ECLI:NL:RBMAA:2012:BX3340

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
172223 / OT RK 12-916
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht op 11 juni 2012 een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De minderjarige verblijft sinds 21 mei 2011 bij pleegouders. De kinderrechter heeft de zaak behandeld op 29 juni 2012. De ouders van de minderjarige hebben aangegeven het niet eens te zijn met de door de raad verzochte maatregelen, ondanks hun medewerking aan vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening niet voldoende is en dat er een neutrale derde nodig is om de regie te nemen over de situatie van de minderjarige. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er een ondertoezichtstelling moet plaatsvinden, maar heeft het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen omdat er geen geldig indicatiebesluit was. De kinderrechter heeft de beschikking op 6 juli 2012 uitgesproken, waarbij de minderjarige onder toezicht is gesteld van de stichting 'Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg' voor de duur van één jaar. De kinderrechter heeft het indicatiebesluit van 29 juni 2012 vernietigd voor zover dit een nieuwe aanspraak geeft op plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 6 juli 2012
Zaaknummer: 172223 / OT RK 12-916
BESCHIKKING OP VERZOEK ONDERTOEZICHTSTELLING EN
MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de mi[de minderjarige]rige:
[Naam minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [2007],
verder te noemen [de minderjarige],
kind van:
[Naam moeder],
verder te noemen: de moeder,
en
[Naam vader],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats], [adres],
verder gezamenlijk ook te noemen: de ouders.
Als belanghebbende in deze procedure zijn tevens aangemerkt:
[Pleegouder A] en [Pleegouder B],
beiden wonende te [woonplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de pleegouders.
1. Het verloop van de procedure
Op 11 juni 2012 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen: de raad, een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 juni 2012.
2. De feiten
[de minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader.
De ouders oefenen dientengevolge gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft sinds 21 mei 2011 bij pleegouders.
3. Het verzoek, de grondslag en het verweer
De raad heeft op daartoe aangevoerde gronden verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken voor een periode van een jaar en voorts om een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. In dat verband heeft de raad de aandacht gevestigd op de ernstige zorgen die er bestaan over de forse gedragsproblemen van [de minderjarige]. Die problemen lijken hun oorsprong te vinden in de hechtingsproblematiek waarmee [de minderjarige] bekend is. [de minderjarige] verblijft sinds verleden jaar weliswaar in een perspectief biedend pleeggezin, maar door de ambivalente houding van de ouders komen de plannen van de hulpverlening in het gedrang. De ouders benadrukken steeds weer dat zij [de minderjarige] thuis willen hebben en daardoor blijft de situatie rondom [de minderjarige] voor iedereen onduidelijk niet in de laatste plaats voor [de minderjarige] zelf. De bedreiging die hiervan uitgaat, brengt mee dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet meer voldoende is. De zekerheid en continuïteit die voor [de minderjarige] in deze fase zo belangrijk is, verlangt daarom thans dat een neutrale derde de regie in handen neemt.
De ouders hebben ter zitting verklaard het niet eens te zijn met de door de raad verzochte kinderbeschermingsmaatregelen. Zij voeren aan dat zij sinds vijf jaar meewerken aan vrijwillige hulpverlening maar dat de in dat kader gemaakte afspraken niet altijd door de betrokken hulpverleners worden nagekomen. Er bestaat echter geen enkele grond aan te nemen dat zij niet op de oude voet zouden willen blijven meewerken aan de noodzakelijke hulp. De ouders wijzen erop dat zij in het kader van een persoonsgebonden budget zelf de hulp hebben ingeroepen van 'Gentle Care Coaching Services' en dat die hulp aanvankelijk goed leek te werken, maar dat daar naar hun gevoel de klad in kwam toen zij ter sprake brachten dat er wel concreet zicht moet bestaan op thuisplaatsing van [de minderjarige]. De ouders stellen verder dat er in dat kader met hen wel eens is gesproken over de module 'terug naar huis' maar een daadwerkelijk begin is daarmee nooit gemaakt.
4. De beoordeling
De kinderrechter overweegt dat de overgelegde stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat het de tot dusver bij de ouders betrokken hulpverlening niet lukt om structureel goede en door ouders consequent nageleefde afspraken te komen. Derhalve is de kinderrechter met de raad en op de door de raad daartoe aangevoerde gronden, die de kinderrechter overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat er een neutrale derde dient te komen, die de regie in handen zal nemen en die met alle betrokkenen zal nagaan welke stappen nodig zijn om de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] in goede banen te leiden. Nu aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is voldaan, ligt het verzoek van de raad in zoverre voor toewijzing gereed.
Met betrekking tot het verzoek van de raad om machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt.
Een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen is, indien de machtiging zorg betreft als bedoeld in artikel 5 Wet op de jeugdzorg, gericht op effectuering van een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 6 Wet op de jeugdzorg, waarbij de aanspraak ten behoeve van de minderjarige op de beoogde jeugdzorg wordt gevestigd. Het indicatiebesluit is de grondslag waarop de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing kan verlenen.
Dit brengt mee dat bij het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing een geldig én ter zake dienend indicatiebesluit dient te worden overgelegd.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wet op de jeugdzorg komt naar voren dat de wetgever groot belang hecht aan een regelmatige beoordeling van de vraag of de cliënt nog behoefte heeft aan de geïndiceerde zorg. Het doel hiervan is zoveel mogelijk te voorkomen dat onnodige of minder effectieve zorg wordt verleend. Overeenkomstig dat doel behoort een indicatiebesluit de actuele stand van zaken weer te geven. Voor zover de raad dat tijdens de mondelinge behandeling heeft kunnen ophelderen, is er geen ander indicatiebesluit dan het besluit van 4 juli 2011, dat in de onderhavige procedure is overgelegd. De daarin gevestigde aanspraak op, voor zover hier ter zake doende, verblijf van [de minderjarige] binnen een pleeggezin, is inmiddels verzilverd en daarom kan dit indicatiebesluit niet mede dienen ter effectuering van de aanspraken waarvoor door de raad thans om machtiging tot uithuisplaatsing is verzocht.
De raad heeft overigens - en terecht - niet betoogd dat geen ander, meer actueel indicatiebesluit behoefde te worden ingediend, nu het oude indicatiebesluit tot 21 augustus 2030 geldig was. Een op deze wijze in het indicatiebesluit vastgelegde termijn verdraagt zich immers niet met het bepaalde in artikel 23 Uitvoeringsbesluit Wjz, op grond waarvan de in het indicatiebesluit vast te leggen termijn gedurende welke de aanspraak geldt, in beginsel - hier niet ter zake doende uitzonderingen daargelaten - ten hoogste een jaar bedraagt.
De raad heeft vervolgens naar aanleiding van de mondelinge behandeling en in verband met de vraag waarom geen actueel indicatiebesluit is overgelegd, bewerkstelligd dat een nieuw indicatiebesluit is genomen. Een afschrift daarvan is per fax alsnog overgelegd.
In wezen is het nieuwe indicatiebesluit een blauwdruk van het indicatiebesluit van 4 juli 2011 en wijkt het daarvan slechts af voor wat betreft de datum waarop het is genomen (29 juni 2012) en de datum van inwerkingtreding (29 juni 2012). Voor wat betreft de beschrijving van de problemen of dreigende problemen van de cliënt, de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan (vereist ingevolge artikel 6 aanhef en sub a Wet op de jeugdzorg) en de beschrijving van de in verband daarmee benodigde zorg en het met die zorg beoogde doel (vereist ingevolge artikel 6 aanhef en sub b Wet op de jeugdzorg) is het nieuwe indicatiebesluit gelijkluidend aan het oude indicatiebesluit van 4 juli 2011.
De kinderrechter is van oordeel dat die gang van zaken niet alleen niet strookt met hetgeen de wetgever blijkens de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis voor ogen heeft gestaan, maar ook in strijd komt met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan de stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt, in deze zaak de stichting 'stichting bureau jeugdzorg Limburg', bij de voorbereiding en de totstandkoming van het indicatiebesluit gehouden is de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Door klakkeloos te 'knippen en te plakken' uit het oude indicatiebesluit heeft de stichting zich niet naar behoren van die verplichting gekweten, zodat het nieuwe indicatiebesluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt.
Nu een machtiging tot uithuisplaatsing strekt tot effectuering van aanspraken die aan een indicatiebesluit kunnen worden ontleend, en een (ander) geldig indicatiebesluit niet voorhanden is, zal de kinderrechter in deze zaak het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing afwijzen.
Daaraan moet dan wel worden toegevoegd dat de beslissing in deze zaak voor de ouders geen vrijbrief inhoudt om een onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] naar huis te bewerkstelligen. Die opstelling zou getuigen van bijzonder weinig inzicht in de belangen van het kind, dat sinds meer dan een jaar bij de pleegouders woont en de kinderrechter gaat er dan ook van uit dat de ouders voorlopig achter de door hen gedoogde plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders blijven staan. Daarmee wil niet zijn gezegd dat er geen weg naar huis meer is voor [de minderjarige], maar wel, rekening houdend met de belangen van het kind, dat daarvoor overleg en samenwerking tussen de ouders en de aan te stellen gezinsvoogd noodzakelijk is.
5. Beslissing
De kinderrechter:
Stelt voornoemde minderjarige onder toezicht van de stichting 'Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg' voor de termijn van één jaar, derhalve tot en met 6 juli 2013;
Vernietigt het indicatiebesluit van 29 juni 2012, kenmerk B-C74-BJ6KW, voor zover dit een nieuwe aanspraak geeft op plaatsing van de minderjarige op 'verblijf pleeggezin 24 uurs';
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, kinderrechter, en in het openbaar op 6 juli 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LF
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.