RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 479003 CV EXPL 12-5549
CJ
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv d.d. 9 juli 2012
[eiseres],
wonende aan de [adres],
eiseres, hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. I.T.F. van den Heuvel te Roermond,
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende [adres],
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. L.J.H. Stein te Maastricht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 [eiseres] heeft een dagvaarding met producties ingediend en ter zitting van 4 juli 2012 haar vordering nader toegelicht.
1.2 [gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd conform aldaar ingediende pleitnotitie, daarbij verwijzend naar de door haar op voorhand toegezonden producties, die op 2 juli 2012 ter griffie zijn ontvangen.
1.3 De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingevoegd.
1.4 Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen - voor zover thans van belang - het volgende vast.
2.2 [eiseres], geboren op [geboortedatum], is op [datum] bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van [functie] tegen een salaris van laatstelijk [bedrag] bruto per maand exclusief vakantietoeslag. De tussen partijen ondertekende arbeidsovereenkomst bevat een incorporatiebeding, waarin staat: ‘Voor het overige gelden de arbeidsvoorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in de Grafische C.A.O. voor Administratief Personeel.’
2.3 [gedaagde] heeft op 14 februari 2012 bij UWV Werkbedrijf een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen ingediend. Bij beslissing van 28 maart 2012 heeft het UWV Werkbedrijf [gedaagde] toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen. Bij brief van 30 maart 2012 heeft [gedaagde] met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 30 juni 2012.
2.4 De relevante bepalingen van de CAO luiden als volgt:
‘In geval van een ontslag, dat is gebaseerd op een in het kader van artikel 9.2 door het UWV WERKbedrijf afgegeven ontslagvergunning(en) om redenen als bedoeld in artikel 9.1(verval van arbeidsplaats als gevolg van reorganisatie, bedrijfseconomische redenen, toevoeging ktr.), is de werkgever verplicht de werknemer een uitkering te verlenen. Daarbij is de werkgever gehouden terstond het Garantiefonds/ASF te informeren voor welke werknemer(s) ontslag zal volgen onder overlegging van de betreffende ontslagvergunning(en) ten gevolge van reorganisatie en individuele gegevens van de desbetreffende werknemer(s). Het Garantiefonds/ASF toetst de gegevens aan de voorwaarden van deze regeling. Wordt hieraan voldaan, dan verstrekt zij de uitkering.’
‘De uitkering als in lid 1 van dit artikel bedoeld, wordt aan de werknemer uitgekeerd door het Garantiefonds/ASF (….) Deze uitkeringen en de daaraan verbonden administratiekosten worden door het Garantiefonds/ASF op de werkgever verhaald (…)’
2.5 Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] bij wege van voorlopige voorziening, veroordeling van [gedaagde] tot correcte overlegging van de benodigde stukken / informatie aan het Garantiefonds, conform artikel 9.4 CAO Grafimedia, en wel binnen drie dagen na betekening van het vonnis en hiervan schriftelijk bewijs te leveren, zulks op straffe van een dwangsom van [bedrag] voor iedere dag waarmee [gedaagde] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van [bedrag], alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.6 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna - voor zover relevant - nader zal worden ingegaan.
2.7 [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Voorts vloeit dit spoedeisend belang voort uit de aard van de vordering en heeft [gedaagde] de gestelde spoedeisendheid niet betwist.
2.8 Beoordeeld moet worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vordering vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
2.9 Gelet op de betwisting van [eiseres] is in het kader van deze procedure niet komen vast te staan dat [eiseres] tijdens de informatiebijeenkomst heeft ingestemd met gespreide betaling van de in de CAO geregelde RFR-uitkering. Op dit punt is nader onderzoek naar de feiten nodig, waaronder getuigenverhoor, waartoe - zoals hiervoor reeds overwogen - een kort geding zich niet leent.
2.10 Aan de orde is de vraag of van [eiseres] als werkneemster kan worden gevergd dat zij instemt met het door [gedaagde] gedane voorstel om de in de CAO geregelde RFR-uitkering niet ineens maar in gespreide betaling te laten plaatsvinden.
Gesteld noch anderszins is gebleken dat partijen een wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn overeengekomen. Dit brengt met zich dat de voorliggende vraag beoordeeld dient te worden in het kader van artikel 7:611 BW aan de hand van de door de Hoge Raad daarvoor ontwikkelde criteria.
Daarbij is allereerst van belang dat de verplichting die op werkneemster rust zich als een goed werkneemster te gedragen, meebrengt dat zij op redelijke voorstellen van de werkgeefster verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk, in het algemeen positief behoort in te gaan en dat zij dergelijke voorstellen alleen mag afwijzen wanneer aanvaarding daarvan redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd. Daartoe dient in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgeefster in de gewijzigde omstandigheden als goed werkgeefster aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door haar gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede -naast het belang van de werkgeefster en de door haar gedreven onderneming - de positie van de betrokken werkneemster aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden.
2.11 Ten eerste ligt de vraag voor of in casu sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding zijn geweest om voor te stellen dat de in de CAO geregelde betaling van de RFR-uitkering niet in een keer maar in gespreide termijnen kan plaatsvinden.
In deze procedure staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, vast dat [gedaagde] als gevolg van de economische crisis, gepaard gaande met andere ontwikkelingen, zoals de toenemende digitalisering, toenemende concurrentie van de lage loonlanden en het plotseling wegvallen van grote klanten, in een financieel penibele situatie is komen te verkeren. Teneinde de continuïteit van haar onderneming te waarborgen, heeft [gedaagde] zich genoodzaakt gezien ingrijpende kostenbesparende maatregelen te treffen en bezuinigingen door te voeren, als gevolg waarvan in 2010 [aantal] arbeidsplaatsen zijn komen te vervallen en in maart 2012 [aantal], waaronder de functie van [eiseres].
Voorts heeft de bank, na ontvangst van de definitief vastgestelde en goedgekeurde jaarrekening over 2011, het basiskrediet teruggebracht met [bedrag] naar 70% van de debiteurenstand.
Verder is het voor een werkgever niet meer mogelijk om een betalingsregeling met het Garantiefonds/ASF te treffen met betrekking tot het terugbetalen van de uitkering door het Garantiefonds. Het wegvallen van de mogelijkheid om een terugbetalingsregeling te treffen met het Garantiefonds betekent dat [gedaagde] het bedrag in een keer dient te betalen, zodra het Garantiefonds de uitkering aan [eiseres] heeft verstrekt.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de wijziging van omstandigheden - de slechte financiële situatie van de onderneming - redelijkerwijs mocht aangrijpen om een gespreide betaling van de in de CAO geregelde RFR-uitkering voor te stellen.
2.12 Vervolgens moet worden onderzocht of [gedaagde] aan [eiseres] een redelijk voorstel heeft gedaan.
[gedaagde] heeft in dit kader gesteld dat zij niet over de financiële middelen beschikt om de RFR-uitkering van [eiseres] in een keer te voldoen. De financiële situatie van [gedaagde] is zodanig dat bij betaling van de RFR-uitkering ineens haar faillissement onvermijdelijk is en de werkgelegenheid van de overige [aantal] werknemers teloor gaat. Zij overlegt daartoe financiële gegevens, waaronder de resultaatprognose, een toelichting van de accountant op de financiële liquiditeits- en resultatenprognose inclusief de verwerkte gespreide betaling van de [aantal] ontslagen werknemers, alsmede de liquiditeitsprognose van 2012, de resultaten van het eerste kwartaal van 2012 en de prognose van 2012 en 2013. Uit de door de accountant opgestelde liquiditeitsprognose - waarbij rekening is gehouden met de betaling van de RFR-uitkeringen voor de [aantal] ontslagen werknemers - blijkt dat de kans op een faillissement dit jaar een stuk kleiner is indien de regeling van gespreide betaling door alle [aantal] ontslagen medewerkers geaccepteerd wordt. De cashflow van [gedaagde] is in het eerste kwartaal van 2012 uitgekomen op een negatief bedrag ([bedrag]). De prognose is dat eind dit jaar de cashflow zal uitkomen op een negatief resultaat van [bedrag]. Het resultaat van de afvloeiing van de [aantal] werknemers en de gespreide betaling van de RFR-uitkering conform CAO hebben een positieve cashflow in 2013 van [bedrag]. Gelet op het vorenstaande, dat door [eiseres] niet althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken, en de belangen van [gedaagde], te weten continuïteit van haar onderneming met behoud van werkgelegenheid voor de overige [aantal] werknemers oftewel het voorkomen van een faillissement, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het voorstel van [gedaagde] om de RFR-uitkering in gespreide termijnen te voldoen als een redelijk voorstel kan worden aangemerkt.
2.13 Dat [eiseres] er veel belang aan hecht dat de RFR-uitkering in een keer wordt betaald omdat zij zekerheid wenst, is in beginsel alleszins voorstelbaar. Voorts is [eiseres] in een echtscheiding verwikkeld en heeft zij, gelet op haar huidige financiële situatie, er belang bij dat de uitkering ineens wordt betaald. Het belang van [eiseres] kan echter niet prevelaren boven het belang van [gedaagde] en het door haar gedane redelijke voorstel tot gespreide betaling. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat van omstandigheden die meebrengen dat van [eiseres] redelijkerwijs niet gevergd kon worden het voorstel te aanvaarden, niet althans onvoldoende is gebleken.
2.14 Het voorlopig oordeel van de kantonrechter luidt op vorenstaande gronden dan ook dat [eiseres] het voorstel van [gedaagde] in redelijkheid niet had mogen weigeren. Dit brengt met zich dat de verzochte voorziening zal worden afgewezen met veroordeling van [eiseres], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure.
weigert de gevorderde voorziening;
veroordeelt [eiseres] in de aan de zijde van [gedaagde] gerezen proceskosten, welke tot op heden worden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.