ECLI:NL:RBMAA:2012:BW9041

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167495 / FA RK 11-1639
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verhaal van bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de man tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. De man had op 20 december 2011 verzet aangetekend tegen het besluit van 6 december 2011, waarbij het college hem verzocht om een verhaalsbijdrage van € 2.159,05 per maand te betalen, omdat zijn voormalige echtgenote, de vrouw, sinds 2 juni 2010 een bijstandsuitkering ontving. De man voerde aan dat het college niet kon verhalen op hem op basis van artikel 62b van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat een eerdere beschikking van de rechtbank van 19 april 2006, die hem verplichtte tot alimentatiebetaling, niet meer uitvoerbaar was. Dit was het gevolg van een vaststellingsovereenkomst tussen de man en de vrouw van 23 april 2008, waarin de vrouw afstand deed van haar rechten voortvloeiende uit eerdere vonnissen en beschikkingen tegen de man.

De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst geldig was en dat de beschikking van 19 april 2006 niet meer uitvoerbaar was, waardoor het college niet kon verhalen op basis van artikel 62b lid 1 WWB. De rechtbank verklaarde het verzet van de man gegrond en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. De rechtbank benadrukte dat het college wel andere verhaalsmogelijkheden had op basis van artikel 62a WWB, maar dat dit niet relevant was voor de huidige procedure. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Driessen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 19 juni 2012
Zaaknummer: 167495 / FA RK 11-1639
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[Naam man],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. W.J.Th.B. Gerlag,
en:
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HEERLEN,
wederpartij, verder te noemen: het college,
zetelende te Heerlen,
gemachtigde mr. R.P.H.M. Storms.
1. Verloop van de procedure
De man heeft op 20 december 2011 een verzetschrift ex artikel 62b lid 3 van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ingediend.
Door het college is op 31 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
De man heeft nog gereageerd bij faxbericht van 21 mei 2012.
De zaak is behandeld ter zitting van 1 juni 2012.
2. Beoordeling
De man komt in verzet tegen het besluit van het college van 6 december 2011, op grond waarvan het college - kort gezegd - aan de man verzoekt om € 2.159,05 per maand als verhaalsbijdrage te betalen. Vanaf 2 juni 2010 ontvangt de voormalige echtgenote van de man, mevrouw [naam vrouw] (hierna: de vrouw), een bijstandsuitkering.
Ter staving van zijn verzet voert de man, kort gezegd, de volgende feiten en omstandigheden aan. Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 24 maart 2004 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. De man is nadien bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 19 april 2006 veroordeeld tot betaling van een bedrag van (uiteindelijk)
€ 1.935,- per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Daarna zijn de man, de vrouw en
[naam zoon] (hierna: de zoon) bij vaststellingsovereenkomst van 23 april 2008 onder meer overeengekomen dat de vrouw onherroepelijk afstand doet van alle rechten, voortvloeiende uit de thans liggende vonnissen en beschikkingen tegen de man. Tegenover deze afstand zijn aan de vrouw en de zoon via certificering aandelen geleverd in de vennootschap [BV-A], voor welke vennootschap de man via een andere vennootschap, [BV-B], opdrachten zal gaan uitvoeren om aldus inkomsten te genereren, die mede aan de vrouw en de zoon ten goede zullen komen.
De vrouw is vervolgens een procedure gestart bij de rechtbank met de vorderingen om voor recht te verklaren dat deze vaststellingsovereenkomst nietig is, dan wel is vernietigd, dan wel de overeenkomst te vernietigen dan wel de man te veroordelen om de beschikking van 19 april 2006 na te komen. Bij vonnis van 20 juli 2011 van de rechtbank Maastricht (onder zaaknummer 158964 / HA ZA 11-180) zijn alle vorderingen van de vrouw afgewezen. Nu de vaststellingsovereenkomst van 23 april 2008, derhalve ruimschoots voor de bijstandsverlening van het college aan de vrouw met ingang van 2 juni 2010, in stand is gelaten en de rechtbank heeft geoordeeld dat de man de beschikking van
19 april 2006 niet behoeft na te komen, is deze beschikking niet uitvoerbaar, zodat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 62b lid 1 WWB. Er is geen sprake van een nihilbeding en het college kan zelf onderzoeken of er verhaalsmogelijkheden bij de man zijn conform artikel 62a WWB.
Op grond van het voorgaande verzoekt de man om het verzet tegen het besluit van 6 december 2011 gegrond te verklaren en het college het verhaal op grond van artikel 62b lid 1 WWB te ontzeggen dan wel af te wijzen, subsidiair zodanige voorziening te treffen als de rechtbank juist acht, met veroordeling van het college in de kosten van deze procedure.
Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt er kort gezegd op neer dat het college over de periode van 2 juni 2010 tot en met december 2011 de volledige bijstand naar de norm voor een alleenstaande plus een toeslag van 20% aan de vrouw heeft verstrekt. Het kan niet zo zijn dat de maatschappij moet opdraaien voor de kosten van levensonderhoud van de vrouw, waar de verplichting alimentatie te betalen nog steeds rust op de man op grond van de beschikking van 19 april 2006. Ten eerste bepaalt artikel 1:159a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat de overeenkomst van 23 april 2008 niet in de weg staat aan verhaal op grond van paragraaf 6.5 van de WWB. Ten tweede heeft het vonnis van 20 juli 2011 geen wijzigingen aangebracht in de inhoud van de beschikking van 19 april 2006. Het vonnis van 20 juli 2011 bepaalt niet anders dan dat de vrouw de beschikking niet meer te gelde kan maken. De alimentatie is overigens niet bij beschikking op nihil bepaald. Indien de man van mening is dat hij niet over draagkracht beschikt kan hij wijziging verzoeken van de beschikking van 19 april 2006.
Het college verzoekt dan ook om het verzet van de man, naar de rechtbank begrijpt, ongegrond te verklaren en de vastgestelde verhaalsverplichting ongewijzigd te laten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De eerste drie leden van artikel 62b WWB luiden als volgt:
1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.
2. De betaling van het verschuldigde geschiedt binnen 30 dagen na bekendmaking van het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid.
3. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard.
Aangezien het in deze procedure van belang zijnde besluit van het college dateert van 6 december 2011 en de man op
20 december 2011 het verzetschrift heeft ingediend bij de rechtbank, is dit gelet op artikel 62b WWB tijdig geschied en kan de man in zijn verzet worden ontvangen.
Artikel 7:900 lid 1 BW luidt: ‘Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.’ In het onderhavige geval zijn partijen bij vaststellingsovereenkomst van 23 april 2008 onder meer overeengekomen dat de vrouw afstand doet van alle rechten, voortvloeiende uit de thans liggende vonnissen en beschikkingen (waaronder de beschikking van 19 april 2006) tegen de man. Partijen zijn voorts, kennelijk ter verdere beslechting van hun geschil betreffende de alimentatie, een constructie overeengekomen waarbij de man op andere wijze dan betaling van alimentatie in het onderhoud van de vrouw zal voorzien. Op grond van het hiervoor genoemde vonnis van 20 juli 2011 is deze vaststellingsovereenkomst onverkort geldig tussen partijen. Als gevolg van die overeenkomst is de beschikking van 19 april 2006 niet meer uitvoerbaar. Nu artikel 62b lid 1 WWB uitdrukkelijk bepaalt dat er kan worden verhaald op basis van een uitvoerbare beslissing, terwijl die aldus niet meer voorhanden is, kan het college niet meer verhalen op grond van dit artikel. Het verzet van de man dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Zoals de man ook terecht naar voren heeft gebracht, laat het voorgaande onverlet dat het college op andere wijze haar verhaalsmogelijkheden jegens de man zou kunnen onderzoeken conform artikel 62a WWB.
Van een handelswijze van het college waardoor het in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld is de rechtbank niet gebleken. De proceskosten zal de rechtbank derhalve tussen partijen compenseren op de hierna te vermelden wijze.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het verzet van de man gegrond.
Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.M. Driessen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
JPW
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na betekening daarvan
of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.