parketnummer: 03/700267-12, 03/700413-11 (vtvv)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juli 2012
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
gedetineerd in de P.I. H.v.B. Grave (Unit A + B) te Grave.
Raadsvrouw is mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2012. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen 3 woninginbraken heeft gepleegd en 1 poging daartoe heeft gedaan.
Daarnaast heeft de officier van justitie 5 soortgelijke feiten aan de dagvaarding toegevoegd die verdachte heeft bekend en niet afzonderlijk zullen worden vervolgd, wanneer zij worden meegewogen bij de strafmaat in deze zaak (ad informandum).
3 De voorvragen
De rechtbank heeft zich ambtshalve rekenschap gegeven van het volgende.
Feit 1 op de dagvaarding betreft een woninginbraak die heeft plaatsgevonden in de woning van [naam benadeelde partij]. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting is gebleken dat dit de vader van verdachte is. Dit brengt met zich mee dat er ten aanzien van dit feit sprake is van een klachtdelict op grond van artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat vervolging slechts plaats heeft als het slachtoffer, in casu [naam benadeelde partij], klacht heeft gedaan. Anders gezegd: als [naam benadeelde partij] uitdrukkelijk de vervolging van zijn zoon voor dit feit heeft gewenst.
In het dossier is niet met zoveel woorden terug te vinden dat [naam benadeelde partij] uitdrukkelijk de vervolging van zijn zoon wenst. [naam benadeelde partij] heeft op 9 maart 2012 aangifte gedaan van de inbraak. Uit het dossier valt op te maken dat er kennelijk op dat moment geen specifieke verdachte in beeld was. De onderhavige zaak komt – kort gezegd – aan het rollen, wanneer verdachte met twee anderen, op heterdaad wordt aangehouden bij een poging tot inbraak op 30 maart 2012.
Op 5 april 2012, wanneer [naam benadeelde partij] nader wordt gehoord over de inbraak, spreekt hij het vermoeden uit dat zijn zoon bij de inbraak in zijn woning betrokken is, zonder dat hij terugkomt op zijn aangifte, maar ook zonder dat hij uitdrukkelijk verklaart dat hij vervolging van zijn zoon wenst.
Dit alles brengt met zich mee dat er in elk geval formeel geen (tijdige) klacht is gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat dit geen reden is tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging van verdachte voor dit feit. Daarbij overweegt de rechtbank dat in beginsel uit het doen van aangifte van een inbraak mag worden afgeleid dat het slachtoffer opsporing en vervolging van de dader wil. Bij de aangifte van 9 maart 2012 heeft [naam benadeelde partij] aangegeven dat hij schade wilde verhalen en op de hoogte wilde worden gehouden van de voortgang van het onderzoek, waaruit deze wil tot vervolging ook afgeleid mag worden. Bovendien heeft hij, toen hij op 5 maart 2012 het vermoeden uitte dat zijn zoon bij de inbraak betrokken was, niet te kennen gegeven dat hij geen vervolging meer wenst. Daarnaast is [naam benadeelde partij] ter terechtzitting verschenen op 11 juli 2012 en heeft hij zich ter zitting als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak tegen zijn zoon en tegen de medeverdachte [naam medeverdachte 1]. [naam benadeelde partij] heeft deze vordering ook toegelicht en gehandhaafd. Uit dit alles kan de rechtbank genoegzaam afleiden dan dat [naam benadeelde partij] niet alleen ten tijde van het doen van aangifte, maar ook later, op 5 april 2012 toen zijn zoon als verdachte in beeld kwam en ter terechtzitting vervolging wenste.
De rechtbank zal feit 1 op de dagvaarding dan ook beoordelen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte die hij op 10 en op 19 april 2012 heeft afgelegd in strijd met de Salduz-jurisprudentie tot stand zijn gekomen. Het gevolg hiervan zou moeten zijn dat de verklaringen van verdachte van 10 en 19 april 2012 van het bewijs moet worden uitgesloten. Gelet hierop, als ook om andere redenen, kunnen de feiten 1, 2 en 3 niet bewezen worden. De ad informandum gevoegde feiten dienen ook buiten beschouwing te blijven, met uitzondering van het eerste feit. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het verweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte die hij op 10 en op 19 april 2012 heeft afgelegd in strijd met de Salduz-jurisprudentie tot stand zijn gekomen. In het bijzonder heeft de raadsvrouw hiertoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2012, gepubliceerd onder LJN-nummer BW9264. Het gevolg hiervan zou moeten zijn dat de verklaringen van verdachte van 10 en 19 april 2012 van het bewijs moet worden uitgesloten.
Relevante feiten en omstandigheden
Vanaf 30 maart 2012 bevond verdachte zich, nadat hij op heterdaad was aangehouden voor het feit dat op de dagvaarding als ad informandum 1 feit is vermeld, in preventieve hechtenis. En dit uitsluitend ter zake het hiervoor genoemde feit waarnaar de rechtbank verkort zal verwijzen als ad informandum feit 1.
Voorafgaande aan zijn eerste verhoor is de verdachte gewezen op zijn recht een advocaat te raadplegen. Van dat recht heeft verdachte gebruik gemaakt. De verdachte is vervolgens bij de politie gehoord op 31 maart, 1 april, 10 april en 19 april 2012. Aan het begin van zijn verhoren van 31 maart en van 1 april 2012 is bij verdachte geïnformeerd naar zijn contact met de raadsvrouw. Deze verhoren hadden uitsluitend betrekking op het ad informandum feit 1. Aan het begin van alle verhoren is verdachte telkens gewezen op zijn recht te zwijgen.
Op 10 april 2012 is verdachte voor de derde keer gehoord. Het grootste gedeelte van het verhoor gaat wederom over het ad informandum feit 1. Tegen het einde van dat verhoor wordt verdachte geconfronteerd met een hem belastende verklaring van zijn medeverdachte [naam medeverdachte 2] ter zake van een inbraak bij de vader van verdachte, de inbraak die aan verdachte als feit 1 is tenlastegelegd. Verdachte ontkent dan bij dit feit betrokken te zijn geweest.
Op 19 april 2012 wordt verdachte voor de vierde keer gehoord. Nadat verdachte op zijn recht tot zwijgen is gewezen deelt de verbalisant hem mede: ‘U heeft reeds eerdere verklaringen afgelegd tegenover de politie. Ik wil het hier nu verder met u over gaan hebben’. Vervolgens gaat dit verhoor over 15 andere feiten dan het ad informandum feit 1.
De rechtspraak
In het genoemde arrest van 3 juli 2012 heeft de Hoge Raad overwogen ‘dat een uit anderen hoofde gedetineerde verdachte ten aanzien van wie de verdenking is gerezen van een nieuw strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zich in een met een aanhouding vergelijkbare situatie bevindt’. En dientengevolge, zo begrijpt de rechtbank deze zin in de context van de uitspraak en in het licht van eerdere arresten van de Hoge Raad over het aan een verdachte toekomende recht om voorafgaand aan een verhoor een advocaat te mogen spreken, moet verdachte ten aanzien van de ‘nieuwe’ verdenking de mogelijkheid worden geboden een advocaat te raadplegen. Als die gelegenheid heeft ontbroken, dan mag de desbetreffende verklaring van de verdachte niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank ziet als leidende gedachte van de Salduz-rechtspraak dat een verdachte vrijelijk zijn procespositie moet kunnen bepalen. Daarvan is geen sprake als verdachte zich ten tijde van het verhoor niet in vrijheid bevindt en hij onverwachts en zonder dat hij daarover een advocaat heeft kunnen consulteren wordt geconfronteerd met nieuwe verdenkingen.
De Hoge Raad heeft als voorwaarde voor toepassing van dit consultatierecht genoemd dat dit recht in elk geval van toepassing is op een aangehouden verdachte en hij heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2012 daaraan toegevoegd dat dit recht ook van toepassing is op een verdachte die uit anderen hoofde is gedetineerd.
De rechtbank wijst er daarbij op dat reeds in De Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007) gesteld wordt: ‘Als een gedetineerde verdachte wordt gelicht om als verdachte te worden gehoord voor een ander strafbaar feit dan het feit waarvoor hij is gedetineerd, is deze aanwijzing van toepassing en wordt gehandeld als ware hij opnieuw aangehouden’.
Beslissing en overige overwegingen en conclusies van de rechtbank
In de onderhavige zaak is de verdachte voor de verhoren van 10 en 19 april 2012 gelicht en werd hij, met name op 19 april 2012, – en naar oordeel van de rechtbank – ‘onverwachts’ geconfronteerd met nieuwe verdenkingen jegens hem. Nu dit lichten en verhoren gebeurde zonder dat verdachte in de gelegenheid werd gesteld eerst een advocaat te raadplegen en hij ook geen afstand van dat recht had gedaan, moet geoordeeld worden dat verdachte ten aanzien van de nieuwe verdenkingen niet vrijelijk zijn procespositie heeft kunnen bepalen. Dat is strijdig met de uit de Salduz-rechtspraak voortvloeiende normen.
Daaraan kan niet afdoen dat er een zodanig verband bestaat tussen het ad informandum feit 1 en de overige feiten dat van soortgelijke feiten kan worden gesproken. Verdachte behoefde immers niet te verwachten dat de verhorende ambtenaar over een groot aantal andere feiten met hem wilde spreken. Nu van het tegendeel niet blijkt gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte voorafgaande aan de verhoren van 10 en 19 april 2012 niet op de hoogte was van de verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte 2], waarin deze ten aanzien van een aantal zaken ook belastend over verdachte heeft verklaard.
Er is daarmee sprake van een vormverzuim dat begaan is in het voorbereidend onderzoek en dat niet meer kan worden hersteld. Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt mee dat op een vormverzuim als dit gereageerd moet worden met het uitsluiten van het bewijs dat door het vormverzuim verkregen is. De rechtbank zal daarom de verklaringen van verdachte van 10 en 19 april 2012 in zijn zaak van het bewijs uitsluiten.
Het uitsluiten van deze verklaringen brengt met zich mee dat de rechtbank feit 3 niet wettig bewezen acht, nu een bewezenverklaring dan slechts zou komen te rusten op de verklaring van een van de medeverdachten in deze zaak en de rechtbank van oordeel is dat daarmee niet is voldaan aan het wettelijk vereiste minimum aan bewijs. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Verdachte zal ook van feit 2 worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Volgens de aangever [naam aangever], hebben hij en zijn vrouw op 28 februari 2012 omstreeks 19.00 uur de woning aan de [adres] te Maastricht verlaten, omdat hij met de ambulance naar het ziekenhuis moest. Toen hij omstreeks 21.20 uur terug kwam zag hij dat in de woning was ingebroken via het forceren van de hendel van het bovenraam in de keuken. Onder andere waren weggenomen een televisie van het merk Samsung (type Ve37d6570) en een Blu-ray speler van het merk Samsung (type BD-D6500/Xn).
De politie heeft in de woning van [naam medeverdachte 3] een televisie, merk Samsung, type LE32A457C1D, serienummer 72853HDQ801378L, aangetroffen. [naam medeverdachte 3] verklaarde op 12 april 2012 dat hij daarmee gekoppeld kon worden aan [naam medeverdachte 2] ([naam medeverdachte 2]). [naam medeverdachte 2] zou hem in maart 2012 gevraagd hebben of hij interesse had in een televisie en een dvd-speler. [naam medeverdachte 2] had het zo geregeld dat die televisie en de dvd-speler bij zijn broertje [naam broer medeverdachte 2] kwamen te staan. [naam medeverdachte 3] is toen naar [naam broer medeverdachte 2] gegaan, waar hij behalve [naam broer medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 2] nog twee jongens heeft gezien. De ene jongen werd [naam medeverdachte 1] genoemd en de andere ‘de rooie’. Hij is er pas later achter gekomen dat ‘de rooie’ eigenlijk [naam verdachte] heette. De ‘rooie’ heeft tegen [naam medeverdachte 3] gezegd dat hij die televisie en dvd-speler voor € 250,- kon kopen. [naam medeverdachte 3] heeft de spullen naar huis gebracht en op zijn slaapkamer neergezet.
Als de verhorende verbalisant tegen [naam medeverdachte 3] zegt: ‘Op dezelfde slaapkamer werd een Blu-ray speler Samsung, serienummer 019168MBB02039N aangetroffen’, dan zegt [naam medeverdachte 3]: ‘Dat is die dvd-speler waar ik het net over had’.
Verderop in zijn verklaring van 12 april 2012 zegt [naam medeverdachte 3] dat hij over deze voorwerpen niet helemaal de waarheid heeft verteld, toen hij zei dat hij deze voorwerpen tegelijkertijd had gekocht van [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 1] en de rooie. De waarheid is, dat hij de Samsung televisie en de Samsung dvd dit jaar heeft gekocht van die drie. Hij heeft de televisie nu zo’n 2 maanden thuis staan. Hij weet van die drie dat ze die gestolen hebben bij een inbraak in de villawijk Campagne of Biesland. Bij die inbraak in Biesland of Campagne was de bewoner net met de ambulance afgevoerd. Dat hadden de drie gezien en daarover waren ze nog aan het opscheppen. Ze hebben toen het hele huis leeggeroofd en ze hebben hem daarvan spullen te koop aangeboden, die hij toen ook van hen heeft gekocht. Dat waren die Samsung televisie die bij hem op de slaapkamer stond, een iPad 1 en 2 in de kleur zwart, een Apple MacBook, een Apple computerscherm en een goedkoop cameraatje. Hij heeft [naam medeverdachte 2] hiervoor € 1.000,- gegeven in totaal en [naam medeverdachte 2] heeft dit geld met [naam medeverdachte 1] en de rooie verdeeld.
Over een Samsung televisie, type LE40B650T2P, serienummer Z66S3SPSC00316P, die in de woonkamer van [naam medeverdachte 3] werd aangetroffen, verklaarde [naam medeverdachte 3] tijdens hetzelfde verhoor dat hij deze ca. ¾ jaar geleden op Marktplaats heeft gekocht.
Als [naam medeverdachte 3] op 14 april 2012 de verklaring van zijn vrouw wordt voorgehouden, die over die televisie verklaart dat ze die pas sinds maart 2012, in elk geval pas sinds een paar weken in bezit hebben, zegt [naam medeverdachte 3], dat wat hij eerder over die televisie heeft verklaard inderdaad niet klopt. Hij heeft de Samsung televisie uit de woonkamer overgehouden van een partijtje spullen die [naam medeverdachte 2] hem heeft aangeboden. Hij deed eigenlijk altijd zaken met [naam medeverdachte 2], die zijn contactpersoon was. Met de andere twee, de rooie en [naam medeverdachte 1] had hij weinig te maken.
Verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben ontkend dat ze bij deze inbraak betrokken waren.
[naam medeverdachte 2] bevestigt dat hij, [naam medeverdachte 1] en verdachte bij de verkoop van een televisie en een dvd-speler begin maart 2012 in de woning van [naam broer medeverdachte 2] [naam medeverdachte 2] aanwezig waren. Verder zegt hij dat hij in de woning was voor de verkoop van die spullen en dat [naam medeverdachte 3] deze goederen ‘van ons’ heeft gekocht. Tijdens de verkoop heeft verdachte het woord gevoerd.
[naam medeverdachte 2] verklaart verder dat deze voorwerpen van [naam medeverdachte 1] en de rooie waren. Het klopt, zoals [naam medeverdachte 3] heeft verteld, dat de Samsung televisie op de slaapkamer van [naam medeverdachte 3], de televisie betreft die [naam medeverdachte 3] toen heeft gekocht. [naam medeverdachte 2] verklaart tevens dat hij niet bij die inbraak betrokken is geweest, maar er wel van af weet. [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] stonden bij zijn vriendin [M.] aan de deur. [naam medeverdachte 2] heeft toen gehoord dat de rooie tegen hem zei dat het 3d spul was en dat hij heeft hierop meteen [naam medeverdachte 3] gebeld.
Over de Samsung Blu-ray speler die ook op de slaapkamer van [naam medeverdachte 3] is aangetroffen, verklaart [naam medeverdachte 2] dat hij niet weet hoe [naam medeverdachte 1] en de rooie daaraan zijn gekomen. Hij weet wel dat ie in de witte auto van [naam medeverdachte 1] lag.
Als [naam medeverdachte 2] wordt geconfronteerd met de aangifte en de verklaring van de aangever dat hij vlak van tevoren door een ambulance werd afgevoerd, herhaalt hij dat hij daar niet ingebroken heeft, maar, zo voegt hij eraan toe, dat hij nog weet dat de rooie tegen hem had gezegd dat ze een huis hadden gepakt waarbij de bewoner door een ambulance werd afgevoerd.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande bewijs vast dat er aanwijzingen zijn dat verdachte en [naam medeverdachte 1] (en [naam medeverdachte 2]) bij de inbraak op de [adres] te Maastricht betrokken zijn geweest.
Het enige bewijs dat echter rechtstreeks een verband legt tussen de inbraak en de verdachten zijn de verklaringen over het vervoeren van de bewoner met de ambulance. Voldoende zekerheid dat inderdaad deze verdachte bij deze specifieke inbraak betrokken was, is hieruit echter niet af te leiden.
Ook de verklaring van [naam medeverdachte 3] over de Samsung televisie die in zijn slaapkamer is aangetroffen kan niet bijdragen aan het bewijs. Volgens de aangever is een televisie van het merk Samsung, type Ve37d6570 gestolen. Tijdens het verhoor van [naam medeverdachte 3] wordt gesproken over een in de slaapkamer van [naam medeverdachte 3] aangetroffen televisie van het merk Samsung, type LE32A457C1D, serienummer 72853HDQ801378L en een in de woonkamer van [naam medeverdachte 3] aangetroffen televisie van het merk Samsung, type LE40B650T2P, serienummer Z66S3SPSC00316P. Deze bij [naam medeverdachte 3] aangetroffen televisies hebben derhalve een ander typenummer dan de gestolen televisie van aangever [naam aangever].
Nu er derhalve onvoldoende rechtstreeks bewijs is voor feit 2 moet verdachte van dat feit worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder van oordeel dat er (los van de verklaring van verdachte) wél voldoende wettig bewijs voorhanden is ten aanzien van de feiten 1 en 4 en zij zal deze feiten bewezen verklaren.
Feit 1, dat verdachte zegt niet te hebben gepleegd, acht de rechtbank bewezen, gelet op de aangifte en de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2]. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit feit tezamen met een ander heeft gepleegd.
Zij overweegt hierbij dat zij geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam medeverdachte 2] te twijfelen. In het overgrote deel van de zaken van het dossier heeft [naam medeverdachte 2] namelijk ook voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd en in verband met dit feit heeft [naam medeverdachte 2] in zijn verklaring zichzelf belast door te verklaren over de rol die hij heeft gespeeld bij de verkoop van de gestolen voorwerpen.
Daarnaast wordt de verklaring van [naam medeverdachte 2] op relevante onderdelen bevestigd door anderen. De inbraak vond namelijk plaats op een tijdstip dat de aangever niet thuis, maar stappen was. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij van verdachte heeft gehoord dat zijn vader, [naam benadeelde partij], op die avond stappen was in café [naam café], hetgeen [naam benadeelde partij] heeft bevestigd.
[naam medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij tezamen met de verdachte en een tweede medeverdachte, [naam medeverdachte 1], de voorwerpen naar de woning van zijn broer [naam broer medeverdachte 2] heeft gebracht. [naam medeverdachte 2] heeft het contact gelegd met [naam medeverdachte 3] voor de koop van de gestolen voorwerpen. [naam medeverdachte 3] bevestigt dat hij naar de woning van [naam broer medeverdachte 2] is gegaan en daar, in de aanwezigheid van [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 1], ‘de rooie’ (rechtbank: de bijnaam van verdachte), [naam broer medeverdachte 2] en de vriendin van [naam broer medeverdachte 2], twee televisies heeft gekocht.
Feit 4 acht de rechtbank bewezen gelet op de aangifte van [naam aangever], de verklaring van [naam medeverdachte 3] en de verklaring van [naam medeverdachte 2] die zegt dit feit met [naam medeverdachte 1] en verdachte te hebben gepleegd. Om de redenen genoemd bij feit 1, heeft de rechtbank ook hier geen reden te twijfelen aan de verklaring van [naam medeverdachte 2].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 9 maart 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een televisie (merk LG) en een televisie (merk Medion) en een scooter, merk Peugeot, gekentekend [..-...-.], toebehorende aan [naam benadeelde partij], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 4
in de periode van 17 februari 2012 tot en met 24 februari 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een Wii spelcomputer en een Wii balance board en ongeveer 25 Wii spellen en drie portemonnees inhoudende ongeveer 325 euro en een roze opbergmand, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
5 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 4
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op haar standpunt dat verdachte (vrijwel) volledig moet worden vrijgesproken, geen standpunt ingenomen met betrekking tot een eventueel op te leggen straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en een poging daartoe (het ad informandum gevoegde feit 1).
Bij de woninginbraken, die in een periode van enkele maanden hebben plaatsgevonden, zijn verdachte en zijn medeader(s) planmatig te werk gegaan. Er werd rondgereden tot men een woning had gevonden die men geschikt vond om in te breken. Bij voorkeur werden voorwerpen als elektronica gestolen. De gestolen voorwerpen werden vervolgens aan een opkoper verkocht. Het heeft de rechtbank met name verwonderd met welke vanzelfsprekendheid de inbraken werden gepleegd. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte dit criminele handelen als een manier van leven beschouwt.
Bij de (poging tot) woninginbraken is verdachte met zijn mededader(s) grof te werk gegaan, gelet op de aanzienlijke vernielingen waarmee de feiten gepaard zijn gegaan. Het wederrechtelijk wegnemen van goederen en vooral ook deze grove schending van de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, brengen mee dat niet volstaan kan worden met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsontneming.
Deze opvatting is algemeen aanvaard in de maatschappij en de rechtspraak en heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS). Deze vermelden als uitgangspunt voor de straftoemeting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden bij een woninginbraak in het geval er sprake is van recidive bij de dader.
Verdachte is meermalen veroordeeld voor diefstallen, zo blijkt uit zijn strafblad. Daarbij moet geconstateerd worden dat verdachte na zijn veroordeling door de rechtbank op 13 december 2011 “gewoon” is doorgegaan met het plegen van diefstallen en er zelfs niet voor terugdeinst zijn vader te bestelen. De handreiking van de rechtbank in de vorm van een deels voorwaardelijke straf en reclasseringsbegeleiding heeft kennelijk geen invloed op verdachte gehad. Uit zijn strafblad en uit de reclasseringsrapportage blijkt verder dat verdachte er een criminele leefwijze op na houdt. Dit alles betekent dat het genoemde uitgangspunt van 5 maanden wat de rechtbank betreft verhoogd moet worden en dat andere strafmodaliteiten niet meer aan de orde zijn. Rekening houdend met een beperktere straf voor de poging, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden, onder aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank realiseert zich dat dit meer is dan hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, maar gelet op de Oriëntatiepunten, de recidive en hetgeen de rechtbank hiervoor over de ernst van de feiten heeft overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat van dit standpunt van de officier van justitie moet worden afgeweken.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er, zoals hiervoor besproken, tevens rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. Het betreft het volgende feit:
03/700267-12 30 maart 2012, de [adres], Maastricht,
Gem. Maastricht
Poging tot inbraak i.v. dmv braak etc
A: 214 V: 78 [naam medeverdachte 2]: 135 (zaak 1)
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 877,15 ter zake van feit 1.
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]vordert een schadevergoeding van € 227,- terzake van het ad informandum gevoegde feit 1 (poging tot woninginbraak).
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] alleen toewijsbaar is als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde, ten aanzien van de post “glas ruiten” (€ 427,15). De rechtbank acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
De schade met betrekking tot de scooter, zijnde de dagwaarde van de gestolen scooter, is reeds vergoed door de verzekering van de benadeelde partij. Weliswaar heeft de benadeelde vervolgens bij moeten betalen bij de aanschaf van een andere scooter, maar dat zou hij ook hebben moeten doen als de gestolen scooter niet gestolen was en hij deze bij de aanschaf van een andere scooter had ingeruild zodat op dat punt, anders dan benadeelde stelt, geen werkelijke schade is geleden.
Nu ook de nog opgevoerde post “verlofdagen” niet met een nader bedrag is aangeduid, moet de vordering voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 427,15 en voor het overige afwijzen. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de deze rechtbank van 13 december 2011.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren die verbonden was aan voornoemd vonnis, heeft schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten. Daarmee heeft verdachte de algemene voorwaarde die bij dit vonnis aan de voorwaardelijke straf was verbonden overtreden. De rechtbank moet daarbij tevens vaststellen dat verdachte binnen korte tijd na het wijzen van dit vonnis opnieuw de fout is ingegaan. Mede gelet op hetgeen hiervoor bij de strafoplegging is overwogen, acht de rechtbank de vordering dan ook volkomen gegrond. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adres], van een bedrag van € 427,15 (zegge: vierhonderdzevenentwintig euro en vijftien eurocent);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] voor het overige af;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- veroordeelt verdachte ter zake van het ad informandum gevoegde feit 1 hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], [adres], van een bedrag van € 227,- (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente van 30 maart 2012 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 2]voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2012;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Vordering tenuitvoerlegging
- ad 03/700413-11 VTVV: gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd door de rechtbank te Maastricht bij vonnis van 13 december 2011, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2012.
Buiten staat
Mr. J.M.E. Kessels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 maart 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een televisie (merk LG) en/of een televisie (merk Medion) en/of een scooter, merk Peugeot, gekentekend [..-...-.], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(zaak 2)
hij op of omstreeks 28 februari 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan [adres], heeft weggenomen een televisie Samsung en/of een beamer en/of een Tomtom en/of een Panasonic fotocamera en/of een Apple MacBook Pro 15 en/of een Apple cinemadisplay en/of een blue ray-dvdspeler en/of een Apple Ipad 16Gb3g, en/of een Apple Ipod, elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(zaak 9)
hij in of omstreeks de periode van 3 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres], weg te nemen goederen van hun/zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en
zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een steen door het raam heeft/hebben gegooid en de woning heeft/hebben betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 10)
hij in of omstreeks de periode van 17 februari 2012 tot en met 24 februari 2012 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een Wii spelcomputer en/of een Wii balance board en/of ongeveer 25 Wii spellen en/of drie portemonnees inhoudende ongeveer 325 euro en/of een roze opbergmand, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
(zaak 12)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700267-12, 03/700413-11 (vtvv)
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 25 juli 2012 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. H.v.B. Grave (Unit A + B) te Grave.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. C. Reintjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht.