdachte als zijn beide mededaders is geslagen en/of geschopt. Verdachte dient dan ook als medepleger te worden aangemerkt met als gevolg dat alle gepleegde geweldshandelingen aan verdachte en zijn mededaders in even grote mate worden toegerekend.
Dat het slaan/stompen en het trappen/schoppen met zeer veel kracht is gebeurd blijkt niet alleen uit de aangifte en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 4] en [naam getuige 3], maar eveneens uit het ontstane letsel dat is beschreven in de medische verklaring.
Dat verdachte het bloot opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan niet worden vastgesteld. Verdachte en/of zijn mededaders hebben [naam slachtoffer] echter meerdere keren met kracht geslagen/gestompt en getrapt/geschopt tegen het lichaam en het hoofd, een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Zodoende hebben zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aldus hebben verdachte en zijn mededaders wel het voorwaardelijk opzet gehad om aan [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Op grond van de aangifte, de verklaringen van de getuigen [naam getuige 4] en [naam getuige 3] die zij direct na de vechtpartij op 28 december 2012 hebben afgelegd, de medische verklaring en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, bezien in samenhang met het hiervoor overwogene, acht de rechtbank het susbsidiair tenlastegelegde, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 28 december 2010 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hij en/of zijn mededader(s) met dat opzet meermalen die [naam slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en tegen het lichaam hebben geslagen en gestompt en getrapt en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 90 uren op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke werkstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich in het uitgaansleven samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Bij het verlaten van een discotheek heeft medeverdachte [naam medeverdachte1] ruzie gekregen met het latere slachtoffer. Verdachte heeft zich hiermee bemoeid. Bij deze ruzie heeft zowel het latere slachtoffer als medeverdachte [naam medeverdachte1]zich qua agressie niet onbetuigd gelaten. Deze ruzie is door de uitsmijters van de discotheek aanvankelijk in de kiem gesmoord. Korte tijd later zijn verdachte, zijn mededaders en het slachtoffer buiten het terrein van de discotheek opnieuw met elkaar slaags geraakt. Bij deze confrontatie heeft verdachte samen met zijn twee mededaders het slachtoffer geslagen en geschopt tegen het lichaam en het hoofd. Zelfs toen het slachtoffer op de grond lag gingen verdachte en zijn mededaders door met schoppen en slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor een gebroken neus en krasjes op het hoornvlies van zijn rechteroog opgelopen. Ook is zijn rechterschouder uit de kom geraakt. Daarnaast heeft het feit, zoals blijkt uit de door het slachtoffer ter terechtzitting afgelegde verklaring, zeer nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer gehad, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Een poging tot zware mishandeling, zoals hierboven omschreven, is een ernstig strafbaar feit. In het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) is een uitgangspunt vastgesteld voor de bestraffing van een zware mishandeling waarbij sprake is van schoppen/trappen tegen het hoofd, te weten een gevangenisstraf van 6 maanden. Nu het in casu een poging betreft, dient dit uitgangspunt met een derde te worden verminderd tot 4 maanden gevangenisstraf. De rechtbank neemt dit uitgangspunt voor de bestraffing van deze poging tot zware mishandeling over.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat er relatief veel tijd is verstreken sinds de datum waarop het feit is gepleegd en dat dit niet aan verdachte te wijten is. Tevens betrekt de rechtbank in enige mate bij haar oordeel dat ook het slachtoffer zich qua agressie niet onbetuigd heeft gelaten bij de ruzie die de aanleiding heeft gevormd voor de onderhavige poging tot zware mishandeling.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Wel acht de rechtbank het passend om aan verdachte, conform de strafeis van de officier van justitie, op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.438,00, waarvan
€ 938,00 ter zake materiële schade en € 2.500,00 ter zake immateriële schade.
De officier van justitie is van mening dat de vordering, voor zover deze ziet op de materiële schade, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot de schadeposten “telefoon” en “rijbewijs”, nu onduidelijk is of er een causaal verband bestaat tussen deze schadeposten en het onderhavige feit. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze dient te worden gematigd tot het bedrag van
€ 1.000,00 nu ook de benadeelde partij zelf (in meer of mindere mate) een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de situatie waardoor de schade is veroorzaakt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover deze ziet op de posten “telefoon” ad € 385,85 en “rijbewijs” ad € 49,90 nu door de benadeelde partij niet genoegzaam is onderbouwd dat er een causaal verband bestaat tussen deze schadeposten en het onderhavige feit. De gevorderde immateriële schade dient naar de mening van de raadsman geheel te worden afgewezen gelet op het eigen, verwijtbare aandeel van de benadeelde partij in het onderhavige feit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, kan een schadevergoeding worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade ad € 938,00 is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op de posten “telefoon” ad
€ 385,85 en “rijbewijs” ad € 49,90, nu door de benadeelde partij niet genoegzaam is onderbouwd dat er een causaal verband bestaat tussen deze schadeposten en het onderhavige feit. Ten aanzien van de post “kleding” is de rechtbank van oordeel dat rekening moet worden gehouden met de datum van aankoop van de broek en het T-shirt. Gelet hierop acht zij het redelijk en billijk dat slechts 50% van de aankoopwaarde van de broek (50% van
€ 114,90 is € 57,45) en slechts 30% van de aankoopwaarde van het T-shirt (30% van € 49,95 is € 14,99) voor vergoeding in aanmerking komen. Het bovenstaande in aanmerking genomen stelt de rechtbank de door de benadeelde partij geleden materiële schade vast op een bedrag van € 409,84.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade ad
€ 2.500,00 is de rechtbank van oordeel dat deze dient te worden gematigd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zij de indruk heeft gekregen dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] aanvankelijk een fysieke confrontatie met verdachte niet uit de weg wilde gaan en hij bij het incident dat aanleiding is geweest tot het onderhavige feit zelf ook onnodig geweld heeft toegepast. Alles afwegende acht de rechtbank het redelijk en billijk om de immateriële schade vast te stellen op een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
De door de benadeelde partij geleden schade bedraagt derhalve in totaal € 1.409,84. De rechtbank acht het passend om te bepalen dat de helft van de geleden materiële schade
(50% van € 409,84 = € 204,92) evenals de helft van de geleden immateriële schade (50% van € 1.000,00 = € 500,00) voor rekening van verdachte komt, terwijl de andere helft dient te worden betaald door medeverdachte [naam medeverdachte1]. Derhalve dient verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] € 704,92 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2010.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor onder subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [naam slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van 2 uren per dag.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], van € 704,92, waarvan € 204,92 ter zake van materiële schade en
€ 500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente,
berekend vanaf 28 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering (voor zover deze
ziet op de posten telefoon en rijbewijs ter zake materiële schade) niet-ontvankelijk en
bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden
begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam slachtoffer], € 704,92 te betalen, bij niet-betaling te
vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de
vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 28 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de
benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Smeets, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2012.
Buiten staat
Mr. J.M.E. Kessels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.