ECLI:NL:RBMAA:2012:BW8513

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703520-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelierszaak met geweld en bedreiging

Op 14 juni 2012 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een juwelierszaak in Beek op 20 augustus 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, beiden gemaskerd en gewapend, de juwelierszaak binnenstormden en daarbij geweld gebruikten tegen de aanwezige eigenaren. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en DNA-onderzoek geconcludeerd dat de verdachte betrokken was bij de overval. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid en voerde aan dat het bloed dat op de hamer was aangetroffen, niet van hem afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, onder andere door het aantreffen van DNA op de hamer die bij de overval was gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De immateriële schadevergoeding van de benadeelde partijen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevoelens van angst en onzekerheid niet onder de wet vallen. De materiële schadevergoeding van de benadeelde partij werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703520-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juni 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Kerkrade.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 maart 2012 en 31 mei 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen met (bedreiging met) geweld een juwelier heeft overvallen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van getuige [getuige 1]over het signaleren van de [merk auto]van medeverdachte [medeverdachte 5]nabij de plaats delict de avond vóór de overval, de verklaring van [medeverdachte 5]dat het mogelijk is dat hij die avond daar is geweest, de aangiften van de overvallen personen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], het aantreffen van [medeverdachte 5]nabij de auto van [medeverdachte 1] op 3 september 2011 met daarin een bij de overval gebruikte tas en glasdelen afkomstig van de kapot geslagen vitrinekasten van de juwelier en een bivakmuts met DNA van [medeverdachte 5], het gesprek tussen [medeverdachte 1] en een undercoveragent, alsmede de resultaten van het DNA-onderzoek dat is uitgevoerd op het bloed van de bij de overval gebruikte hamer, dat een match opleverde met het bloed van verdachte. Verder baseert hij zich op het feit dat de [merk auto]van [medeverdachte 5]ongeveer anderhalf uur nadat de overval werd gepleegd, door [medeverdachte 5]en verdachte is ingeleverd bij de sloop. De voorruit van deze auto was op dat moment ernstig beschadigd, terwijl uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] is gebleken dat deze bij de overval met een stoel op de voorruit van de vluchtauto heeft geslagen, waarbij een ster in de ruit was ontstaan. Voorts baseert de officier van justitie zich nog op het tapgesprek d.d. 5 oktober 2011 tussen [medeverdachte 5]en [persoon 1]. Ten slotte heeft de officier van justitie de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in zijn overweging betrokken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- de verklaringen van mevrouw [naam moeder] zijn verzonnen, zij heeft belang bij haar verklaringen omdat haar zonen aanvankelijk als medeverdachten bij de onderhavige overval waren aangemerkt;
- uit het tapgesprek tussen [medeverdachte 5]en [persoon 1], waarin wordt gesproken over bloed dat [naam verdachte] (verdachte) heeft verloren, kan niet worden geconcludeerd dat dit zou gaan over bloed dat hij bij de overval op de juwelier heeft verloren;
- [medeverdachte 4] heeft belang bij zijn verklaring dat verdachte bij de overval betrokken was, omdat hij hiermee zichzelf en zijn broer ([medeverdachte 1]) vrij pleit;
- [medeverdachte 3] verklaart weliswaar belastend, maar hij heeft geen directe wetenschap over de overval;
- [medeverdachte 1] verklaart niet dat [medeverdachte 5]en verdachte de overval hebben gepleegd;
- het feit dat DNA-materiaal (bloed) van verdachte is aangetroffen op een hamer zegt niets over zijn betrokkenheid bij de overval, want dit bloed is volgens eigen zeggen van verdachte onder heel andere omstandigheden hierop terecht gekomen;
- de beschrijving van getuige [getuige 2] van de inzittenden van de auto met kenteken
[YY-YY-YY] komt niet overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte;
- behalve op de hamer is nergens anders DNA-materiaal van verdachte aangetroffen, noch in de juwelierszaak zelf, noch op de spullen die bij deze overval zijn gebruikt. Indien verdachte de vitrines zou hebben stuk geslagen en zich hierbij verwond zou hebben, zoals wordt gesuggereerd, dan zou er ook elders bloed moeten zijn aangetroffen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5]de overval op juwelier [naam juwelier 2] heeft gepleegd. Zij baseert dit op de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij samen met zijn echtgenote [slachtoffer 2] eigenaar is van edelsmid atelier [naam juwelier 2], gevestigd aan de [B.J.straat]te Beek. In de winkel staan meerdere vitrines waarin sieraden zijn uitgestald. Op 20 augustus 2011 omstreeks 10:22 uur was [slachtoffer 1] samen met zijn vrouw in de werkplaats achter in de winkel. Opeens hoorde hij lawaai vanuit het winkelgedeelte. Hij hoorde iemand roepen: “overval, liggen”. [slachtoffer 1] keek in de winkel en zag dat een geheel in het zwart geklede man met een zwarte bivakmuts op zijn hoofd door de winkel kwam gerend. Tevens zag hij een tweede persoon staan, ook in het zwart gekleed. Hij hoorde glasgerinkel en besefte dat de vitrines werden ingeslagen. De eerste man wilde inmiddels de werkplaats inkomen. [slachtoffer 1] hoorde dat de man riep: “liggen”. Hij hoorde meteen twee of drie zachte knallen en realiseerde zich dat de man een pistool moest hebben. Omdat de knallen vrij zacht waren vermoedde hij wel dat het geen echt pistool was. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] een bureaustoel gepakt en met die stoel naar de man geslagen. Hij hoorde toen weer twee of drie knallen. Na een kort gevecht tussen [slachtoffer 1] en de overvaller rende de overvaller de winkel uit. [slachtoffer 1] achtervolgde hem met de stoel. Hij zag de tweede man ook de winkel uitrennen. Toen [slachtoffer 1] bij de uitgang kwam zag hij dat op het trottoir bijna voor zijn winkel een wit busje stond. De eerste man zat al op de bestuurdersplaats, de andere man ging op de bijrijdersplaats zitten. [slachtoffer 1] zag dat zij wilden wegrijden. Hij heeft toen met de bureaustoel een klap tegen de voorruit van de auto gegeven, waardoor een flinke ster (een doffe vlek van ongeveer zeven centimeter doorsnee) in de voorruit ontstond. De daders reden weg.
Ten slotte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat in de winkel twee vitrines zijn vernield en dat daaruit sieraden zijn weggenomen, die eigendom waren van hem danwel van zijn vrouw. Een bijlage van de schade is opgenomen in het dossier.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat ook zij zich op 20 augustus 2011 in de juwelierszaak te Beek bevond. Zij zag via een camera dat twee geheel in het zwart geklede mannen de zaak binnen kwamen. Zij hoorde roepen: “ga liggen, overval”. Zij zag dat een van de mannen een vitrine insloeg en hierin graaide. Er waren twee vitrines kapot. Verder zag zij dat een van de daders een pistool vast had en dit op haar man had gericht. Zij heeft twee schoten gehoord.
Bij onderzoek van de plaats delict is een aantal sporen veiliggesteld, waaronder een glasscherf als referentieglas van de vernielde vitrines. Dit glas werd voor glasvergelijkend onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gestuurd.
Door aangever [slachtoffer 1] zijn videobeelden van het camerabeveiligingssysteem ter beschikking van de politie gesteld. Deze beelden zijn door de politie bekeken. Blijkens het proces-verbaal bevindingen inzake het uitlezen van de beelden gaat het, gezien de lichaamsbouw, om twee mannelijke personen. De man die het eerst de zaak binnen komt draagt een muts die met uitzondering van de ogen het gehele hoofd bedekt. Hij draagt donkere kleding, met witte sportschoenen. Bovendien heeft hij zwarte handschoenen aan. Ook de tweede man draagt donkere kleding met een muts die alleen zijn ogen vrijlaat. Ook hij draagt handschoenen.
Deze tweede persoon heeft in zijn linkerhand bovendien een zwarte plastic tas met witte opdruk vast. De onderzijde van de tas is paars van kleur. In zijn rechterhand heeft hij een hamer met lichtbruine steel vast.
De politie heeft naar aanleiding van de overval buurtonderzoek verricht. Hierbij is (onder andere) getuige [getuige 1]gehoord. Zij heeft verklaard dat zij op 19 augustus 2011 omstreeks 19:00 uur vanuit haar woning, gelegen [AdK] te Beek, een witte auto, die iets weg had van een oud model Amerikaanse auto, zag en hoorde stoppen. Het kenteken van deze auto was [XX-XX-XX]. Er zaten drie geheel in het zwart geklede jongens in. Zij droegen een zwarte capuchon en daaronder een zwarte muts. Verder droegen zij zwarte handschoenen. Eén van hen droeg witte gymschoenen. Twee van hen stapten uit, de derde bleef in de auto. Zij heeft die avond hierover met de politie gebeld.
Een van de jongens die zijn uitgestapt was blank, de ander was licht getint.
De rechtbank merkt ten aanzien van deze verklaring op dat zij het een feit van algemene bekendheid vindt (zoals ook blijkt uit Google maps) dat [AdK] te Beek een zijstraat is van de [B.J.straat]te Beek, alwaar juwelierszaak [naam juwelier 2] gelegen is.
Uit de RDW bevraging kenteken bleek dat het kenteken [XX-XX-XX] op 20 augustus 2011 geregistreerd stond als behorende bij een auto van het merk [merk auto], toebehorende aan [medeverdachte 5], geboren [1989].
Op 24 augustus 2011 kreeg de politie via de RDW te horen dat de [merk auto]van [medeverdachte 5]inmiddels was gesloopt bij de firma [K] te Heerlen. Dit was gebeurd op verzoek van de firma [S] te Heerlen. Volgens de firma [S] was de auto op 20 augustus 2011 in de middag bij dit bedrijf aangeboden. Hiervan waren camerabeelden die door [S] ter beschikking van de politie zijn gesteld. Bij het bekijken van de beelden, opgenomen omstreeks 12:52 uur, werd gezien dat een lichtkleurige auto het terrein van het bedrijf opreed. Deze auto betrof qua merk en model zeer waarschijnlijk een [merk auto]. In de voorruit, gezien vanaf de voorzijde van de auto, was een behoorlijke beschadiging aanwezig. De auto voldeed geheel aan de uiterlijke kenmerken van de bij de overval betrokken auto.
De schade aan de voorruit betrof een grote stervormige barst qua hoogte in het midden van de ruit. De barst was 10 x 10 centimeter groot.
Uit ondervraging van een aantal werknemers van de firma [S] bleek het volgende.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de bovenbedoelde auto op 20 augustus 2011 rond 12:50 uur bij hem werd ingeleverd door 2 mannelijke personen. Een was blank, de ander getint. Een van zijn werknemers kent een van die twee mannen bij naam.
Getuige [getuige 4], werkzaam bij de firma [S], heeft verklaard dat de bijrijder van de jongens, die op 20 augustus een [merk auto]hebben ingeleverd, [naam verdachte] heet. Het is een Indische jongen die in Heerlen woont, in een witte [soort woning], een soort paddenstoelenwoning. Aan de auto was hem opgevallen dat er een dikke barst zat in het voorraam aan de bestuurderszijde.
Ook twee andere werknemers van [S] hebben verklaard dat zij gezien hebben dat de auto beschadigingen vertoonde. Getuige [getuige 5]heeft gezien dat de voorruit beschadigd was en dat er glassplinters in de auto lagen. Getuige [getuige 6] heeft gezien dat de voorruit aan de bestuurderszijde kapot was. Het leek volgens hem of er op de ruit geslagen was met een voorwerp.
Uit de aangifte en het proces-verbaal inzake het uitlezen van de camerabeelden van de juwelier concludeert de rechtbank dat de daders van de overval op de juwelier te Beek op 20 augustus 2011 gebruik hebben gemaakt van een witte/lichtgekleurde bestelbus-achtige auto en dat deze auto hierbij (in ieder geval) een beschadiging heeft opgelopen aan de bestuurderszijde van de voorruit. Een auto die voldoet aan deze kenmerken, zowel qua auto, als qua beschadiging, is twee en een half uur na de overval naar de sloop gebracht en blijkt eigendom van de medeverdachte [medeverdachte 5]. De auto van [medeverdachte 5]is (zo blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1]) op de avond vóór de overval voorts ook gezien in Beek in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict. Toen zaten er drie mannen in die auto, waaronder een blanke en een licht getinte.
Medeverdachte [medeverdachte 5]heeft bij de politie verklaard dat hij inderdaad eigenaar is geweest van een [merk auto]en dat hij deze naar de sloop heeft gebracht. Hij ontkent echter iets met de overval te maken te hebben. De beschadigingen aan zijn auto zijn volgens hem door de slopers veroorzaakt, of ze waren al eerder aanwezig.
Over de aanwezigheid van zijn auto in Beek op 19 augustus 2011 omstreeks 19:00 uur, heeft [medeverdachte 5]verklaard dat hij denkt dat hij daar toen een jointje aan het roken was.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene was die op 20 augustus 2011 samen met [medeverdachte 5]naar het bedrijf van [S] in Heerlen is gereden, om de [merk auto]van [medeverdachte 5]voor de sloop aan te bieden. Ook hij ontkent echter iets met de overval te maken te hebben.
De rechtbank merkt op dat uit het bovenstaande volgt dat er een sterke aanwijzing is dat de auto van [medeverdachte 5]als vluchtauto bij de overval op de juwelier is gebruikt – en dat het zo kort na deze overval ter sloop aanbieden van deze auto vragen oproept over een mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 5]en verdachte bij deze overval. Voor een bewezenverklaring van hetgeen verdachte ten laste is gelegd, is het vorenstaande onvoldoende. Er zijn echter nog meer aanwijzingen voor de betrokkenheid van [medeverdachte 5]en verdachte en wel de volgende.
Op 3 september 2011 kreeg de politie een melding dat de inzittenden van een [merk auto] in Geleen rondreden met wapens. In deze zaak zijn toen als verdachten aangehouden de onderhavige medeverdachte [medeverdachte 5]en [medeverdachte 4]. De [merk auto] werd in beslag genomen en bij doorzoeking daarvan werden in de kofferbak een vuisthamer en een boodschappentas aangetroffen. Deze vuisthamer vertoonde overeenkomstige kenmerken met de hamer die bij de overval op de juwelier [naam juwelier 2] was gebruikt, te weten: de maatverhoudingen, de lichtbruine steel en de kenmerkende vorm van de vuistkop. Op de hamersteel werd bloed aangetroffen. De vuisthamer is in beslag genomen voor tactisch onderzoek.
De boodschappentas vertoonde eveneens overeenkomstige kenmerken met de tas die bij de overval was gebruikt, en wel qua maatverhoudingen, de witte vlakken boven de roze streep, de paars-roze strook onderaan de zijde van de tas en de zwarte strook aan de bovenkant van de tas met de witgekleurde letters “Tradi”. In de tas zaten voorts twee paar zwarte handschoenen, twee zwarte bivakmutsen en glasscherven.
Door het NFI is vervolgens vergelijkend glasonderzoek verricht. Het glas uit de juwelierszaak (het hiervoor eerder vermelde referentieglas) is vergeleken met het glas dat is aangetroffen in de tas, die in de [merk auto] is aangetroffen (vreemd glas). Als resultaat van dit vergelijkend onderzoek wordt vermeld: “De twee stukjes vreemd glas zijn in kleur, dikte, brekingsindex en sporenelementsamenstelling niet van het referentieglas te onderscheiden.” De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt: “Voor de twee in de tas aangetroffen stukjes glas geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer deze stukjes afkomstig zijn van de vernielde ruit, waartoe het referentieglas heeft behoord, dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp.”
Voorts is een aanvraag onderzoek naar het NFI verzonden, met de vraagstelling onderzoek te doen naar DNA-materiaal op de bivakmutsen en het bloedmonster, afkomstig van de hamersteel. Uit dit onderzoek is gebleken, dat het DNA van één van de bivakmutsen een match opleverde met het DNA van medeverdachte [medeverdachte 5], met een matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard, en dat het bloedmonster afkomstig van de hamersteel DNA van verdachte bevatte, met een matchkans DNA-profiel van kleiner dan één op één miljard.
Uit bovenstaande bevindingen trekt de rechtbank de conclusie dat in de [merk auto] waarmee medeverdachte [medeverdachte 5]op 3 september 2011 is aangehouden een tas en hamer lagen die sterke overeenkomsten vertonen met de tas en hamer die bij de overval op de juwelier zijn gebruikt. Bovendien zaten er glassplinters in die tas identiek aan de kapotgeslagen vitrines. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek trekt de rechtbank voorts nog de conclusie dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat [medeverdachte 5]de desbetreffende bivakmuts heeft gedragen en dat verdachte de vuisthamer in zijn handen heeft gehad.
Behalve bovenstaande (forensische) aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 5]bevat het dossier nog de volgende belastende aanwijzingen.
[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 5]en [naam verdachte] de overval bij de juwelier hebben gepleegd. [medeverdachte 5] heeft hem dat zelf verteld. Voorts heeft [medeverdachte 4] verklaard dat [medeverdachte 5]hem heeft verteld dat de juwelen boven in Holland verkocht werden. Tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 4] ten aanzien van de overval bij de juwelier in Beek verklaard dat hij [medeverdachte 5]op foto 8 (pagina 1175 van de doornummering) heeft herkend aan zijn houding en aan het trainingspak dat hij aan had.
Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 5]herkende aan de kleding die hij droeg en aan zijn houding. Hij droeg een zwart Adidasvest met witte strepen en had een pistool in zijn handen. Dat vest had hij altijd aan.
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon met imeinummer 358243032901210 blijkt voorts dat deze telefoon zich op 20 augustus 2011 omstreeks 10:27 uur bevond onder de mast aan de [G.straat] te Groot Genhout. Om 11:55:33 uur wordt de telefoon aangestraald door de mast te Elsloo, om 12:01:19 uur bevindt hij zich onder de mast te Stein en omstreeks 13:07:44 uur bevindt hij zich onder de mast aan de [Iweg] te Heerlen. Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoon toen in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 5]. Uit de route die de telefoon van [medeverdachte 5]op 20 augustus 2011 heeft afgelegd volgt dat deze telefoon zich ten tijde van de overval bevond nabij de plaats delict en ten tijde van het inleveren van de auto bij de sloop bevond de telefoon zich ook in de nabijheid van het sloopbedrijf.
Met deze telefoon is op 20 augustus 2011 om 15:49:05 uur en om 16:02:20 uur – derhalve enkele uren na de overval – bovendien gebeld met een 020 nummer in Amsterdam, welk nummer toebehoort aan een juwelier.
Uit al deze bewijsmiddelen, bezien in onderlinge samenhang, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat [medeverdachte 5]en verdachte de overval op de juwelier hebben gepleegd. Bij deze overval zijn [medeverdachte 5]en verdachte – beiden met bivakmuts op – de juwelierszaak binnen gegaan. Een van beiden heeft hierbij een vuurwapen, of een voorwerp wat hierop lijkt, op aangever [slachtoffer 1] gericht. De ander heeft met een vuisthamer een aantal vitrines kapotgeslagen, een aantal juwelen hieruit weggenomen en deze in een opvallende tas gedaan. Het lijkt erop dat deze dader zich hierbij verwond heeft, aangezien er bloed op de hamer is aangetroffen. De tas, met hamer en glasscherven, alsmede in ieder geval één van de bivakmutsen, zijn later aangetroffen in een [merk auto] waarin [medeverdachte 5]ongeveer twee weken na de overval rond reed. Bij de overval is gebruik gemaakt van de [merk auto]van [medeverdachte 5]. Deze auto raakte hierbij beschadigd. Na de overval zijn [medeverdachte 5]en verdachte met de [merk auto]weggereden via Genhout en Elsloo en uiteindelijk hebben [medeverdachte 5]en verdachte de [merk auto]rond 13.00 uur bij een sloperij aangeboden ter vernietiging. Later in de middag heeft [medeverdachte 5]nog naar een juwelier in Amsterdam gebeld - mogelijk om de buit te verkopen, zoals [medeverdachte 4] heeft verklaard, maar voor dit laatstgenoemde is geen verdere bevestiging gevonden in het dossier.
Hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht doet hier niet aan af.
De verklaringen van mevrouw [naam moeder] heeft de rechtbank niet als bewijsmiddel gebruikt. De verklaring van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft de rechtbank wel meegenomen, aangezien zij geen reden heeft aan te nemen dat deze volledig uit de lucht gegrepen zijn, mede gelet ook op de andere reeds genoemde bewijsmiddelen.
Dat er nergens anders bloedsporen zijn aangetroffen – zoals door de verdediging naar voren gebracht – acht de rechtbank niet volstrekt onbegrijpelijk, nu uit de camerabeelden van de overval blijkt dat beide daders handschoenen droegen. Het kan best zo zijn dat bloed op de hamer is gekomen toen verdachte deze handschoenen uit deed.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bloed van verdachte, dat op de hamersteel is aangetroffen, wel degelijk bewijs vormt voor de betrokkenheid van verdachte. In een tapgesprek dat plaatsvindt op 5 oktober 2011 om 14:41:42 uur tussen medeverdachte [medeverdachte 5]en een vrouw genoemd [persoon 1], zegt [medeverdachte 5]tegen deze [persoon 1]: “Ik pak die ene ding wat ze gevonden hebben, in de auto, die pak ik op mijn naam”.
En voorts:
“En van dat andere, daar hebben ze geen bewijzen voor daar kunnen ze ons niks voor maken. Alleen [naam verdachte] denk ik want die heeft bloed verloren”.
Uit de mededeling dat [naam verdachte] bloed verloren heeft bij een incident waarvoor de politie [medeverdachte 5]“niks zou kunnen maken”, zoals [medeverdachte 5]meent, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 5]op dat moment – te weten op 5 oktober 2011 – daderinformatie heeft, inhoudende dat het bloed op de hamer van de onderhavige verdachte [naam verdachte] was. Dat het hier om daderinformatie gaat volgt uit het feit dat het bloedspoor op de hamer op het moment van dit telefoongesprek immers nog niet was onderzocht. De uitslag van het onderzoek naar het bloedspoor is immers pas vermeld in het rapport van het NFI van 22 november 2011. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting enkel heeft verklaard dat het bloed door eerdere verwondingen op de hamersteel terecht is gekomen, maar dat hij geen enkele informatie heeft willen geven over het tijdstip waarop, dan wel de omstandigheden waaronder dit dan wel gebeurd zou zijn. Gelet hierop zal de rechtbank geen acht slaan op deze verklaring van verdachte.
De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5]de overval op juwelier [naam juwelier 2] heeft gepleegd.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 augustus 2011 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een juwelierswinkel heeft weggenomen een aantal juwelen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader die juwelen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het tezamen en in vereniging met een ander gemaskeerd met bivakmutsen en voorzien van handschoenen en dreigend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de winkel binnenstormen en vervolgens meerdere schoten lossen met dat vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sommeren en/of dwingen om te gaan liggen en met een vuisthamer de in de winkel aanwezige vitrines stuk slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal gepleegd door twee verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl de diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd met geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte is samen met zijn mededader met een bivakmuts op een juwelierszaak ingegaan en heeft hier een overval gepleegd, waarbij een vuurwapen, althans een daarop lijkend voorwerp is gebruikt. Een van de daders heeft de juwelier en zijn vrouw met dit wapen bedreigd. De andere dader heeft met een hamer vitrinekasten met daarin juwelen kapot geslagen, deze juwelen uit de vitrine gegrist en in een tas gedaan. Daarna zijn verdachte en zijn mededader gevlucht. De overval heeft een grote impact gehad op de eigenaren van de juwelierszaak, die beiden in de zaak aanwezig waren op het moment van de overval.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers langdurig gevoelens van angst en onzekerheid aan dit soort feiten overhouden. Ook leidt dit soort feiten tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank zal als uitgangspunt voor de strafoplegging nemen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS). Voor een overval in een winkel geven deze oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren aan, indien er sprake is van gebruik van licht geweld. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van licht geweld, nu het geweld was gericht op goederen en niet op personen. Naast het daadwerkelijk gebruikte geweld ten aanzien van de vitrinekasten is er ook nog sprake geweest van bedreiging met geweld tegen personen. Deze bedreiging bestond uit het tonen van een vuurwapen, althans een voorwerp wat daarop leek, en het roepen dat er een overval gaande was en dat de eigenaren moesten gaan liggen. Hierbij zijn kennelijk ook schoten gelost. De rechtbank acht dit strafverzwarend. Ook het feit dat de overval door twee personen samen werd uitgevoerd acht de rechtbank strafverzwarend. Tenslotte acht de rechtbank strafverzwarend dat verdachte een strafblad heeft en al eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Al met al acht de rechtbank op grond van bovenstaande een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend, met aftrek van voorarrest. Zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
6 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1], Beek, vordert een schadevergoeding van € 1.800,-, bestaande uit immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2], Beek, vordert een schadevergoeding van € 13.145,49, bestaande uit € 11.345,49 aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel kunnen worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair 91 dagen hechtenis.
De raadsman van verdachte heeft primair aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen, omdat hij heeft gepleit voor vrijspraak van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hij zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betreffende de immateriële schade refereert aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding die door de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt gevorderd heeft hij aangevoerd dat deze in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien:
- niet duidelijk is of de schade reeds door de verzekering is vergoed;
- niet duidelijk is of deze schade wel geclaimd kan worden door één van de vennoten, nu de vennoten volgens een uittreksel van het handelsregister slechts bevoegd zijn rechtshandelingen te verrichten tot een bedrag van € 2.500,-;
- bijlage 2 onleesbaar is;
- bijlage 3 niet aanwezig is;
- bijlage 5 geen causaal verband heeft met het strafbare feit;
- bijlage 7 geen onderbouwing bevat.
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van oordeel dat deze betreffende de immateriële schade in beide gevallen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat in geval er geen sprake is van fysiek letsel – zoals hier aan de orde - er slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde partijen behoorlijk aangeslagen waren door hetgeen is gebeurd. Zij hebben fysiek ongemak en angstgevoelens ondervonden. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partijen deze negatieve gevoelens graag op de daders zouden willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partijen aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding, gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 2], naar de rechtbank begrijpt als vennoot van de v.o.f., overweegt de rechtbank dat deze voldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding dan ook hoofdelijk toewijzen. Het verweer van de raadsman dat namens de v.o.f. geen vorderingen hoger dan € 2.500,- kunnen worden ingediend wordt door de rechtbank verworpen, omdat deze limiet slechts geldt voor het aangaan van financiële verplichtingen door de vennoten ten laste van de v.o.f. en niet voor het instellen van civiele vorderingen door de vennoten. Ook de overige verweren worden verworpen, aangezien de vordering naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd.
7 Het beslag
7.1 Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de inbeslaggenomen telefoons kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft niets aangevoerd omtrent het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het beslag zal de rechtbank bepalen dat de vier telefoons kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
data cont.drz 7 1 Nokia gsm, 1977415;
data cont.drz 8 1 Nokia gsm, 1977418;
data cont.drz 9 1 Blackberry Bold gsm, 1977420;
data cont.drz 10 1 Samsung gsm, 1977423
aan verdachte;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1], Beek,
in haar vordering niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan
aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging
tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2], Beek, te betalen een bedrag van € 11.345,49 (zegge: elfduizenddriehonderdvijfenveertig euro en negenenveertig eurocent) aan materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2], Beek, ter zake de immateriële schade in haar vordering niet-ontvankelijk is;
- bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering ter zake de immateriële schade slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 91
dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplich-
ting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting
aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet
gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2011 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (juweliers)winkel heeft weggenomen een aantal juwelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of
dat/die juwelen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, gemaskeerd met (een) bivakmuts(en) en/of voorzien van handschoenen en/of dreigend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de winkel binnenstormen en/of (vervolgens) meerdere schoten lossen met dat/een vuurwapen, althans met dat/een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] sommeren en/of dwingen om te gaan liggen en/of met een vuisthamer de in de winkel aanwezige vitrines stuk slaan.