ECLI:NL:RBMAA:2012:BX0023

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161186 / hA ZA 11-427
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhandeling over de aansprakelijkheid bij de verkoop van een gestolen auto en de gevolgen van onrechtmatige daad versus ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft ING Car Lease Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens de verkoop van een gestolen auto. De auto, een BMW, was in oktober 2007 door ING in eigendom verworven en werd op 2 april 2010 gestolen. ING vorderde betaling van schadevergoeding, stellende dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de gestolen auto te verhandelen zonder de juiste beschikkingsbevoegdheid te verifiëren. De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waarbij onder andere de dagvaarding, de akte van ING, de conclusie van antwoord en een tussenvonnis zijn behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] de auto in oktober 2010 had gekocht en vervolgens doorverkocht, zonder te weten dat het om een gestolen voertuig ging. ING stelde dat [gedaagde] onvoldoende onderzoek had gedaan naar de identiteit van de verkoper, wat leidde tot onrechtmatig handelen. De rechtbank oordeelde echter dat ING niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat [gedaagde] te kwader trouw was. De rechtbank concludeerde dat de vordering op basis van onrechtmatige daad niet toewijsbaar was, maar dat de vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking wel slaagde. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] ongerechtvaardigd was verrijkt door de verkoop van de auto en dat hij ING € 16.000,00 moest betalen, vermeerderd met rente.

Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ING, die in totaal op € 2.168,31 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en openbaar uitgesproken op 25 april 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 161186 / HA ZA 11-427
Vonnis van 25 april 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING CAR LEASE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg a/d Geul.
Partijen zullen hierna ING en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte van ING van 19 mei 2011,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 13 juli 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 september 2011.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
ING houdt zich bezig met de leasing en verhuur van auto’s. In dat kader is een in oktober 2007 door haar in eigendom verworven auto (merk BMW, type 3210i sedan, chassisnummer WBAVA71060VC22216, kleur Arktis metallic, kenteken 94-XT-XJ) in gebruik gegeven aan Total Identity B.V. Deze auto is op 2 april 2010 gestolen.
2.2.
ING heeft schadebureau ISB 4 Europ, verder: ‘ISB’, ingeschakeld om de gestolen auto op te sporen. Het in dat kader door ISB opgestelde rapport is als productie 7 door ING overgelegd.
2.3.
In oktober 2010 heeft [gedaagde], die een detailhandel in tweedehands auto’s voert, een BMW (3-serie, bouwjaar 2007, kleur grijs, kenteken 16-XV-FL) gekocht. Het kenteken van deze auto stond op dat moment op naam van ene [naam]. [gedaagde] heeft deze auto dezelfde maand voor € 18.000,00 doorverkocht aan de heer [naam].
3. Het geschil
3.1.
ING vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van primair € 26.241,96 en subsidiair € 20.194,36, vermeerderd met rente en proceskosten. Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt ING - kort gezegd - het volgende:
De door [gedaagde] in oktober 2010 verhandelde BMW betrof de op 2 april 2010 van ING gestolen auto.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper van de BMW en is daarom niet te goeder trouw, zodat hij jegens ING onrechtmatig heeft gehandeld door een eigendomsobject van ING te verhandelen. [gedaagde] dient de daardoor geleden schade te vergoeden, welke wordt gesteld op de boekwaarde van de auto ten tijde van de diefstal (€ 24.047,60) en de kosten van het onderzoek van ISB
(€ 2.194,36).
Indien zou worden geoordeeld dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld, heeft te gelden dat hij ten laste van ING ongerechtvaardigd is verrijkt, en wel tot het bedrag dat hij bij de (door)verkoop voor de auto heeft ontvangen: € 18.000,00. Ook in dat geval moet [gedaagde] opkomen voor de kosten van ISB.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Heeft [gedaagde] de auto van ING verhandeld?
4.1.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat de door [gedaagde] in oktober 2010 verhandelde BMW de eerder van haar gestolen auto was, verwijst ING naar een rapport van [naam], rechercheur voertuigcriminaliteit van de politie Haaglanden met het opschrift ‘resultaat identiteitsonderzoek’ (productie 9 van ING). Daaruit blijkt dat deze rechercheur op 25 januari 2011 een onderzoek heeft ingesteld naar de juiste identiteit van de door [gedaagde] verhandelde auto. De conclusie is dat de auto is ‘omgekat’- d.w.z. dat een aantal posities van het VIN/chassisnummer zijn weggeslepen, deze zijn opgevuld met plamuur en dat in de plamuur valse posities zijn ingekrast - en dat deze auto dezelfde is als de van ING gestolen auto.
4.2.
[gedaagde] betwist dat de door hem in oktober 2010 gekochte en verkochte BMW de van ING gesloten auto was. Hij voert daarbij aan dat in het rapport van rechercheur Van Duijvenvoorde, naast de hiervoor gemelde vaststellingen, een verdere toelichting en onderbouwing - bijvoorbeeld middels foto’s - ontbreekt.
4.3.
[gedaagde] legt niet uit waarom het ontbreken van verdere toelichting af zou (moeten) doen aan de validiteit van de conclusies van rechercheur Van Duijvenvoorde. De rechtbank ziet ook geen aanleiding daaraan te twijfelen, temeer nu Van Duijvenvoorde geen partijdeskundige maar een onafhankelijk onderzoeker is. Derhalve wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde] in oktober 2010 de van ING gestolen auto heeft gekocht en verkocht.
Onrechtmatige daad?
4.4.
[gedaagde] stelt dat, ook indien hij de auto van ING heeft verhandeld, een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad niet toewijsbaar is, omdat hem geen onzorgvuldig gedrag kan worden verweten. Hij voert daartoe aan dat hij voorafgaand aan de aankoop van de auto de noodzakelijke onderzoeken heeft verricht door:
- via het Nationale Auto Pas-systeem de juistheid van de kilometerstand op de aan hem aangeboden auto te controleren (productie 1 van [gedaagde]),
- bij de RDW na te gaan of de auto als gestolen stond geregistreerd, daarbij niet alleen afgaand op het kenteken (16-XV-FL) maar ook op het chassisnummer,
- het ingeslagen chassisnummer visueel te inspecteren, waarbij hij geen onregelmatigheden constateerde,
- het chassisnummer te vergelijken met het in de kentekenbewijzen vermelde chassisnummer en vast te stellen dat dit overeenkwam.
[gedaagde] stelt verder dat hij de auto van [naam] voornoemd heeft gekocht via diens vertegenwoordiger [naam]. Daarbij zouden hem alle kentekenbewijzen, de sleutels en het boekje van de auto zijn overhandigd. [gedaagde] legt een door [naam] getekende inkoopverklaring over (productie 2 van [gedaagde]).
4.5.
Tegenover de stellingen van [gedaagde] - waarin de rechtbank (ook) een beroep leest op het ontbreken van schuld en dus van toerekening van een onrechtmatige daad aan [gedaagde] - volstaat ING met name met (het herhalen van) de stelling dat [gedaagde] te kwader trouw was omdat hij onvoldoende onderzoek heeft ingesteld naar de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper. Met name gelet op het verweer van [gedaagde] kwalificeert deze algemene stelling van ING niet als voldoende onderbouwing van haar standpunt. Daaraan kan worden toegevoegd dat het door ING overgelegde rapport van ISB (ook) niets meldt over bevindingen met betrekking tot de (omvang van de) betrokkenheid van [gedaagde], [naam], [naam] en/of [naam], zodat dit rapport de benodigde onderbouwing niet bevat.
ING heeft nog wel aangevoerd dat op [gedaagde] de verplichting rustte om de identiteit van de aanbieder - waarmee zij doelt op [naam] - te controleren, in welk geval hem zou zijn gebleken dat dit niet degene was die op het kentekenbewijs stond vermeld. In de omstandigheid dat [gedaagde] gemotiveerd heeft gesteld dat hij (weliswaar met tussenkomst van [naam]) van [naam] heeft gekocht, op wiens naam het kenteken stond, kan deze stelling niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde] op dit punt een rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt.
4.6.
De slotsom is dat de op onrechtmatige daad gegronde vordering van ING zal worden afgewezen. Hoewel [gedaagde] in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld door een auto die niet zijn eigendom was - waarover hieronder meer - te verkopen, is niet komen vast te staan dat deze onrechtmatige daad hem kan worden toegerekend aangezien ING ter zake - bezien in het licht van het verweer van [gedaagde] - onvoldoende heeft gesteld.
Ongerechtvaardigde verrijking?
4.7.
Het subsidiaire beroep van ING op ongerechtvaardigde verrijking slaagt wel. Veronderstellenderwijs aannemend dat [gedaagde] bij de aankoop van de auto te goeder trouw was - dat wil zeggen: dat hij niet wist of behoorde te weten dat de auto gestolen was - had hij zich ten opzichte van ING desalniettemin niet met succes op de rechtsgeldige verkrijging van de auto kunnen beroepen. Gelet op het bepaalde in artikel 3:86 lid 3 BW had ING de auto immers ondanks de hier veronderstelde goede trouw van [gedaagde] kunnen opeisen. Dat dit niet is gebeurd heeft uitsluitend te maken met het feit dat [gedaagde] de auto weer heeft doorverkocht. Ten opzichte van de eigenaar ING was [gedaagde] daartoe echter niet gerechtigd, met als gevolg dat hij ten opzichte van haar ongerechtvaardigd is verrijkt. In de omstandigheid dat - als door ING gesteld en door [gedaagde] niet betwist - vast staat dat ING de auto niet bij [naam] kan opeisen omdat deze wel een beroep toekomt op, kort gezegd, de in artikel 3:86 BW geregelde bescherming van de verkrijger te goeder trouw, staat de verarming van ING vast. De verrijking van [gedaagde] moet in beginsel worden gesteld op de door hem van [naam] ontvangen koopprijs, te weten € 18.000,00, zo volgt uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 3:86 BW (Nota naar aanleiding van het Eindverslag bij de Invoeringswet boeken 3,5, en 6 van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek, Parlementaire Geschiedenis, pag. 1226).
4.8.
[gedaagde] stelt dat de auto bij aankoop schade had aan de deuren aan een zijkant en aan de bumpers en dat hij deze schade ten behoeve van de verkoop heeft laten herstellen voor
€ 2.000,00. Daarmee moet volgens [gedaagde] bij de vaststelling van de omvang van de verrijking rekening worden gehouden, aldus dat deze met dit bedrag moet worden verminderd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [gedaagde] ter comparitie een aan hem gerichte factuur van het bedrijf Deveci Autoschade van € 2.000,00 exclusief BTW overgelegd. De factuur is gedateerd op 29 oktober 2010 en heeft volgens de daarin gegeven beschrijving betrekking op werk aan een BMW met bouwjaar 2007 en kenteken 16-XV-FL bestaande uit: “Schade herstellen spuiten: achter bumper voor bumper rechter zijkant”.
4.9.
De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn stelling dat kosten zoals door hem genoemd, die kennelijk worden gemaakt in het kader van de verkoop, moeten worden betrokken in de vaststelling van de omvang van de in beginsel op basis van de verkoopopbrengst vast te stellen verrijking en verwerpt daarmee het andersluidend standpunt van ING.
Namens ING is ter comparitie gesteld dat met de door [gedaagde] overgelegde factuur geen rekening moet worden gehouden omdat die, anders dan wettelijk verplicht, geen nummer draagt. Die enkele omstandigheid is echter onvoldoende reden ING in dat standpunt te volgen, terwijl er geen andere is aangevoerd.
4.10.
De slotsom is dat de subsidiaire vordering toewijsbaar is tot € 16.000,00, te vermeerderen met de niet weersproken rente. Het beroep van [gedaagde] op matiging van de schadevergoeding wordt niet gehonoreerd. [gedaagde] heeft in dat kader enkel gewezen op het feit dat hij een beperkt inkomen heeft, maar dat is op zichzelf onvoldoende om te kunnen aannemen dat toekenning van volledige schadevergoeding tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. [gedaagde] heeft ook nog gesteld dat ING mogelijk verzekerd is voor de gevolgen van diefstal, maar ING heeft dat ontkend en gesteld dat de schade voor een bedrag als hier aan de orde door haarzelf wordt afgewikkeld, terwijl er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan aan die mededeling van ING zou moeten worden getwijfeld.
Kosten ISB
4.11.
De vordering tot betaling van de kosten van ISB wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. ING stelt weliswaar dat deze kosten zijn gemaakt ter beperking en vaststelling van schade, maar iedere verdere toelichting - bijvoorbeeld over de aard en de omvang van de werkzaamheden van ISB en (dus) in hoeverre dat heeft geleid tot beperking of vaststelling van de door [gedaagde] te vergoeden schade - ontbreekt. Ook het door ING overgelegde rapport van ISB bevat op deze punten geen informatie.
Het verweer van [gedaagde] behoeft geen bespreking.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ING, die worden begroot op:
- dagvaarding € 83,31
- griffierecht € 1.181,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.168,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING te betalen € 16.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 mei 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 2.168,31,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.?