3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij stoelt zijn standpunt op de aangifte van [naam slachtoffer], op de tijdsperiode van slechts zes minuten die is gelegen tussen het moment waarop de dader de woning van [naam slachtoffer]heeft verlaten en het tijdstip waarop vervolgens met de bij haar gestolen pinpas is gepind in de stationstunnel te Heerlen. Voorts baseert hij zijn standpunt op de herkenning van verdachte door de wijkagenten [V] en [H]. Zij hebben gerelateerd dat zij op de camerabeelden van de stationshal te Heerlen d.d.
9 februari 2012 omstreeks 19:12 uur verdachte hebben herkend op het moment dat deze wegloopt van de pinautomaat in de richting van de [S.singel] te Heerlen. Verbalisanten hebben hem herkend aan zijn houding, schoenen en jas. Op de beelden die op 9 februari 2012 rond 21:00 uur zijn opgenomen bij de dag- en nachtopvang aan de [K.straat] te Heerlen wordt verdachte eveneens herkend, terwijl hij dezelfde kleding draagt als de pinnende persoon. Voorts constateert de officier van justitie dat de persoon die ter terechtzitting aanwezig is, dezelfde persoon is als degene die op de beelden zichtbaar is.
Een ander onderdeel dat – hoewel in geringe mate – bijdraagt aan het bewijs is volgens de officier van justitie de uitkomst van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek, uitgevoerd aan sporen op de telefoonkabel waarmee verdachte [naam slachtoffer]heeft vastgebonden. Deze sporen zijn vergeleken met het DNA-profiel van verdachte. De conclusie van dit onderzoek luidde dat het niet is uitgesloten dat de sporen afkomstig zijn van verdachte.
Ten slotte baseert de officier van justitie zijn standpunt op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die erop neerkomen dat verdachte hen heeft verteld dat hij binnen enkele minuten veel geld had verdiend, terwijl [getuige 2] heeft gezien dat verdachte zeven briefjes van
€ 50,- aan het tellen was.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte de dader van de overval is geweest. Aangeefster heeft immers geen signalement van hem kunnen geven, zij heeft namelijk stellig verklaard dat zij de persoon die in haar woning is binnengedrongen, niet zou kunnen herkennen en dat zij van zijn kleding niets weet.
De camerabeelden roepen volgens de raadsvrouw een drietal vragen op, te weten – kort weergegeven – of de pinnende persoon dezelfde persoon is als de overvaller van [naam slachtoffer], of verdachte identieke kleding droeg als de pinnende persoon en of verdachte degene is die heeft gepind omstreeks 19:12 uur.
Volgens de raadsvrouw is de persoon op de camerabeelden bij de pinautomaat niet te identificeren aan de hand van de beelden, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de pinnende persoon op de foto is geweest. De match tussen de pinnende persoon en verdachte is gemaakt aan de hand van overeenkomsten in het postuur en de kleding, zoals deze op de camerabeelden van 9 februari 2011 rond 19:12 uur – opgenomen bij de pinautomaat in de stationshal te Heerlen – zichtbaar zijn, in vergelijking met de beelden van dezelfde datum, opgenomen rond 21:00 uur bij de dag- en nachtopvang gelegen aan de [K.straat] te Heerlen. Op laatstgenoemde beelden komt verdachte herkenbaar in beeld en zijn kleding vertoont gelijkenis met de kleding van de pinnende persoon. Later wordt deze kleding aangetroffen bij de dag- en nachtopvang, maar of de aangetroffen kleding de kleding is die om 19:12 uur door de pinnende persoon werd gedragen, is niet aangetoond. Schoenen en jas zijn immers verre van uniek. Op grond van de verschillende camerabeelden kan dus niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de pinnende persoon was.
Nu [naam slachtoffer] niet in staat was om een signalement van de overvaller te geven en op grond van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de pinnende persoon dezelfde persoon is als de overvaller en evenmin dat verdachte de pinnende persoon was, en bovendien aan de hand van de kleding niet kan worden vastgesteld dat de kleding die door de pinnende persoon werd gedragen de kleding van verdachte was, concludeert de raadsvrouw dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot het DNA-onderzoek aan de drie bemonsteringen afkomstig van sporen op de telefoonkabel heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het gematchte Y-chromosomaal DNA geen zelfstandig bewijsmiddel oplevert, nu dit Y-chromosomale DNA veelvuldig voorkomt. Verder heeft zij aangevoerd dat uit de onderzochte DNA-profielen is gebleken dat niet is uit te sluiten dat een ander mannelijk persoon dan verdachte aan de kabel heeft gezeten. Het is mogelijk dat die tweede persoon de dader is geweest.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Subsidiair heeft zij aangevoerd dat zij van mening is dat met betrekking tot de sieraden, pinpas en pincode sprake is van afpersing en met betrekking tot de fiets en de GSM-telefoon van het merk Philips van diefstal.