ECLI:NL:RBMAA:2012:BX3771

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171198 / HA ZA 12-57
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot wraking van een rechter wegens partijdigheid tijdens een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Maastricht op 23 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Saritas. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter tijdens een comparitie in een verdelingsprocedure tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote, mevrouw [naam], blijk had gegeven van partijdigheid. Verzoeker voerde aan dat de rechter meerdere grappen maakte die niet door hem, maar wel door de wederpartij werden gewaardeerd, wat leidde tot een gevoel van gekleineerd worden. Verzoeker had na de eerste grap duidelijk gemaakt dat hij niet gediend was van dergelijke opmerkingen, maar de rechter ging door met het maken van grappen, wat volgens verzoeker de schijn van partijdigheid wekte.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was, objectief gerechtvaardigd was. De rechter had zich bewust moeten zijn van de impact van zijn grappen op verzoeker, vooral gezien de context van de zitting waarin gevoelige zaken werden besproken. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter onvoldoende had gedaan om de schijn van partijdigheid te vermijden en dat de opmerkingen van verzoeker een niet te missen signaal waren dat de grappen ongepast waren. Daarom werd het verzoek tot wraking toegewezen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. J.H. Klifman als voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. F.L.G. Geisel, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. M.J.W.D. Janssen. De uitspraak benadrukt het belang van onpartijdigheid en de verantwoordelijkheden van rechters in hun gedrag tijdens rechtszittingen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 23 mei 2012
Zaaknummer : 171198 / HA RK 12-57
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak
[verzoeker]
wonend te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
advocaat mr. L. Saritas,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. [naam], rechter in deze Rechtbank (hierna: de rechter).
1. Het verloop van de procedure
Tijdens de comparitie na antwoord op 24 april 2012 in de verdelingsprocedure tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote, mevrouw [naam], heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [naam], rechter bij deze rechtbank.
De grond voor het verzoek tot wraking is neergelegd in het door de rechter opgemaakte proces-verbaal dat zich bij de stukken bevindt.
Op 7 mei 2012 heeft de rechter de wrakingskamer schriftelijk medegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie opgesteld en de wrakingskamer bericht dat hij afstand doet van het recht ter zitting te worden gehoord. Wel is hij bereid om gehoord te worden daar waar de wrakingskamer dit nodig acht.
Ter zitting van de wrakingskamer op 10 mei 2012 zijn verschenen verzoeker, zijn advocaat mr. L. Saritas en mr. Th. Boumans, kantoorgenoot van de advocaat. Mr. Boumans heeft, onder overlegging van een pleitnotitie, het woord gevoerd namens verzoeker en zijn advocaat om de gronden van het wrakingsverzoek nader toe te lichten.
De wrakingskamer heeft vervolgens bepaald dat op 23 mei 2012 uitspraak zal worden gedaan.
2. Standpunt van partijen
2.1. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechter in voornoemde procedure blijk heeft gegeven van partijdigheid. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter heeft tijdens de comparitie meerdere grappen gemaakt waar verzoeker niet om kon lachen maar de wederpartij wel, waardoor verzoeker zich gekleineerd voelde. Als een voorbeeld van een dergelijke grap heeft verzoeker de opmerking van de rechter over de verdeling van het tuingereedschap aangehaald. Verzoeker had aangegeven prijs te stellen op toedeling van een schop die voor verzoeker van bijzondere waarde was. De rechter reageerde hierop met de opmerking: “Een schop kun je krijgen”. Verzoeker heeft daarop kenbaar gemaakt dat hij niet gediend was van dergelijke grappen maar dit leidde niet tot een andere houding bij de rechter. De rechter ging door met het maken van grappen die, gelet op de context van de zitting, voor verzoeker pijnlijk waren.
Door de gemaakte grappen voelde verzoeker zich benadeeld en kwam hij tot de conclusie dat sprake was van partijdigheid of schijn van partijdigheid van de rechter.
2.2 De rechter berust niet in de wraking en heeft in zijn schriftelijke reactie verwoord dat de grapjes kennelijk het gevoel van humor van alle procesdeelnemers aansprak behalve dat van verzoeker. Hij stelt dat de gegeven voorstelling van feiten onmogelijk juist kan zijn, in elk geval volstrekt onaannemelijk daar het als zodanig kenbare absurditeiten betroffen. Omdat het om kenbare absurditeiten ging kan alleen subjectief gezien, vanuit het standpunt van degene die niet begrijpt dat het absurd is, de vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd zijn. Nu de uitlatingen ter zitting geen uitzonderlijke omstandigheid vormen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat een vooringenomenheid wordt gekoesterd, is een dienaangaande vrees objectief niet gerechtvaardigd. Het verzoek dient volgens de rechter te worden afgewezen.
3. Beoordeling
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is. Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Uit de door verzoeker gegeven toelichting ter zitting komt naar voren dat aan de beslissing het wrakingsverzoek in te dienen, ten grondslag heeft gelegen dat verzoeker, ondanks het feit dat hij na de eerste grap kenbaar had gemaakt dat hij niet van dergelijke grappen gediend was, van de rechter meerdere grappen heeft moeten aanhoren die voor hem in de context van de zitting, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan de orde was, pijnlijk waren en waarin hij zich - ook doordat de tegenpartij telkenmale wel moest lachen om de grappen - gekleineerd en uiteindelijk benadeeld voelde. Het feit dat hij, als persoon het lijdend voorwerp van de eerste grap was en er na de door hem gegeven reactie geen verandering in de houding van de rechter kwam, maakt het naar het oordeel van de wrakingskamer voorstelbaar dat op enig moment tijdens de comparitie na antwoord de schijn van partijdigheid bij verzoeker is gewekt.
Met het voorgaande is de schijn van partijdigheid echter niet tevens in objectieve gedaante komen vast te staan en dient onderzocht te worden of de aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens hem enige vooringenomenheid koestert objectief bezien gerechtvaardigd was.
Vast staat dat er tijdens de comparitie door de rechter meerdere grappen zijn gemaakt en ook dat de rechter zich ervan bewust was dat deze - om de woorden van de rechter te gebruiken - “duidelijk als zodanig kenbare absurditeiten” niet door verzoeker werden gewaardeerd. De opmerking van verzoeker, na de eerste grap, dat hij niet gediend was van dergelijke grappen, was duidelijk en niet voor een andere uitleg vatbaar. Naar het oordeel van de wrakingskamer vormde die opmerking van verzoeker voor de rechter een niet te missen signaal dat de voor hem kenbare "absurditeiten" voor verzoeker een andere lading hadden. Desondanks is de rechter op de door hem ingeslagen weg doorgegaan en is hij grappen blijven maken, daarbij voorbijgaand aan het in een eerder stadium van de comparitie na antwoord door verzoeker geuite ongenoegen.
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter hierdoor onvoldoende heeft vermeden, althans bewust het risico op de koop toe heeft genomen dat bij verzoeker de schijn van partijdigheid op enig moment tijdens de comparitie kon ontstaan. De vrees van verzoeker dat het de rechter hierdoor aan onpartijdigheid ontbrak, is naar het oordeel van de wrakingskamer objectief gerechtvaardigd.
Alles in aanmerking genomen komt de wrakingskamer tot het oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden toegewezen.
4. Beslissing
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. [naam] toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter en mr. F.L.G. Geisel, rechter, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen.
MJ