ECLI:NL:RBMAA:2012:BW8400

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
436684 CV EXPL 11-6995
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractueel boetebeding in huurovereenkomst tussen professionele partijen

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter mr. P. Hoekstra op 23 mei 2012, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen Bergstein Mode B.V. en Stasvast B.V. over de toepassing van een contractueel boetebeding in een huurovereenkomst. Bergstein, de eiseres, had een huurovereenkomst met Stasvast voor een winkelruimte, maar beëindigde deze voortijdig. Stasvast, de gedaagde, werd geconfronteerd met een boete die voortvloeide uit deze beëindiging. De kantonrechter oordeelde dat het boetebeding, dat was opgenomen in de overeenkomst, niet gematigd kon worden. De rechter benadrukte dat de gemaakte afspraken tussen professionele partijen nagekomen moeten worden, en dat er geen ongelijkwaardige verhouding tussen de partijen was. De kantonrechter stelde vast dat het boetebeding helder was geformuleerd en ook van toepassing was bij verhuur van een gedeelte van het pand. De rechter concludeerde dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven voor matiging van de boete, die in totaal € 39.069,59 bedroeg, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van Bergstein werden begroot op € 1.916,81. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 436684 CV EXPL 11-6995
CJ
Vonnis van de kantonrechter d.d. 23 mei 2012
i n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bergstein Mode B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
eiseres, hierna te noemen: Bergstein,
gemachtigde: mr. W.C.G.J. Sterk te Heerlen;
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stasvast B.V.,
gevestigd aan de H.W. lordensweg 1, 7391 KA Twello, gemeente Voorst,
gedaagde, hierna te noemen: Stasvast,
gemachtigde: mr. J.W. Kobossen te Nijmegen.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter voldoening aan het tussenvonnis van 1 februari 2012 heeft Bergstein ter rolzitting van 29 februari 2012 een akte genomen, waarna Stasvast ter rolzitting van 25 april 2012 een antwoordakte heeft genomen.
De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingevoegd.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Tussen partijen is in geschil of er een grond voor matiging van de tussen partijen bedongen boete bestaat. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is matiging van een tussen partijen bedongen boete slechts mogelijk indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De rechter dient zijn bevoegdheid tot matiging terughoudend te hanteren. De Hoge Raad heeft onder meer in zijn arrest van 27 april 2007, NJ 2007, 262 bepaald dat dit meebrengt dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken, als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, waarbij gelet moet worden op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Het enkele feit dat de boete en de werkelijke schade uiteenlopen is onvoldoende om gebruik te maken van de matigingsbevoegdheid. Bij toepassing van lid 1 van artikel 6:94 BW dient de kantonrechter niet alleen te letten op het vermogensrechtelijk belang dat schuldeiser bij nakoming heeft. Het boetebeding wordt veelal uitsluitend of mede gemaakt omdat het belang dat schuldeiser bij nakoming heeft niet op geld waardeerbaar is.
2.2 Het boetebeding heeft vaak een tweeledig doel, namelijk de functie van schadefixering als die van aansporing. Door zijn schadefixeringsfunctie heeft het boetebeding tot doel de omvang van de aanspraak op schadevergoeding van de benadeelde vast te leggen. Het boetebeding dient hiermee in de eerste plaats de rechtszekerheid: beide partijen weten tevoren welke financiële consequentie de tekortkoming in de nakoming van contractuele verplichtingen heeft. De aansporingsfunctie houdt in dat een partij wordt aangespoord om haar contractuele verplichtingen adequaat na te komen, door een tekortkoming in de nakoming financieel onaantrekkelijk te maken. Ook hier is de wens van rechtszekerheid een dragend motief: nakoming wordt door een financiële prikkel waarschijnlijker. Naar het oordeel van de kantonrechter omvat ook het onderhavige boetebeding zowel de schadefixerende als de aansporingsfunctie. De schade is gefixeerd op minimaal het bedrag dat Bergstein als werkgeefster bij wijze van ontslagvergoeding aan haar personeel heeft moeten vergoeden. Daarnaast wordt Stasvast door het boetebeding aangespoord om haar verplichting voortvloeiende uit de overeenkomst na te komen.
2.3 Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre in dit geval grond voor matiging van de boete bestaat, acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang:
- voor de verhouding van partijen is het uitdrukkelijk overeengekomene in de eerste plaats bepalend. Uitgangspunt in het contractenrecht is immers dat gemaakte afspraken dienen te worden nagekomen: ‘afspraak is afspraak’, oftewel ‘pacta sunt servanda’. Dit uitgangspunt geldt ook in de onderhavige zaak. De tussen partijen gesloten overeenkomst dient in beginsel te worden nagekomen;
- de overeenkomst waarin het boetebeding is opgenomen betreft een zakelijke overeenkomst gesloten tussen twee professionals die als gelijkwaardige partijen kunnen worden beschouwd. Van een ongelijkwaardige verhouding tussen Bergstein en Stasvast is geen sprake;
- het in artikel 5 van de overeenkomst opgenomen boetebeding is helder en duidelijk geformuleerd;
- het boetebeding geldt volgens haar bewoordingen ook bij verhuur van een gedeelte van het pand;
- blijkens de als productie 9.3 voorafgaand aan de comparitie van partijen in het geding gebrachte brief van Stasvast d.d. 27 februari 2008 was het verhuurster Stasvast zelf die een tijdsclausule heeft aangebracht en daarbij heeft gekozen om het boetebeding te limiteren in tijd tot 1 januari 2011. Stasvast moet zich dus goed bewust zijn geweest van de einddatum van het boetebeding: 1 januari 2011. Stasvast had ook aanleiding kunnen zien om een eerder gelegen datum te bepalen, maar heeft daarvoor bij het sluiten van de overeenkomst geen aanleiding gezien;
- de ontslagvergoeding heeft huurster Bergstein moeten betalen vanwege het beëindigen van de bedrijfsvoering in verband met de door verhuurster Stasvast gewenste voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst. Er bestaat dus causaal verband tussen die vergoedingen en de beëindiging. Die vergoeding is concreet te becijferen en dat ‘concrete’ bedrag vormt de ‘boete’. Bergstein heeft de ter zake dienende bescheiden, betrekking hebbende op de ontslagvergoedingen, als productie 8 voorafgaand aan de comparitie in het geding gebracht.
2.4 Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de bewoordingen van artikel 5 van de overeenkomst dat het daarin opgenomen boetebeding ook geldt bij verhuur van een gedeelte van het pand. De bepaling luidt immers dat verhuurder jegens huurder schadeplichtig wordt indien mocht blijken, dat per 1 juli 2008 of per enige datum tot maximaal 1 januari 2011 wederom een modezaak, in de ruimste zin des woords, in het gehuurde dan wel in een gedeelte van het gehuurde wordt gevestigd. Dat het kenmerkende centrale frontgedeelte van het pand, gelegen op de hoek van de Markt / Nierspinkstraat, leeg staat en nog de aanduiding ‘Bergstein Mode’ draagt, zoals Stasvast stelt, is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen omstandigheid die tot matiging kan leiden. De aangevoerde grond dat de overtreding van Stasvast betrekkelijk gering is, nu zij zich in de periode van 1 juli 2008 tot 11 november 2010 wel aan de afspraak heeft gehouden, is evenmin toereikend voor matiging.
Naar het oordeel van de kantonrechter geeft de omvang van de boete evenmin aanleiding voor matiging van de boete op grond van de billijkheid. De kantonrechter deelt het standpunt van Stasvast niet dat de door Bergstein ontvangen ontbindingsvergoeding ad € 300.000,00 een rol dient te spelen bij de beoordeling van matiging van de boete. Voormeld bedrag is immers als zodanig in - artikel 8 van - de overeenkomst vastgelegd en partijen hebben daarnaast in ieder geval aanleiding gezien om een afzonderlijke bepaling als artikel 5 op te nemen. Dat Stasvast intern over het hoofd heeft gezien dat zij op 11 november 2010 formeel nog niet mocht verhuren althans nog geen modewinkel in het gehuurde mocht laten exploiteren, regardeert Bergstein niet en is een omstandigheid die zich in de risicosfeer van Stasvast bevindt en komt dan ook voor haar rekening. Dit geldt temeer nu het Stasvast zelf is geweest die het boetebeding in tijd heeft gemaximeerd.
2.5 Gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de kantonrechter van oordeel dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is en dat de billijkheid ook niet klaarblijkelijk matiging van de boete eist. De overeengekomen boete is niet bovenmatig. Dit brengt met zich dat de gevorderde boete in zijn geheel toewijsbaar is. Bij deze beslissing heeft hij, zoals beloofd ter comparitie, zijn Heerlense collega’s geconsulteerd.
2.6 De rente is opeisbaar vanaf het moment dat Stasvast met het betalen van de boete in verzuim is geraakt. Uit de stukken blijkt dat op 16 maart 2011 een aanmaning met ingebrekestellend effect aan Stasvast is verzonden, waarin haar een redelijke termijn voor nakoming werd gesteld. Gelet op de daarin gegeven termijn om binnen vijf werkdagen na dagtekening van voormelde brief alsnog na te komen, is Stasvast op 24 maart 2011 in verzuim geraakt. De wettelijke rente zal dan ook vanaf deze datum worden toegewezen.
2.7 Uit de overgelegde stukken blijkt dat (de gemachtigde van) Bergstein voldoende incassowerkzaamheden heeft verricht, zodat toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten gerechtvaardigd is. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
2.8 Stasvast zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Stasvast om aan Bergstein tegen bewijs van kwijting te betalen de somma van
€ 39.069,59, zijnde € 38.069,59 aan boete en € 1.000,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 38.069,59 vanaf 24 maart 2011 en over
€ 1.000,00 vanaf 5 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Stasvast in de aan de zijde van Bergstein gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 1.916,81, waarin begrepen € 426,00 griffierecht, € 90,81 explootkosten en
€ 1.400,00 salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.