ECLI:NL:RBMAA:2012:BW8460

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
414173 CV EXPL 11-1636
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Oosterman-Meulenbeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en mishandeling van een medewerker in het kader van bijzondere omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 8 februari 2012, stond de huurovereenkomst tussen de stichting Wonen Zuid en de onder curatele gestelde gedaagden centraal. De gedaagden, een echtpaar met zes kinderen waarvan vijf onder voogdij staan, waren betrokken bij een incident waarbij een medewerker van Wonen Zuid mishandeld werd door gedaagde 1. Wonen Zuid vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, onder verwijzing naar de mishandeling en de noodzaak om de veiligheid van haar medewerkers te waarborgen. De kantonrechter oordeelde echter dat de zwakke gesteldheid van het gezin, dat met hun kinderen op straat zou komen te staan bij ontbinding van de huurovereenkomst, zwaarder woog dan het belang van Wonen Zuid bij beëindiging van de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de mishandeling een eenmalig incident betrof en dat er geen blijvende gevolgen voor de medewerker waren aangetoond. De vorderingen van Wonen Zuid werden afgewezen, en de stichting werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de ernst van de tekortkoming en de woonbelangen van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 414173 CV EXPL 11-1636
CJ
Vonnis van de kantonrechter (bij vervroeging) d.d. 8 februari 2012
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Wonen Zuid,
gevestigd te Heerlen,
eiseres, hierna te noemen: Wonen Zuid,
gemachtigde: mr. A.N.A.G. Boer te Klimmen, gemeente Voerendaal;
tegen
1. [naam curator], in haar hoedanigheid van curator van de onder curatele gestelde [gedaagde 1], kantoorhoudende aan de [kantooradres],
2. [naam curator], in haar hoedanigheid van curator van de onder curatele gestelde [gedaagde 2], kantoorhoudende aan de [kantooradres],
3. [gedaagde 1], wonende aan de [adres],
4. [gedaagde 2], wonende aan de [adres],
gedaagden, hierna te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.
1. Het verdere verloop van de procedure
De bij het tussenvonnis van 22 juni 2011 gelaste comparitie van partijen heeft op 22 september 2011 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Vervolgens hebben beide partijen een conclusie na comparitie genomen.
De inhoud daarvan geldt als hier herhaald.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in het geding gebrachte producties, voor zover de inhoud daarvan niet is weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast.
2.2 Wonen Zuid heeft op 7 september 2006 met [gedaagde 2] een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 2] per 1 oktober 2006 van Wonen Zuid huurt de woning staande en gelegen aan de [adres]. De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. [gedaagde 2] is op 8 oktober 2008 met [gedaagde 1] in het huwelijk getreden, zodat [gedaagde 1] krachtens artikel 7:266 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van rechtswege medehuurder is geworden. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn bij beschikking van 15 september 2010 van de kantonrechter te Heerlen onder curatele gesteld met benoeming van [naam curator] als curator.
2.3 Door Wonen Zuid worden renovatiewerkzaamheden uitgevoerd aan de woningen staande en gelegen aan de [adres]. In dat kader is op 6 december 2010 een medewerker van Wonen Zuid, [naam medewerker], ter plaatse aanwezig. [gedaagde 1] heeft [naam medewerker] op zijn achterhoofd geslagen en een aantal klappen in het gezicht gegeven, waarna [naam medewerker] op de grond is gevallen. [naam medewerker] heeft zich als gevolg daarvan onder medische behandeling moeten stellen. Op 7 december 2010 heeft [naam medewerker] bij de politie aangifte van mishandeling gedaan.
2.4 Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert Wonen Zuid ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsmede een bedrag van € 540,75 per maand zolang de woning niet leeg en ontruimd is opgeleverd, alsmede de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
2.5 Wonen Zuid legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] door de gedraging van [gedaagde 1], waarvoor [gedaagde 2] ex artikel 7:266 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk is, toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst, nu zij in strijd hebben gehandeld met de verplichtingen van de huurder ex artikel 7:213 BW (goed huurderschap). Wonen Zuid stelt dat zij er belang bij heeft om mishandeling en/of bedreiging van haar medewerkers tegen te gaan. Zij heeft in dit verband naar voren gebracht dat door deze mishandeling het veiligheidsgevoel van haar medewerkers in de uitoefening van hun sociaal maatschappelijke taak is aangetast en dat zij als goed werkgeefster dient in te staan voor de veiligheid van haar medewerkers en die veiligheid dient te waarborgen. Wonen Zuid moet erop kunnen vertrouwen dat zij haar medewerkers op een veilige manier in contact kan brengen met haar huurders. Door de handelwijze van [gedaagde 1] is dat vertrouwen beschaamd. Daarenboven wil Wonen Zuid een duidelijk signaal afgeven naar andere huurders en de maatschappij in zijn algemeenheid dat agressie niet wordt getolereerd en wil zij precedentwerking voorkomen.
2.6 [gedaagden]hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna - voor zover relevant - nader zal worden ingegaan.
2.7 Het mishandelen van een medewerker van Wonen Zuid door [gedaagde 1] is in strijd met de op [gedaagde 1] als medehuurder rustende verplichting om zich als een goed huurder te gedragen. Derhalve is aan de zijde van [gedaagde 1] sprake van een tekortkoming in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst en zijn wettelijke verplichtingen als medehuurder. Op grond van artikel 7:266 lid 2 BW zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Dit betekent dat de tekortkoming van [gedaagde 1] ook aan [gedaagde 2] kan worden tegengeworpen, zelfs als [gedaagde 2] - zoals zij heeft betoogd - niets van de mishandeling afwist, niets heeft gehoord en het een onverwachte en onvoorziene gedraging was. De omstandigheid dat de renovatiewerkzaamheden irritatie kan veroorzaken waardoor mensen lichtgeraakt zijn, rechtvaardigt de mishandeling niet.
2.8 Partijen houdt verdeeld de vraag of voormelde tekortkoming, te weten de door [gedaagde 1] gepleegde mishandeling van een medewerker van Wonen Zuid, in de onderhavige omstandigheden ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de kantonrechter voorop dat op grond van artikel 6:265 lid 1 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Of dit laatste aan de orde is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij de ernst van de tekortkoming dient te worden afgezet tegen het woonbelang.
2.9 Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval sprake van de volgende bijzondere omstandigheden.
Waar het gaat om [gedaagde 2] en [gedaagde 1] staat vast dat zij beide onder curatele staan. Van hun zes minderjarige kinderen zijn er vijf onder voogdij gesteld. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn derhalve niet in staat zich met hun kinderen zelfstandig te redden in deze samenleving. Indien de huurovereenkomst wordt ontbonden zouden zij met hun kinderen op straat komen te staan. Daarmee zou het gezin in een noodsituatie komen te verkeren. De zwakke gesteldheid van dit gezin, hun belang bij onderdak en de voorzetting van de huidige hulpverlening weegt naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder dan het belang van Wonen Zuid bij beëindiging van de huurovereenkomst. Het gaat voor Wonen Zuid immers met name om een ‘signaalfunctie’. Zij heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat [naam medewerker] blijvende gevolgen ondervindt van het incident op 6 december 2010. Hij heeft tussen 6 december 2010 en mei 2011 gewoon zijn werkzaamheden verricht. In mei 2011 kreeg hij weliswaar klachten, bestaande uit pijn in zijn rug en naar het linkerbeen, maar gebleken is niet dat deze klachten het gevolg zijn van het incident op 6 december 2010. De brief van de bedrijfsarts dat naar diens ‘bescheiden mening’ bij [naam medewerker] sprake zou zijn van een posttraumatische stressstoornis volstaat niet om blijvende klachten aan te nemen, aangezien een medische verklaring van een specialist die deskundig is op dit gebied ontbreekt. Daarbij komt dat een incident als dat van 6 december 2010 zich vóór die tijd nimmer heeft voorgedaan en na die tijd evenmin. Het valt, mede gelet op het contactverbod dat [gedaagde 1] zichzelf heeft opgelegd ten aanzien van medewerkers van Wonen Zuid en waaraan hij zich tot nu toe heeft gehouden, niet te verwachten dat medewerkers van Wonen Zuid in de toekomst hinder van hem zullen ondervinden.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde 1] op 6 december 2010 de ontbinding van de huurovereenkomst thans niet rechtvaardigt.
2.10 Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Wonen Zuid zullen worden afgewezen, met veroordeling van Wonen Zuid, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.
2.11 De in het incident gevorderde nakosten zullen worden afgewezen nu die kosten nog niet zijn gemaakt en in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor het verhaal van deze kosten een afzonderlijke procedure is voorgeschreven. [gedaagden]zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. De gevorderde hoofdelijkheid zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals gevorderd.
3. De beslissing
De kantonrechter:
in de hoofdzaak
wijst de vordering af;
veroordeelt Wonen Zuid in de aan de zijde van [gedaagden]gevallen proceskosten, welke tot op heden worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
veroordeelt [gedaagden]hoofdelijk in de aan de zijde van Wonen Zuid gevallen proceskosten, welke tot op heden worden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
Aldus gewezen door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.