ECLI:NL:RBMAA:2012:BX7067

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167777 - FA RK 11-1688
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in een geschil over ouderlijke verantwoordelijkheid en hoofdverblijf van een kind

In deze zaak verzoekt de vader, die in Nederland woont, primair om het hoofdverblijf van zijn dochter bij hem te bepalen en subsidiair om de verblijfsregeling te wijzigen. De moeder woont met de dochter in Polen. Ondanks een forumkeuze in het echtscheidingsconvenant voor de rechtbank Maastricht, verklaart deze rechtbank zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank verwijst naar de artikelen 8 en 12 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis), die bepalen dat de gerechten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn. De rechtbank stelt vast dat de dochter al drie jaar in Polen woont en dat de bevoegdheid van de rechtbank Maastricht niet door partijen is aanvaard op het moment dat de zaak aanhangig werd gemaakt.

De vader had op 28 december 2011 een verzoekschrift ingediend tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorg- en opvoedingstaken. De moeder heeft verweer gevoerd en de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en de relevante feiten en eerdere uitspraken in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter ambtshalve moet beoordelen of hij rechtsmacht heeft, en dat in dit geval de rechtbank Maastricht niet bevoegd is, gezien de woonplaats van het kind en de aanvaarding van de bevoegdheid door de partijen.

De rechtbank besluit dat de zaak niet in Maastricht kan worden behandeld en dat een gerecht in Polen op basis van Brussel II-bis wel rechtsmacht heeft. De beschikking is openbaar uitgesproken op 7 september 2012, en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 7 september 2012
Zaaknummer: 167777 / FA RK 11-1688
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[naam verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. K.G.J. Verbong,
en:
[naam verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. I.M. de Groot-Sikora.
1. Het verloop van de procedure
De vader heeft op 28 december 2011 een verzoekschrift tot wijziging van het hoofdverblijf en tot het vaststellen van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ingediend.
Op 28 maart 2012 en 23 april 2012 heeft de vader een aantal stukken overgelegd.
De moeder heeft op 24 april 2012 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 april 2012.
Zowel de vader als de moeder hebben nog gereageerd bij afzonderlijke faxberichten van
9 mei 2012.
2. De feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 12 januari 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsbeschikking is het door partijen op 24 augustus 2009 overeengekomen echtscheidingsconvenant opgenomen.
In het inmiddels beëindigde huwelijk van partijen is [naam kind] (roepnaam: [naam kind]) op [geboortegegevens kind] geboren. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [naam kind]. [naam kind] verblijft bij de moeder.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank stelt voorop dat het door partijen op 24 augustus 2009 ondertekende ouderschapsplan eveneens deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 11 november 2009, nu op pagina 1 van die beschikking is vermeld dat het echtscheidingsconvenant tevens een ouderschapsplan als bedoeld in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevat.
3.2. De vader verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, primair om het in voornoemde beschikking van 11 november 2009 opgenomen ouderschapsplan te wijzigen en vast te stellen dat het hoofdverblijf van [naam kind] voortaan bij hem zal zijn. Subsidiair verzoekt de vader de regeling die in het ouderschapsplan is opgenomen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat [naam kind] bij hem zal verblijven gedurende alle schoolvakanties in Polen van vrijdag na school tot zondag voordat de school weer begint 18.00 uur alsmede te bepalen dat er een wekelijks contact tussen hem en [naam kind] zal plaatsvinden via skype dan wel telefonisch op zaterdag om 18.30 uur en op woensdag om 18.30 uur.
3.3. De moeder heeft verweer gevoerd, in die zin dat zij de exceptie van onbevoegdheid heeft opgeworpen. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank Maastricht zich, gelet op artikel 8 van de Verordering (EG) nr. 2201/2003 (hierna: Brussel II-bis) en artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek, onbevoegd dient te verklaren van het verzoek van de vader kennis te nemen.
3.4. Gelet op het door de moeder ingenomen standpunt dient de rechtbank eerst te beoordelen of zij bevoegd is om van het verzoek van de vader kennis te nemen. Het debat ter zitting heeft zich daarbij toegespitst op de vraag of de vrouw gehouden kan worden aan de afspraak tussen partijen in het echtscheidingsconvenant, waarbij zij een forumkeuze hebben gemaakt. Die forumkeuze is als volgt in het convenant geformuleerd: ‘Terzake geschillen uit en/of verband houdend met deze overeenkomst kiezen partijen domicilie ter griffie van de rechtbank te Maastricht, welke uitsluitend bevoegd is daaromtrent recht te doen.’
3.5. Het is in deze zaak onduidelijk gebleven of deze door partijen gemaakte forumkeuze is gestoeld op artikel 8 Rv (inzake rechtsmacht) dan wel artikel 108 Rv (inzake relatieve bevoegdheid bij dagvaardingsprocedures). Het antwoord op deze vraag is nochtans niet relevant. De door partijen overeengekomen forumkeuze laat immers onverlet dat de Nederlandse rechter ambtshalve dient te beoordelen of hem aangaande het geschil tussen partijen rechtsmacht toekomt. Voor de beantwoording van die vraag dient de rechter vooreerst (Europese) verdragen of verordeningen te raadplegen, voordat hij toekomt aan de bepalingen die daarover zijn opgenomen in Rv. In casu zal dan ook eerst worden bekeken of de rechtbank rechtsmacht heeft op grond van Brussel II-bis.
3.6. Artikel 8 lid 1 Brussel II-bis bepaalt, voor zover hier van belang, dat ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten van de lidstaat, op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn. Het tweede lid van dit artikel luidt dat het bepaalde in lid 1 geldt onder voorbehoud van de artikelen 9, 10 en 12.
Ingevolge artikel 12 lid 3 Brussel II-bis zijn, voor zover hier van belang, de gerechten van een lidstaat bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, indien:
a. het kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat het kind onderdaan van die lidstaat is;
en
b. hun bevoegdheid op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze is aanvaard door alle partijen bij de procedure en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
3.7. Uit het hiervoor weergegeven artikel 8 Brussel II-bis volgt dat ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid het gerecht bevoegd is op grond waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, maar dat er ook een uitzondering mogelijk is op grond van artikel 12 lid 3 Brussel II-bis. Niet alleen dient daarbij sprake te zijn van een nauwe band van [naam kind] met Nederland, waarover partijen evenwel niets naar voren hebben gebracht, maar moet daarnaast de bevoegdheid van de rechtbank Maastricht, op het tijdstip waarop de zaak aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door alle partijen bij de procedure zijn aanvaard en door het belang van het kind worden gerechtvaardigd. Op het tijdstip waarop de vader onderhavige zaak aanhangig maakte bij deze rechtbank door middel van het indienen van het verzoekschrift op 28 december 2011, was de bevoegdheid van deze rechtbank niet door partijen aanvaard. Dat partijen reeds in het echtscheidingsconvenant van augustus 2009 een forumkeuze zijn overeengekomen, kan daar niet aan afdoen. Het wel aannemen van rechtsmacht op grond van die afspraak zou immers betekenen dat de rechtbank Maastricht voortaan in alle geschillen voortvloeiende uit het echtscheidingsconvenant of ouderschapsplan bevoegd zou zijn, hetgeen gelet op het belang van [naam kind] niet de bedoeling kan zijn. Daar waar [naam kind] en de moeder inmiddels gedurende drie aaneengesloten jaren in Polen wonen, zou de Nederlandse rechter zich - alleen al gelet op de afstand - geen compleet beeld van de zaak kunnen vormen. Een eventuele aanvaarding van de bevoegdheid van deze rechtbank zou bovendien door het belang van het kind moeten worden gerechtvaardigd. Ook hierover hebben partijen echter niets gesteld, waarbij de vraag kan worden opgeworpen of een dergelijke aanvaarding daadwerkelijk door het belang van [naam kind] zou worden gerechtvaardigd, daar waar zij alleen gedurende haar eerste levensjaar in Nederland heeft gewoond.
3.8. Conclusie van het voorgaande dient dan ook te zijn dat de rechtbank onbevoegd is om van het verzoek van de vader kennis te nemen. Omdat [naam kind] inmiddels gedurende drie aaneengesloten jaren haar gewone verblijfplaats in Polen bij de moeder heeft, heeft een gerecht in Polen op grond van artikel 8 Brussel II-bis wel rechtsmacht.
3.9. De moeder en de vader hebben, vooruitlopend op het voorlopig oordeel van de rechter ter zitting dat de rechtbank Maastricht bevoegd is om van het verzoek van de vader kennis te nemen, bij faxberichten van 9 mei 2012 nadere informatie verstrekt over de vakanties in Polen en daarbij voorstellen gedaan. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank daar verder niet inhoudelijk op ingaan.
3.10. Het voorgaande leidt dan tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
De rechtbank:
Verklaart zich onbevoegd om van het verzoek van de vader kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C.A. Schreinemakers, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
LF/JPW
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.