ECLI:NL:RBMAA:2012:BW8065

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1408
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen op basis van de Wmo

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Brunssum, een aanvraag ingediend voor woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeente Brunssum heeft echter een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten toegekend, wat door de rechtbank als onvoldoende werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte voorbijging aan de medische adviezen van de GGD, die concludeerden dat een gedwongen verhuizing van de echtgenoot van eiseres zou leiden tot psychisch decompenseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische situatie van eiseres en haar echtgenoot niet in overeenstemming is met de door de gemeente voorgestelde oplossing van verhuizing. Gezien de urgentie van de situatie en de noodzaak voor een woonvoorziening, heeft de rechtbank besloten zelf in de zaak te voorzien en aan eiseres een persoonsgebonden budget (PGB) van € 56.000,- toe te kennen voor woningaanpassingen. Dit bedrag moet worden aangewend voor noodzakelijke aanpassingen in de woning, zodat eiseres met haar beperkingen kan blijven wonen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen en het bestreden besluit van de gemeente vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 1408
Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2012 in het geding tussen
[eiseres] te Brunssum,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G.C. van Schaik,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder.
gemachtigde: mr. E.E.J.P. Frehen.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 2 augustus 2011, waarbij haar bezwaar tegen een door verweerder genomen besluit van 3 februari 2011 ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die vergezeld werd door de zoon van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld werd door M.A. Roumans-Cuijpers, ergonomisch consulente, en M.M.Y. Harren, Wmo-consu¬lente.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot 8 mei 2012 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de rechtbank nader te informeren. Nadat partijen de rechtbank de gevraagde inlichtingen hadden verschaft, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat op 8 mei 2012. Eiseres heeft zich wederom laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door de zoon van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld werd door M.A. Roumans-Cuijpers en M.M.Y. Harren.
Overwegingen
Eiseres heeft verweerder op 16 maart 2010 telefonisch verzocht om een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Zij bewoont samen met haar echtgenoot een koopwoning, die bestaat uit drie ver¬diepingen: het souterrain, de begane grond (waar de woonkamer, de keuken en het toilet zijn gesitueerd) en de eerste verdieping (waar zich drie slaapkamers, een badkamer en een tweede toilet bevinden). Sinds twee jaar kan eiseres de trap niet meer opkomen. Daarom heeft zij verweerder gevraagd om plaatsing van een (stoel)traplift, een douche met zitgelegenheid en het wegwerken van de drempels.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op 8 april 2010 en 21 juni 2010 een huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij is vast¬gesteld dat eiseres, die vanwege haar aandoening (MS) rolstoelgebonden is, aantoonbare (forse) beperkingen onder¬vindt ten aanzien van het gebruik van de huidige woning, welke woning niet rolstoel¬toegankelijk is. Eiseres is niet in staat een trap op te lopen en kan evenmin de instap naar het ligbad maken.
Naar aanleiding van het programma van eisen dat de ergonomisch consulente op 22 juli 2010 met betrekking tot de woning¬aanpassing heeft uitgebracht is een viertal mogelijkheden bezien, waarbij is geconcludeerd dat het realiseren van een in- of uitpandige lift weliswaar mogelijk is, maar uit afweging van kosten en baten ter zijde wordt gelegd. De ergonomisch consulente heeft daarom gesteld dat verhuizing naar een gelijkvloerse woning een goedkoper alternatief is. De afwe¬ging met betrekking tot toepassing van het verhuisprimaat zal echter mede afhan¬kelijk zijn van sociale, financiële en andere factoren.
Eiseres heeft verweerder er bij brief van 24 september 2010 op gewezen dat verkoop van de eigen woning een hypotheek¬schuld zal opleveren. Volgens eiseres is niet onderzocht of een uitbouw aan de achterzijde te realiseren is met mogelijk medefinanciering door eiseres. Voorts is op grond van sociale factoren verhuizing niet geïndiceerd, omdat de echtgenoot van eiseres psychische problemen heeft.
Naar aanleiding daarvan heeft verweerder de GGD verzocht ter zake nader te rapporteren.
In een door de GGD uitgebrachte medische rapportage van 30 november 2010 wordt geconcludeerd dat, indien de echtgenoot van eiseres wordt gedwongen te verhuizen, dit onherroepelijk zal leiden tot psychisch decompenseren. Daarom wordt geadviseerd deze verhuizing niet dwingend op te leggen.
Na een huisbezoek op 5 januari 2011 hebben verweerders Wmo-consulente en ergonomisch consulente voorlopig vastgesteld dat gelijkvloers wonen het meest adequaat is te achten op de lange termijn. Daarom heeft verweerder het primaat van verhuizing nader onderzocht.
De GGD-arts heeft desgevraagd meegedeeld dat het gedwongen verhuizen tot een niet in te schatten reactie zou kunnen leiden bij de echtgenoot van eiseres. Daarom zou een second opinion dienaangaande gewenst zijn. Vanwege het feit dat verweerder in gebreke is gesteld moest er echter met de voorhanden zijnde gegevens een besluit genomen worden, aldus de rapporteur in het ter zake uitgebrachte voortgangsrapport. Vervolgens wordt in dat rapport geconcludeerd dat er bij de echtgenoot van eiseres weliswaar sprake is van psychische proble¬matiek, wijzend in de richting van overbelasting c.q. overspannenheid (waarbij geen sprake is van behandeling van die problematiek), maar dat dit onvoldoende opweegt tegen het toepassen van het primaat van verhuizen, waarmee de beperkingen van eiseres op een doelmatige, sobere en adequate wijze worden gecompenseerd.
Tijdens een periodiek overleg op 12 januari 2011 met de woningcorporatie is verweerder gebleken dat binnen afzienbare tijd een geschikte woning beschikbaar komt.
Bij besluit van 3 februari 2011 heeft verweerder voormelde aanvraag afgewezen. In plaats van een woningaanpassing heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrich¬tingskosten toegekend ten bedrage van [bedrag]. Verder heeft verweerder met toepassing van de hardheidsclausule besloten dit bedrag aan te vullen met een financiële tegemoetkoming voor eventuele dubbele woonlasten door de huurkosten van een nieuwe woning voor de duur van maximaal twaalf maanden te vergoeden en door de kosten van de verhuizing door een erkend verhuisbedrijf voor rekening van verweerder te laten komen.
Volgens verweerder is een verhuiskostenvergoeding de goedkoopst adequate voorziening ter compensatie van de beperkingen van eiseres bij het normale gebruik van de woning.
Bij brief van 24 februari 2011 heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Volgens eiseres zijn haar fysieke en psychische toestand alsmede de psychische toestand van haar echtgenoot en het te verwachten financiële nadeel redenen om aan te nemen dat verhuizing gecontraïndiceerd is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder is verhuizing naar een aangepaste woning de goedkoopst adequate voorziening.
Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar medische toestand en die van haar echt¬genoot in hoofdlijn niet overeenstemmen met de adviezen van de GGD en dat verhuizing daarom gecontraïndiceerd zou zijn. Verweerder heeft terecht een vergoeding toegekend voor de verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van [bedrag]. Voor wat betreft het financiële nadeel dat eiseres en haar echtgenoot zouden ondervinden bij een gedwongen verkoop van de woning is opgemerkt dat deze situatie niet anders is dan van een andere inwoner in de regio die geen beroep doet op de Wmo maar die zijn woning eveneens, om welke reden dan ook, moet verkopen.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de gevraagde woningaanpassing ten onrechte is geweigerd. De door verweerder geconsulteerde GGD-arts heeft een verhuizing naar een andere woning gecontraïndiceerd, gelet op de psychische problematiek van de echtgenoot van eiseres. Verweerder probeert onder de conclusie van de GGD-arts uit te komen, waarmee niet alleen onrechtmatig wordt gehandeld jegens eiseres, maar haar en haar echtgenoot eveneens zeer ernstige (gezondheids)schade wordt berokkend.
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht heeft besloten de aangevraagde woningaanpassing af te wijzen op de grond dat verhuizing naar een gelijkvloerse woning de goedkoopst adequate oplossing is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de medische beperkingen van eiseres niet heeft bestreden. Ook verweerder is van mening dat eiseres met betrekking tot haar woonproble¬matiek moet worden gecompenseerd. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of toepassing van het verhuisprimaat in het geval van eiseres leidt tot een voorziening, die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
De rechtbank overweegt dat de artikelen 4, 5 en 6 van de Wmo meebrengen dat op het ver¬huisprimaat een uitzondering moet worden gemaakt, indien zwaarwegende omstandigheden daartoe aanleiding geven. De vraag of hiervan sprake is kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de aanvrager, de bouw- en woontechni¬sche kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden. Verweerder zal deze feiten en omstandigheden, gelet op het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 4, tweede lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wmo, moeten inventari¬seren en moeten nagaan hoe de gevraagde woon¬voorziening dan wel, zoals in het voorliggende geval, de verhuizing naar een passende woning zich verhoudt tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn woon¬behoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke woonvoorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende en zijn of haar deelname aan het maatschap¬pelijk verkeer.
Verweerder zal daarbij voorts rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oog¬punt van kosten zelf in maatregelen te voorzien (LJN: BK6971).
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verweerder gekozen oplossing voor de woon¬problematiek van eiseres in de vorm van een tege¬moetkoming in de verhuis- en (her)inrich¬tingskosten ten bedrage van [bedrag] niet worden gezien als een voorziening, die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de door de GGD uitge¬brachte rapportage van 30 november 2010 waarin wordt geconcludeerd dat, indien de echt¬genoot van eiseres wordt gedwongen te ver¬huizen, dit onherroepelijk zal leiden tot psychisch decompenseren. Daarom heeft de GGD-arts geadviseerd deze verhuizing niet dwingend op te leggen. In de door de GGD op 19 december 2011 uitgebrachte rapportage is vermeld dat in de toestand van de echtgenoot van eiseres sinds de vorige beoordeling geen verbetering is opgetreden.
De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte is voorbijgegaan aan dit gegeven, dat in de onderhavige zaak van doorslaggevende betekenis moet worden geacht. Op basis daarvan moet een verhuizing naar een gelijkvloerse woning als oplossing voor de woonproblematiek van eiseres worden uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder zich in het onderhavige geval er niet op beroepen dat de voorzieningen voor eiseres worden getroffen en niet ten behoeve van haar echtgenoot. Deze gedachtegang volgend zou ertoe leiden dat eiseres zonder haar echtgenoot zou dienen te verhuizen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank nooit de bedoeling van de Wmo kan zijn. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernieti¬ging in aanmerking.
Gelet op de urgentie bij het realiseren van een woonvoorziening, zoals deze blijkt uit de overgelegde medische informatie, en het belang bij een finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in dier voege dat aan eiseres de goedkoopst adequate woningaanpassing dient te worden toegekend.
Verweerder heeft de rechtbank in dat kader nader geïnfor¬meerd over de totale kosten die zijn gemoeid met twee oplossingen, te weten een inpandige woningaanpassing respectievelijk de aanbouw van een WMO-unit in de tuin, welk alternatief door eiseres naar voren is gebracht.
De kosten van een inpandige woningaanpassing (begane grond en eerste verdieping), inclu¬sief plaatsing van een tweestopslift, zijn geraamd op [bedrag A] respectievelijk [bedrag B] (optie met een driestopslift), inclusief BTW, vergunningen en leges. De kosten van plaatsing van een WMO-unit (slaapkamer, badkamer en toilet) zijn begroot op [bedrag C] (optie met een tweestopslift) respectievelijk [bedrag D] (optie met complete zelfstandige woonmoge¬lijk¬heid in het souterrain, zonder lift), inclusief BTW, vergunningen en leges.
Eiseres is desgevraagd ingegaan op de fiscale mogelijkheden die met een mogelijke verbou¬wing gepaard (hadden kunnen) gaan. Verder heeft zij de rechtbank geïnformeerd over haar financiële situatie en die van haar echtgenoot, met name omtrent de uitkeringen, waaruit zij hun inkomsten genereren, zoals de AOW-uitkering van eiseres, de Ziektewetuitkering van haar echtgenoot alsmede de ontslagvergoeding die hij destijds heeft ontvangen. Tevens is de rechtbank geïnformeerd over hun hypotheekschuld (en overige leningen), de hypotheeklasten en mogelijke vergoedingen in het kader van de woonlastenverzekering.
Gelet op alle omstandigheden van het geval en in aanmerking genomen alle gegevens die door partijen in het geding zijn gebracht komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder aan eiseres een persoonsgebonden budget ten bedrage van
€ 56.000,- dient te verstrekken, welk budget aangewend moet worden voor het treffen van woningaanpassingen in de thans bij eiseres in gebruik zijnde woning. Eiseres is gehouden achteraf ter verantwoording van de besteding van dit persoonsgebonden budget facturen over te leg¬gen, waarna verweerder de mogelijkheid moet worden geboden te beoordelen of de voorzieningen daadwerkelijk zijn gerealiseerd (LJN: BM1824).
De rechtbank overweegt dat eiseres met het toegekende bedrag de mogelijkheid wordt geboden de meest noodzakelijke aanpassingen te laten uitvoeren, zodat zij met al haar beperkingen in haar huis kan blijven wonen. Ook wordt eiseres met de woningaanpassing tevens de mogelijkheid geboden haar therapeutische oefeningen thuis te verrichten.
Gelet op de hoogte van de kosten, die met deze aanpassingen reeds gemoeid zijn, is de rechtbank echter van oordeel dat niet alle door eiseres gewenste voorzieningen behoeven te worden gerealiseerd. Eiseres zal zich bepaalde opofferingen moeten getroosten.
De rechtbank overweegt verder dat het toegekende bedrag is gebaseerd op een raming van de kosten van een inpandige woningaanpassing, zonder dat deze nader in schetsen is uitgewerkt. De rechtbank acht dit niet bezwaarlijk, aangezien het in dezen niet aan verweerder is, maar aan eiseres om een exacte invulling hieraan te geven.
Het beroep is gegrond.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.311,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,-- per punt en een wegingsfactor 1). De proceskosten ter zake van de door de deskundige J. Grootveld verrichte werkzaamheden stelt de rechtbank vast op € 350,--, te weten 5 uur à € 70,-- voor zijn rapportage als reactie op de door verweerder aangedragen alternatieven, inclusief een beoordeling van de stukken, als zijnde de kosten die eiseres in deze procedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
Beslissing
De rechtbank:
1.verklaart het beroep gegrond;
2.vernietigt het bestreden besluit;
3.bepaalt dat verweerder eiseres een persoonsgebonden budget ten bedrage van € 56.000,- verstrekt, welk budget aangewend dient te worden voor het treffen van woningaanpassin¬gen in de thans bij eiseres in gebruik zijnde woning;
4.bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
5.draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,-- aan eiseres te vergoeden;
6.veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.661,--, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.N.F. Sleddens, rechter, voorzitter, mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. T.G. Klein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Kavelaars, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.
w.g. C. Kavelaars w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.