parketnummers: 03/703402-11; 03/700236-12 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 augustus 2012
[naam verdachte]
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er –na wijziging–, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(03/703402-11):
Feit 1: op 24 juli 2011 opzettelijk zijn drie maanden oude zoon, [naam slachtoffer], heeft gedood of aan zijn zoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel zijn zoon opzettelijk heeft mishandeld, ten gevolge waarvan deze is overleden;
Feit 2: in de periode van 28 april tot en met 23 juli 2011 meermalen heeft geprobeerd om zijn drie maanden oude zoon, [naam slachtoffer] te doden, dan wel zijn zoon meermalen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel zijn zoon meermalen heeft mishandeld;
(03/700236-12):
in de periode van 1 juli 2010 tot en met 19 juli 2011 zijn levensgezel [naam levensgezel verdachte] (meermalen) heeft mishandeld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de tenlastelegging met parketnummer 03/703402-11 op het standpunt gesteld dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hoewel zij van mening is dat niet bewezen kan worden dat de verdachte boos opzet had op de dood van zijn zoontje, hierna te noemen [naam slachtoffer], acht zij wel bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam slachtoffer] als gevolg van het door hem –verdachte– toegepaste geweld zou komen te overlijden. Zij heeft verwezen naar de deskundigenrapporten aangaande de aard van het letsel en de bekennende verklaring van de verdachte. Het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict en een laag IQ heeft, doet hier niets aan af.
De officier van justitie is van mening dat het wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde onder feit 2 primair ontbreekt en heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft betoogd dat feit 2 subsidiair wel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft in dit kader gewezen op de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2], de verklaringen van [naam levensgezel verdachte] en de deskundigenrapporten aangaande het letsel. Als ondersteunend bewijs heeft zij voorts gewezen op enkele de-auditu getuigenverklaringen van onder andere directe familieleden van [naam getuige 1] en [naam getuige 2].
Ook met betrekking tot het feit dat tenlastegelegd is onder het parketnummer 03/700236-12, komt de officier van justitie tot de conclusie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Zij heeft hiertoe verwezen naar de verklaring van de aangeefster en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de tenlastelegging onder parketnummer 03/703402-11 primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van de drie tenlastegelegde varianten onder feit 1 dient te worden vrijgesproken. De raadsman beroept zich hierbij op het rapport van de patholoog [naam Patholoog] voor zover dit rapport inhoudt dat [naam slachtoffer] is overleden tengevolge van meermalen opgelopen heftig uitwendig inwerkend botsend geweld op het lichaam. Volgens de raadsman heeft verdachte verklaard een (1) keer op het hoofd van [naam slachtoffer] te hebben geslagen en is hier niemand bij geweest die dit kan weerspreken, zodat niet bewezen kan worden dat door verdachte “meermalen” geweld op [naam slachtoffer] is uitgeoefend. Omdat de patholoog concludeert dat de dood is ingetreden tengevolge van geweld uitgeoefend op het lichaam kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat [naam slachtoffer] tengevolge van deze ene klap op zijn hoofd, die verdachte bekent hem te hebben gegeven, is overleden. De raadsman leidt uit de conclusie van de patholoog af dat [naam slachtoffer] aan een cumulatie van alle opgelopen letsels is overleden, terwijl gelet op de bewoordingen van de tenlastelegging enkel het slaan of stompen tegen het hoofd op 24 juli 2012 aan verdachte verweten wordt en dit volgens de steller van de tenlastelegging tot de dood heeft geleid. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van zijn zoon. Om dit (voorwaardelijk) opzet te kunnen bewijzen moet komen vast te staan dat verdachte [naam slachtoffer] zó hard op zijn hoofd heeft geslagen dat de aanmerkelijke kans bestond dat [naam slachtoffer] aan die klap zou komen te overlijden. Nu niet is komen vast te staan hoe hard verdachte geslagen heeft, kan niet gezegd worden dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van zijn zoon. Bovendien heeft verdachte deze kans, als die er al geweest zou zijn, niet willens en wetens aanvaard.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 2 gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde primaire en de subsidiaire variant. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte verantwoordelijk was voor het toebrengen van de geconstateerde letsels, terwijl in de visie van de verdediging voorts het vereiste (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. Verdachte dient voorts van de subsidiaire variant te worden vrijgesproken, aangezien de verdediging betwist dat het geconstateerde letsel bij [naam slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De raadsman heeft zich hierbij beroepen op het rapport van de deskundige [naam forensisch arts], die stelt dat ribbreuken bij jonge kinderen doorgaans geen symptomen of complicaties opleveren en op het rapport van de patholoog [naam Patholoog], die aangeeft dat het breukvlak in de schedel herstellende was. Onbekend is hoe lang dit herstel zou duren. Voorts heeft de raadsman in dit kader gewezen op een vonnis van de Rechtbank Maastricht van 9 december 2011, LJN BU7466.
Met betrekking tot de tenlastegelegde meer subsidiaire variant heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In de visie van de verdediging kan het tenlastegelegde feit onder parketnummer 03/700236-12 slechts bewezen worden, voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op het eenmalig slaan en aan de haren trekken van [naam levensgezel verdachte]. Het wettig bewijs voor hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, ontbreekt.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 24 juli 2011 wordt [naam slachtoffer] (geboren op 28 april 2011), zoon van verdachte (en hierna te noemen: [naam slachtoffer]), door een ambulance overgebracht naar het Orbis Ziekenhuis te Sittard, alwaar diezelfde dag om 17:45 uur het overlijden van [naam slachtoffer] wordt vastgesteld. Voorafgaand is [naam slachtoffer] door twee ambulanceteams thuis gereanimeerd, nadat de moeder telefonisch om medische hulp had verzocht toen zij bemerkte dat haar zoontje op een vreemde manier huilde en naar adem snakte. De toestand van [naam slachtoffer] verslechterde die middag in een hoog tempo. Verdachte, zijnde [naam slachtoffer]s vader, heeft in afwachting van de ambulanceteams, onder telefonische begeleiding van een medewerker van de huisartsenpost, [naam slachtoffer] gereanimeerd. Uit de verklaringen van de ambulancebroeders komt naar voren dat zij bij aankomst in de woning van verdachte aan de [straatnaam] in [woonplaats] een levenloos en koud aanvoelend kindje hebben aangetroffen.
Aangezien de kinderarts geen natuurlijke doodsoorzaak kon vaststellen, is besloten tot een aantal onderzoeken. Op 25 juli 2011 om 00.02 uur heeft de politie de melding gekregen dat er geen verklaring voor natuurlijk overlijden kon worden afgegeven. Uit de uitgevoerde CT-scan was namelijk gebleken dat [naam slachtoffer] een breuk rechts in zijn schedel had, een oude ribbreuk aan de rugkant en een recente ribbreuk aan de voorkant. Deze bevindingen gaven aanleiding tot nader onderzoek. Het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] werd in beslag genomen en door de ouders geïdentificeerd als [naam slachtoffer], waarna een radiologisch onderzoek heeft plaats gevonden en vervolgens een sectie bij het NFI. De voorlopige bevindingen van patholoog [naam Patholoog] hielden in dat [naam slachtoffer] is overleden als gevolg van heftig inwerkend botsend geweld. Daarop zijn zowel de moeder als de vader van [naam slachtoffer] aangehouden en in verzekering gesteld, aangezien zij beiden de enige twee personen waren die kort voor het overlijden in de nabijheid van [naam slachtoffer] hebben verkeerd.
Gedurende de daaropvolgende periode werd door de recherche alsmede door getuigen-deskundigen uitgebreid onderzoek verricht. Ten gevolge hiervan werd de moeder van [naam slachtoffer], [naam levensgezel verdachte], vanaf 7 maart 2012 niet langer als verdachte aangemerkt. De vader van [naam slachtoffer] bleef verdachte.
03/703402-11, feit 1
De rechtbank constateert dat de verdachte vele malen langdurig is verhoord. Tijdens deze verhoren heeft hij wisselende verklaringen afgelegd. Verdachte verklaarde gedurende de eerste verhoren niets met de dood van [naam slachtoffer] te maken te hebben, maar kort na de reconstructie heeft hij in het verhoor op 31 oktober 2011 voor het eerst toegegeven dat hij [naam slachtoffer] op 24 juli 2011 met de zijkant van zijn vuist een klap op zijn hoofd heeft gegeven, toen [naam slachtoffer] overstrekgedrag vertoonde. In zijn verklaringen op 1 november 2011, 13 februari 2012 en 14 februari 2012, waarvan hij de juistheid ter terechtzitting heeft bevestigd, heeft verdachte voornoemde verklaring herhaald. Tijdens de verhoren op die data is verdachte ook nader gehoord over de aard van de klap, die hij tegen het hoofdje van [naam slachtoffer] heeft gegeven. In zijn verklaring van 14 februari 2012 heeft verdachte aangegeven dat het een harde klap betrof aan de zijkant van het hoofd van [naam slachtoffer]. Dit heeft hij eveneens herhaald ter terechtzitting. Door verdachte is deze klap in zijn verhoren ook wel aangeduid als “lel” en “dreun”.
De verdachte heeft op 1 november 2011 een gedetailleerde omschrijving gegeven van de gang van zaken op de dag waarop [naam slachtoffer] overleden is, te weten 24 juli 2011. Volgens de verdachte was aanvankelijk alles in orde met [naam slachtoffer]. Hij had een fruithapje gegeten en was in bad geweest. Daarbij was [naam levensgezel verdachte] (hierna te noemen: [naam levensgezel verdachte]) ook aanwezig. Voorts was [naam getuige 1], de oudste dochter van [naam levensgezel verdachte], nog langs gekomen en zij heeft met [naam slachtoffer] gespeeld. Nadat [naam getuige 1] de woning weer verlaten had, is [naam levensgezel verdachte] naar de bovenverdieping gegaan om wat te rusten op de slaapkamer. [naam slachtoffer] is bij verdachte in de woonkamer gebleven. Terwijl [naam slachtoffer] in zijn wipstoeltje lag, bevond verdachte zich op de bank, waar hij eerst een computerspel speelde en later naar de tv keek. In de tussentijd heeft [naam slachtoffer] een keer gehuild en heeft verdachte hem verschoond. Ook [naam levensgezel verdachte] is toen even beneden geweest. Vervolgens is [naam levensgezel verdachte] weer terug naar bed gegaan. Op enig moment begon [naam slachtoffer] hard te huilen, waarop [naam levensgezel verdachte] vanaf haar slaapkamer heeft aangegeven dat verdachte [naam slachtoffer] naar boven moest brengen en dat zij [naam slachtoffer] wel zou troosten. Verdachte heeft [naam slachtoffer] daarop bij [naam levensgezel verdachte] gebracht. [naam levensgezel verdachte] is vervolgens degene geweest die opmerkte dat het niet goed ging met [naam slachtoffer] en heeft besloten om hulp in te schakelen. De verklaring over de gang van zaken wordt tot zover ook bevestigd door de verklaringen van [naam levensgezel verdachte].
Daarnaast heeft verdachte over de periode tussen de laatste keer dat [naam levensgezel verdachte] beneden was en het moment waarop [naam slachtoffer] hard begon te huilen en hij [naam slachtoffer] naar boven naar [naam levensgezel verdachte] heeft gebracht verklaard, dat hij op enig moment vanuit zijn ooghoeken heeft waargenomen dat [naam slachtoffer] overstrekgedrag vertoonde. Volgens de verdachte houdt dit overstrekgedrag in dat [naam slachtoffer] verkrampt en zijn adem inhoudt. Hij heeft [naam slachtoffer] daarop uit zijn stoeltje genomen en enkele malen in het gezicht geblazen. Toen [naam slachtoffer] geen reactie vertoonde na de derde keer blazen, heeft verdachte [naam slachtoffer] door elkaar geschud en vervolgens heeft hij hem een klap gegeven.
De verdachte is vanaf 31 oktober 2011 consequent blijven verklaren dat hij [naam slachtoffer] op 24 juli 2011 een harde klap op zijn hoofd heeft gegeven met zijn vuist. Dit betreft een terugkerend element in al zijn nadien afgelegde verklaringen. Tevens heeft de verdachte ter terechtzitting met een pop laten zien hoe hij [naam slachtoffer] op het hoofd geraakt heeft. Verdachte heeft hierbij de pop (met het gezicht van de pop naar zich toe gekeerd) met zijn rechterhand onder de linkeroksel van de pop vastgehouden en met de tot vuist gebalde linkerhand een slaande beweging gemaakt in de richting van de rechter zijkant van het hoofdje van de pop.
Op 26 juli 2011 is er sectie verricht op het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer].
De patholoog [naam Patholoog] stelt in haar eindrapport dat als gevolg van zeer heftig uitwendig inwerkend botsend geweld rechts tegen/op het hoofd, er een grote breuklijn van circa 11 centimeter lang was ontstaan rechts zijwaarts aan het schedeldak met iets naar binnenwaartse verplaatsing van breukdelen (impressie). Zij heeft een begeleidende bloeduitstorting onder het botvlies en onder het harde hersenvlies geconstateerd bij [naam slachtoffer]. Tevens was er een sterke hersenzwelling. De patholoog stelt dat het overlijden kan worden verklaard door de opgelopen hersenschade. Deze conclusie wordt ondersteund door de resultaten van het neuropathologisch onderzoek, waarin de neuropatholoog heeft aangegeven hersenzwelling te hebben waargenomen en schade als gevolg van zuurstofgebrek. Kinderradioloog [naam kinderradioloog] heeft nog opgemerkt, dat het hersenletsel vlak voor het overlijden is ontstaan en dat er slechts enkele seconden hebben gezeten tussen het veroorzaken van het hoofdletsel en het vervolgens adem- c.q. reanimatiebehoeftig worden van [naam slachtoffer], welke conclusie wordt ondersteund door patholoog [naam Patholoog].
De forensisch arts [naam forensisch arts] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de door vader gemelde klap met zijn vuist een mogelijke verklaring vormt voor de schedelbreuk en de impressie, mits de gebruikte kracht die van een val van een beperkte hoogte tot circa 110 centimeter duidelijk heeft overstegen.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat [naam slachtoffer], op het moment dat hij hem van zijn kleding moest ontdoen om te reanimeren, met zijn hoofdje op de commode is geklapt. Volgens verdachte zou dat wellicht een oorzaak van de schedelbreuk kunnen zijn. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk, nu de hiervoor genoemde deskundigen [naam deskundige] en [naam Patholoog] juist hebben geconcludeerd dat [naam slachtoffer] reanimatiebehoeftig werd door het ontstane letsel, terwijl de door verdachte geschetste gang van zaken zou betekenen dat het letsel pas is ontstaan nadat [naam slachtoffer] reanimatiebehoeftig was geworden. Nu er uit het onderzoek ter terechtzitting geen andere oorzaak voor het ontstaan van de schedelbreuk bij [naam slachtoffer] naar voren is gekomen kan het niet anders zijn dan dat de door verdachte toegebrachte klap het fatale letsel heeft veroorzaakt.
Uit deze bevindingen van de deskundigen, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat de stelling van de raadsman, inhoudende dat de conclusie van de patholoog inhoudt dat [naam slachtoffer] gestorven is aan een cumulatie van letsels, niet juist is. De patholoog concludeert immers dat de overlijdensoorzaak de opgelopen hersenschade ten gevolge van de 11 centimeter lange schedelbreuk is, waarvan forensisch arts [naam forensisch arts] heeft vastgesteld dat deze schedelbreuk zeer recent (minder dan 24 uur voor het overlijden) is ontstaan.
Het primaire verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen, onder verwijzing naar voornoemde bevindingen van de deskundigen.
De rechtbank acht aldus op basis van de bekennende verklaringen van verdachte en de genoemde deskundigenrapportages, bewezen dat [naam slachtoffer] is overleden als gevolg van hersenschade, ontstaan door een harde klap met de vuist op zijn hoofd, toegebracht door verdachte op 24 juli 2011. Dat verdachte met grote kracht heeft geslagen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen gelet op de door verdachte afgelegde verklaring dat hij [naam slachtoffer] hard op zijn hoofd heeft geslagen. De kracht waarmee geslagen is blijkt bovendien uit het geconstateerde letsel, een schedelbreuk van circa 11 centimeter lang met iets naar binnenwaartse verplaatsing van breukdelen (impressie). Een dergelijk letsel is volgens de deskundige [naam forensisch arts] alleen mogelijk als de gebruikte kracht die van een val vanaf een hoogte tot circa 110 centimeter duidelijk heeft overstegen.
De rechtbank buigt zich nu over de vraag of verdachte opzet –al dan niet in voorwaardelijke zin– had op de dood van zijn zoontje.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat de verdachte geen boos opzet op de dood van [naam slachtoffer] had. Hiertoe ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [naam slachtoffer] en voor zover die kans aanwezig was, deze beslist niet door de verdachte is aanvaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofdje van jonge baby’s een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam vormt en dat men in de omgang met kinderen uiterst behoedzaam dient om te gaan met het hoofdje. Door hard met een vuist tegen het hoofd van een drie maanden oude baby te slaan op de wijze als verdachte heeft gedaan, ontstaat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de kwetsbaarheid van het hoofdje van zo’n jong kind, de aanmerkelijke kans dat die baby als gevolg van die klap overlijdt.
De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Immers verdachte heeft ter terechtzitting verklaard te weten hoe hij met een baby moet omgaan. Hij had immers al een zoontje bij een andere vrouw. Ook heeft hij verklaard bekend te zijn met het zogenoemde ‘shaken-baby’syndroom en heeft hij verklaard dat hij weet dat hij baby’s niet te stevig mag vastpakken.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, nu zij bewezen acht dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden.
03/703402-11, feit 2
Tijdens de reeds genoemde sectie op [naam slachtoffer] is gebleken dat hij, naast het fatale letsel opgelopen op 24 juli 2011, ook andere oudere letsels had. Deze oudere letsels bestonden uit een tweede schedelbreuk, minstens 15 ribbreuken en metafysaire hoekfracturen in de beentjes.
Patholoog [naam Patholoog] stelt dat de gevonden letsels duiden op stelselmatige mishandeling voor de dood. De radioloog [naam radioloog]stelt tijdens de expertmeeting op 1 juni 2012 dat er minimaal 3 momenten zijn geweest waarop [naam slachtoffer] werd mishandeld, te weten direct voor het overlijden, in de periode tussen twee en acht weken voor de dood alsmede in de periode tussen de geboorte en acht weken voor de dood.
Verdachte is tijdens zijn verhoren geconfronteerd met de bevindingen in de medisch-forensische rapportage met betrekking tot het overlijden van zijn zoon. Dienaangaande heeft hij onder meer op 14 februari 2012 een verklaring afgelegd.
Eerdere schedelbreuk
Met betrekking tot de geconstateerde eerdere schedelbreuk heeft de verdachte verklaard, dat hij de laatste twee maanden [naam slachtoffer] wel eens een klap op zijn bol gaf met de vlakke hand als hij overstrekte. Hij heeft verklaard dat dit 3 of 4 keer is voorgekomen. In de laatste maand sloeg hij wel eens met een vuist tegen het hoofd van [naam slachtoffer]. Het geweld werd naar eigen zeggen erger en harder, waarbij het in de laatste week zelfs onverantwoord hard was. Geconfronteerd met de geconstateerde oudere schedelbreuk, verklaart verdachte desgevraagd dat er hem wel iets van bij staat, dat hij ongeveer 5 dagen voor het overlijden van [naam slachtoffer] of kort daarvoor een klap tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft gegeven.
Deze verklaring van de verdachte past bij de bevindingen van de patholoog [naam Patholoog], die tijdens de sectie alsmede aan de hand van microscopisch onderzoek heeft bevonden dat de oudere schedelbreuk aan het hoofdje van [naam slachtoffer] ongeveer 5 dagen oud was. De forensisch arts [naam forensisch arts] heeft geconcludeerd dat de bevindingen passen bij een niet-recent fors contacttrauma van of tegen de schedel. Op basis van de voornoemde bevindingen van de patholoog, de interpretatie van de forensisch arts en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met kracht met een vuist tegen/op het hoofd van [naam slachtoffer] heeft geslagen ten gevolge waarvan een schedelbreuk is ontstaan.
Fracturen in de beentjes
Tevens is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij [naam slachtoffer] in de periode van 28 april 2011 tot en met 23 juli 2011 krachtig en/of heftig door elkaar en/of heen en weer heeft geschud. Ook dit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij vanaf de vierde week na de geboorte van zijn zoon, is begonnen met het schudden van [naam slachtoffer]. Dit was de ene keer steviger dan de andere keer. Uit de medisch-forensische rapportage blijkt dat [naam slachtoffer] metafysaire hoekfracturen in de beentjes had met een ouderdom van twee tot drie weken (links), alsmede van minder dan vierentwintig uren voor het overlijden (links en rechts). De forensisch arts [naam forensisch arts] stelt dat metafysaire hoekfracturen als zeer specifiek voor mishandeling worden beschouwd. Er is een relatie tussen metafysaire hoekfracturen in het been en schudincidenten.
Ribfracturen
Het openbaar ministerie houdt verdachte eveneens verantwoordelijk voor het toebrengen van ribfracturen aan zijn zoontje door het zeer stevig en/of ruw vast pakken en/of hard knijpen van [naam slachtoffer]. Uit de forensisch-medische rapportage blijkt dat [naam slachtoffer] minimaal 15 ribbreuken had, gedateerd op 1 tot 2 weken voor het overlijden ontstaan en met in vrijwel elke breuk ook recente breuken. De deskundigen zijn het erover eens dat de reanimatiepoging van verdachte als oorzaak van dit letsel uitgesloten kan worden nu het letsel over een langere periode is ontstaan. Verdachte verklaart hierover dat hij er weliswaar vaak op werd gewezen door [naam levensgezel verdachte] dat hij te ruw met [naam slachtoffer] omging, maar dat hij deze nooit opzettelijk heeft geknepen. [naam getuige 2] verklaart echter meermalen te hebben gezien, dat verdachte [naam slachtoffer] kneep waarbij zij duidelijk de indrukken op het lijfje kon zien. [naam getuige 1] heeft ook dienaangaande verklaard en heeft daarnaast aangegeven dat [naam slachtoffer] tijdens dat knijpen geen lucht kreeg. Ook [naam levensgezel verdachte] heeft verklaard dat verdachte [naam slachtoffer] altijd oppakte met zijn handen in diens zij en dat verdachte zijn eigen kracht niet kent. Op basis van voornoemde verklaringen en de forensisch-medische rapportage, acht de rechtbank ook deze feitelijke gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het verwijt dat de verdachte [naam slachtoffer] aan de armen en/of benen rond heeft gedraaid, dan wel heeft geslingerd, komt de rechtbank tot de conclusie dat dit deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu hierover enkel door [naam getuige 1] uit eigen waarneming wordt verklaard. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt evenals de officier van justitie en de raadsman van de verdachte tot het oordeel, dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft weliswaar aangegeven dat hij in de laatste maanden [naam slachtoffer] “onverantwoord” hard heeft geslagen en ook heen en weer heeft geschud, maar deze mededeling acht de rechtbank niet voldoende specifiek met betrekking tot de kracht waarmee dat is gebeurd, om te kunnen zeggen dat ook dit geweld tot de dood van [naam slachtoffer] had kunnen leiden.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de geconstateerde letsels bij [naam slachtoffer] niet gekwalificeerd kunnen worden als zijnde zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte naar zijn mening ook van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Maastricht d.d. 9 december 2011, LJN BU7466.
De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien zij van oordeel is dat, in tegenstelling tot in voornoemde zaak, bij [naam slachtoffer] een aanzienlijk grotere hoeveelheid breuken is geconstateerd waaronder in het bijzonder een schedelbreuk. De schedelbreuk, de vijftien ribbreuken (oude en nieuwe) en de beenfracturen (oude en nieuwe) in beide benen van de drie maanden oude [naam slachtoffer] tezamen en in onderlinge samenhang bezien, dienen in hun totaliteit gekwalificeerd te worden als zwaar lichamelijk letsel. Het letsel zal in zijn totaliteit beschouwd naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel worden geduid. Daarbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de bijzonder jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het met name voor wat betreft de ribbreuken en de beenbreuken gaat om herhalend letsel, waardoor het eenmaal opgelopen letsel geen tijd heeft gekregen volledig te genezen.
Op basis van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd.
03/700236-12
Naast de stelselmatige mishandeling van zijn zoontje [naam slachtoffer], is aan de verdachte ook het mishandelen van zijn levensgezel ten laste gelegd.
Op grond van de aangifte van [naam levensgezel verdachte] en de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn levensgezel [naam levensgezel verdachte] meermalen opzettelijk heeft mishandeld, door haar aan de haren te trekken en te slaan. Dit heeft plaats gevonden in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 19 juli 2011.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
T.a.v. 03/703402-11 feit 1 primair:
op 24 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] met grote kracht met een vuist tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
T.a.v. 03/703402-11 feit 2 subsidiair:
in de periode van 28 april 2011 tot en met 23 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ribfracturen en fracturen in de benen en een schedelbreuk) heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] opzettelijk
- met kracht met een vuist tegen/op het hoofd te slaan en
meermalen
- krachtig en/of heftig door elkaar en/of heen en weer te schudden en
- zeer stevig en/of ruw vast te pakken en/of hard te knijpen, terwijl dit feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 19 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, genaamd [naam levensgezel verdachte], heeft geslagen en/of aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Verdachte heeft met betrekking tot het door hem gepleegde geweld ten aanzien van zijn zoontje verklaard, dat hij gehandeld heeft als reactie op het overstrekgedrag van [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] zou zich gedurende zijn korte leven meermalen overstrekt hebben, hetgeen volgens de verdachte inhield dat hij verkrampte en zijn adem inhield. Toen [naam slachtoffer] op 24 juli 2011 wederom overstrekgedrag vertoonde en blazen en schudden niet hielp, is verdachte in paniek geraakt en heeft hem met zijn vuist geslagen.
De rechtbank zal deze lezing van verdachte beschouwen als een beroep op overmacht in verband met een noodsituatie ten aanzien van feit 1 en overweegt als volgt.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte op 24 juli 2011 in paniek heeft gehandeld, maar acht veelmeer aannemelijk dat de verdachte uit onmacht en frustratie geweld tegen zijn zoontje [naam slachtoffer] heeft gebruikt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de navolgende feiten en omstandigheden. Uit de verklaringen van de verdachte is gebleken dat hij bekend was met het overstrekgedrag van [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] zou vanaf zijn geboorte zeer frequent (waarbij verdachte spreekt over een tot twee maal per dag) dergelijke aanvallen hebben gehad, waarbij de verdachte hem dan in het gezicht blies. Na verloop van tijd had alleen blazen volgens verdachte niet altijd meer het beoogde resultaat. Indien het blazen niet de gewenste reactie opleverde, namelijk het laten schrikken van [naam slachtoffer] waardoor deze zijn ademhaling weer hervatte, heeft verdachte [naam slachtoffer] ook wel eens een tikje tegen het hoofdje gegeven. De situatie die ontstond op 24 juli 2011 was dus een situatie die verdachte al eerder had meegemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 juli 2011 eerst geblazen heeft in het gezicht van [naam slachtoffer], maar dat hij, toen de gewenste reactie uitbleef –ook na [naam slachtoffer] heen en weer te hebben geschud–, vervolgens met kracht en met gebalde vuist tegen het hoofdje heeft geslagen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de slag met de vuist met grote kracht heeft plaatsgevonden. Verdachte kon desgevraagd niet verklaren waarom hij meteen overgegaan is tot dergelijk grof geweld en niet eerst bijvoorbeeld een klein tikje heeft gegeven, zoals hij dat tijdens andere aanvallen beweerdelijk zou hebben gedaan.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer], nadat deze na voornoemde slag eindelijk weer ademde, terug in zijn stoeltje heeft geplaatst en vervolgens nog enkele malen op het lichaampje heeft geslagen. Tijdens eerdere politieverhoren had verdachte reeds verklaard dat dit slaan op het lichaam gebeurde met de vuist. Deze handelingen kunnen niet verklaard worden door paniek. Vervolgens zou de verdachte naar eigen zeggen koffie zijn gaan zetten. Ook in het licht van dit gedrag acht de rechtbank niet aannemelijk, dat er enkele ogenblikken tevoren nog een noodtoestand aan de orde was, zoals door de verdachte wordt beweerd. Tenslotte acht de rechtbank contra-indicatief dat de verdachte zowel tegen de moeder van [naam slachtoffer] als tegen de medewerker van de huisartsenpost geen melding heeft gemaakt van het overstrekgedrag op het moment dat [naam slachtoffer] duidelijk hulpbehoevend was, maar slechts tegen voornoemde personen heeft benoemd dat [naam slachtoffer] lastig was en dat hij had lopen stieren omdat hij zijn zin niet kreeg.
Op basis van het vorenstaande komt de rechtbank aldus tot de conclusie dat er op 24 juli 2011 geen sprake was van een noodsituatie en kan verdachte zich niet beroepen op overmacht.
Voor zover de verdachte dit heeft willen betogen, acht de rechtbank eveneens niet aannemelijk dat verdachte ook vóór 24 juli 2011 in paniek heeft gereageerd, wanneer het overstrekgedrag van [naam slachtoffer] bleef aanhouden, ook nadat er in het gezichtje was geblazen. Immers blijkt uit de verklaring van de verpleegkundige van het consultatiebureau mevrouw [S.], afgelegd tegenover de rechter-commissaris op 24 oktober 2011, dat tijdens het 8-weken consult bij het consultatiebureau de overstrekkingen van [naam slachtoffer] expliciet aan de orde zijn geweest. Beide ouders hebben toen gezegd dat er geen sprake meer was van overstrekkingen. Dit valt niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat het overstrekgedrag ná het 4-weken consult steeds erger werd, zodanig dat hij, als [naam slachtoffer] zijn adem inhield, uit paniek geweld op hem toepaste.
Een en ander leidt tot het oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. 03/703402-11 feit 1 primair:
Doodslag.
T.a.v. 03/703402-11 feit 2 subsidiair:
Zware mishandeling, begaan tegen zijn kind.
T.a.v. 03/700236-12:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
4.2 De strafbaarheid van de verdachte
Over de verdachte is een triple-rapportage uitgebracht door de psychiater [D.], de psycholoog prof. dr. [naam psycholoog] en de forensisch milieuonderzoeker [naam onderzoeker], gedateerd respectievelijk 11 en 12 april 2012. Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de conclusie dat de ten laste gelegde feiten aan de verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. De psychiater [D.] baseert zijn conclusie op de bevindingen dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidstoornis NAO met borderline, antisociale en vermijdende kenmerken. Tevens is er sprake van defecten die uit deze stoornis voortvloeien, zoals een hechtingstoornis, gestoorde emotieregulatie, gestuwd agressiepotentieel en een lacunaire gewetensfunctie. [D.] heeft tevens misbruik van cannabis en partnerrelatieproblematiek, waarbij er een grote angst is voor verlating, geconstateerd. De psycholoog [naam psycholoog] stelt in zijn rapportage d.d. 12 april 2012 dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende, alsmede borderline en antisociale trekken. In complexe en stressvolle situaties schiet verdachtes probleemoplossend vermogen tekort en is er een verhoogd risico op ontsporingen en agressief gedrag. Voorts is er volgens [naam psycholoog] sprake van misbruik van cannabis en van een partnerrelatieprobleem, waarbij er een grote behoefte is aan affectie en er met hevige jaloezie gereageerd kan worden op concurrenten, zowel volwassenen als kinderen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen daar waar zij zich uitspreken over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Zij neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare, hetgeen betekent dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte is echter strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.
5 De op te leggen straf en maatregel
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van het voorarrest. Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij verwezen naar een tweetal uitspraken in vergelijkbare zaken, zijnde een uitspraak van de Rechtbank Breda, LJN BV7783 en een uitspraak van het Gerechtshof `s Hertogenbosch, LJN BL1134
Daarnaast heeft de officier van justitie de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege gevorderd, gelet op de analyse van de persoon van verdachte door de psychiater en de psycholoog alsmede gelet op de ernst van de feiten. Voorts heeft zij gevorderd dat de rechtbank gelast dat tweederde van de straf dient te worden uitgezeten, alvorens wordt overgegaan tot het realiseren van de maatregel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een relatief korte gevangenisstraf, waarnaast tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden kan worden opgelegd. De raadsman heeft zijn standpunt onderbouwd door erop te wijzen dat in vergelijkbare zaken zeer diverse straffen worden opgelegd, doch dat de duur van de meeste vrijheidstraffen aanzienlijk lager is dan zoals door de officier van justitie geëist. Voor zover de houding van de verdachte een rol speelt bij de straftoemeting, heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte verbaal niet begaafd is en daarom geen uitleg kan geven over hoe hij tot zijn daden gekomen is.
De verdediging heeft zich verzet tegen een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, aangezien de deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard dat de verdachte weliswaar behandeld dient te worden, maar dat het hoge beveiligingsniveau inherent aan een tbs-kliniek niet is geïndiceerd. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat kan worden volstaan met een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Voorts heeft de raadsman bepleit om de eis van de officier van justitie niet te volgen op het punt waar het de aanvang van de maatregel betreft. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat de getuige-deskundige professor [naam psycholoog] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk een aanvang dient te nemen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1. Ten aanzien van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zijn drie maanden oude zoontje [naam slachtoffer] stelselmatig mishandeld, waarbij hij aan [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Op 24 juli 2011 is [naam slachtoffer] overleden als gevolg van een harde slag met de vuist tegen zijn hoofdje, toegebracht door verdachte, zijnde [naam slachtoffer]s vader. De zware letsels die bij deze drie maanden oude baby zijn geconstateerd, zijn weerzinwekkend. Het gaat eenieders voorstellingsvermogen te boven dat de verdachte zijn gevoelens van onmacht en frustratie op een dergelijke manier op zijn weerloze zoontje heeft botgevierd. Ook is het schrijnend dat de mishandelingen vaak plaats vonden in het bijzijn van de twee halfzusjes, die niet bij machte waren om hun broertje te beschermen en zich daarover in hun verhoren zeer ontdaan toonden. Dit is nog schrijnender nu zij ook de moeder er niet van konden overtuigen dat hetgeen zij zeiden gezien te hebben, ook daadwerkelijk had plaatsgevonden.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen van zijn levensgezel, een feit dat ook voortkwam uit onmacht en frustratie volgens verdachte.
Al deze feiten zijn zeer ernstig.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te melden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving, de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Verdachte heeft naar eigen zeggen, nadat hij [naam slachtoffer] op 24 juli 2011 hard op zijn hoofdje had geslagen, bewust verzwegen dat hij [naam slachtoffer] geslagen had, uit angst voor ruzie met [naam levensgezel verdachte]. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij er bewust voor heeft gekozen zijn eigen hachje te redden, terwijl zijn zoontje vocht voor zijn leven. Zo heeft hij verklaard dat hij wel degelijk door had dat de situatie van [naam slachtoffer] ernstig was, maar dat hij de schijn heeft opgehouden dat hij niets wist wat er aan de hand was tegenover zijn levensgezel en de hulpverlening. Ook de houding van de verdachte gedurende het onderzoek is uiterst laakbaar. Wetende dat zijn levensgezel onschuldig in voorarrest zat, heeft hij toch maanden gezwegen over het feit dat hij schuld had aan de dood van [naam slachtoffer]. Daarmee heeft hij ook op zijn geweten dat de halfzusjes van [naam slachtoffer] in de eerste periode van rouw verstoken bleven van de steun van hun moeder. De rechtbank weegt in dit verband ook mee dat verdachte op geen enkel moment blijk ervan heeft gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden, terwijl door de gevolgen van zijn onbeheerste handelen tegenover zijn eigen kind immens verdriet is veroorzaakt bij de moeder en de naaste familie van het slachtoffertje.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat anderzijds rekening met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Tevens weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. Zij plaatst hierbij wel de kanttekening dat uit de triple-rapportage naar voren is gekomen, dat verdachte zich in het verleden tijdens verschillende gebeurtenissen in zijn leven meerdere malen agressief heeft gedragen.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat voor alle feiten tezamen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden is.
5.3.2. Ten aanzien van de op te leggen maatregel
Zowel de psychiater als de psycholoog heeft geadviseerd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek en het daaraan verbonden recidiverisico. Beiden zijn van mening dat behandeling plaats kan vinden in een Forensisch Psychiatrische kliniek. De psycholoog stelt dat dan overwogen kan worden om TBS met voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting hebben de psychiater en de psycholoog de bevindingen bevestigd en beiden hebben nogmaals benadrukt dat het recidiverisico met name aanwezig is wanneer verdachte intieme relaties aangaat.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de voormelde triple-rapportage concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen, de terbeschikkingstelling van verdachte eist. De bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tevens betreffen zij misdrijven die waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Nu uit de rapportages van de gedragsdeskundigen volgt dat er gevaar bestaat voor recidive, zij het onder specifieke omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling passend en geboden. Immers, gelet op de leeftijd van verdachte en zijn levensgeschiedenis is het zeer aannemelijk dat verdachte –indien hij niet wordt behandeld– in de toekomst weer opnieuw een intieme relatie aan zal gaan.
Een discussiepunt tussen de deskundigen is nog gebleken of de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of onder voorwaarden opgelegd dient te worden. Nu de rechtbank van oordeel is dat in deze zaak een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf voor de duur van zeven jaren passend is en gelet op de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht die inhouden dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden in dat geval niet mogelijk is, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel met betrekking tot de vraag in welke vorm de maatregel opgelegd dient te worden.
De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevelen, voor de duur van twee jaren. Gelet op de ernst van de feiten, zal zij de officier van justitie volgen in haar eis en bepalen dat aan deze maatregel niet eerder uitvoering zal worden gegeven, dan wanneer verdachte zijn gevangenisstraf voor tweederde heeft ondergaan.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam levensgezel verdachte] vordert een schadevergoeding van € 7.500,00, bestaande uit immateriële schade, ter zake van feit 1.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Immateriële schade naar aanleiding van het overlijden van een naaste kan bestaan uit zogenaamde affectieschade en shockschade. Op grond van de Nederlandse wet komt affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op vaste jurisprudentie kan de rechtbank wel een bedrag ter vergoeding van de shockschade vaststellen. De rechtbank begrijpt dat de schadevergoeding die de benadeelde partij vordert voor een gedeelte betrekking heeft op shockschade. Nu de benadeelde partij echter in haar vordering niet heeft onderbouwd wélk deel van haar vordering betrekking heeft op vergoeding van de shockschade en welk deel op affectieschade, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering thans een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 287, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten aanzien van bij dagvaarding met parketnummer 03/703402-11 onder feit 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
- beveelt dat aan deze maatregel niet eerder uitvoering zal worden gegeven, dan wanneer verdachte zijn gevangenisstraf voor tweederde heeft ondergaan;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam levensgezel verdachte], [adres levensgezel verdachte], niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam levensgezel verdachte] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 augustus 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is –na wijziging van de tenlastelegging– ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met) ((grote)kracht) (met een vuist) tegen het hoofd geslagen en/of gestompt, in elk geval (zeer) (heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] (geboren op 28 april 2011), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een (tweede) schedelbreuk en/of hersenletsel) heeft toegebracht door opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens) (met) ((grote)kracht) (met een vuist) tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen, in elk geval (zeer) (heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen/op het hoofd van die [naam slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden en terwijl dit feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011) meermalen, althans eenmaal (telkens) (met) ((grote)kracht) (met een vuist) tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, in elk geval (zeer) (heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of
stompend geweld tegen/op het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft uitgeoefend tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden en terwijl dit feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 23 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011) van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens)
- (met kracht) (met een vuist) tegen/op het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (krachtig en/of heftig) door elkaar en/of heen en weer heeft geschud en/of
- zeer stevig en/of ruw heeft vastgepakt en/of hard heeft geknepen en/of
- heeft rond gedraaid en/of rond geslingerd, waarbij hij, verdachte, die [naam slachtoffer] aan een arm en/of voet en/of been heeft vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 23 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer ribfracturen en/of een of meer fracturen in het/de be(e)n(en) en/of een (eerste) schedelbreuk) heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens)
- (met kracht) (met een vuist) tegen/op het hoofd, in elk geval tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- (krachtig en/of heftig) door elkaar en/of heen en weer te schudden en/of
- zeer stevig en/of ruw vast te pakken en/of hard te knijpen en/of
- rond te draaien en/of rond te slingeren, waarbij hij, verdachte, die [naam slachtoffer] aan een arm en/of voet en/of been heeft vastgehouden en terwijl dit feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 23 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [naam slachtoffer] (geboren 28 april 2011), meermalen, althans eenmaal (telkens)
- (met kracht) (met een vuist) tegen/op het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (krachtig en/of heftig) door elkaar en/of heen en weer heeft geschud en/of
- zeer stevig en/of ruw heeft vastgepakt en/of hard heeft geknepen en/of
- heeft rond gedraaid en/of rond geslingerd, waarbij hij, verdachte, die [naam slachtoffer] aan een arm en/of voet en/of been heeft vastgehouden, waardoor deze [naam slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en terwijl dit feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 03/700236-12
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 19 juli 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon genaamd [naam levensgezel verdachte], (telkens) heeft geslagen en/of geschopt en/of aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.