ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2458

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
456831 EJ VERZ 11-361
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst directeur zorgverlener wegens ernstig geschaad vertrouwen

In deze zaak verzoekt de werkgever, een grote zorgverlener genaamd Meander, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die tevens directeur van een verpleeghuis is. De werkgever stelt dat het vertrouwen van de Raad van Bestuur in de directeur ernstig is geschaad door diens handelswijze. De kantonrechter heeft op 23 januari 2012 de beschikking gegeven, waarin het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt behandeld. De werknemer, die sinds 1998 in dienst is, heeft in de afgelopen jaren verschillende directiefuncties bekleed binnen de organisatie. Hij is momenteel arbeidsongeschikt en heeft zich in het verleden ziek gemeld vanwege burn-outklachten.

De werkgever legt een aantal gewichtige redenen voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor, waaronder een verandering in omstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod van toepassing is en dat de omstandigheden zodanig zijn dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn moet eindigen. De kantonrechter heeft de handelswijze van de directeur beoordeeld, waarbij hij heeft vastgesteld dat de directeur de Raad van Bestuur heeft misleid door kosten voor therapeutische sessies als alumnibijeenkomsten te boeken. Dit heeft geleid tot een ernstig verlies van vertrouwen.

De kantonrechter heeft ook de vraag behandeld of de werknemer recht heeft op een billijkheidsvergoeding. Na afweging van alle omstandigheden, waaronder de mate van verwijtbaarheid van de werknemer, zijn leeftijd, duur van het dienstverband en hoogte van het loon, is besloten om een vergoeding van € 60.500,-- bruto toe te kennen aan de werknemer. De kantonrechter heeft Meander de gelegenheid gegeven om het verzoek tot ontbinding in te trekken, maar als dit niet gebeurt, zal de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2012 worden ontbonden met toekenning van de vergoeding aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/repnr: 456831 EJ VERZ 11-361
MD
Beschikking op verzoek ex artikel 7:685 BW d.d. 23 januari 2012
i n z a k e
de stichting Stichting MeanderGroep Zuid-Limburg,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen,
verzoekster, hierna te noemen: “Meander”,
gemachtigde: mr. drs. C.A.H. Lemmens;
t e g e n
[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder, hierna te noemen: “[verweerder]”,
gemachtigde: mr. M.J.E. Stuurop.
1. Het procesverloop
1.1 Op 14 december 2011 is ter griffie een verzoekschrift met producties ontvangen. Het verweerschrift met producties is op 11 januari 2012 ter griffie ontvangen.
1.2 De inhoud daarvan, alsmede de aantekeningen van de mondelinge behandeling d.d.
18 januari 2012 en de door de gemachtigden van partijen overgelegde pleitnota’s, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2. De feiten
2.1 [verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 1 september 1998 bij Meander in dienst getreden. Vanaf 15 januari 2002 is [verweerder] werkzaam als directeur van de Hamboskliniek te Kerkrade, tegen een salaris van laatstelijk € 7.000,37 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag. In 2006 is [verweerder] tevens benoemd tot directeur van de Paramedische dienst Meander en in 2009 daarnaast ook nog tot directeur van de Medische dienst Meander en van het Paramedisch centrum Eygelshoven.
2.2 Op 31 maart 2011 heeft [verweerder] zich ziek gemeld in verband met burn-outklachten. Van 28 april tot en met 9 juni 2011 heeft [verweerder] zich op eigen verzoek laten opnemen in het
U-Center te Epen ter behandeling van zijn burn-outklachten. Na afloop van de behandeling is [verweerder] drie weken thuis gebleven en daarna voor enkele uren per dag aan het werk gegaan in de Hamboskliniek.
2.3 Op 4 juli 2011 heeft er een gesprek tussen [verweerder] en de Raad van Bestuur van Meander (hierna: Raad van Bestuur) plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek is door de Raad van Bestuur aan [verweerder] een aantal schriftelijke vragen voorgelegd die bij brief d.d.
10 juli 2011 door [verweerder] is beantwoord. Deze antwoorden zijn in een gesprek op 14 juli 2011 door [verweerder] aan de Raad van Bestuur overhandigd. Naar aanleiding van dit tweede gesprek heeft de Raad van Bestuur besloten om RSM Wehrens, Mennen & de Vries (hierna: RSM WMV) een persoonsgericht onderzoek naar [verweerder] te laten uitvoeren. De gemachtigde van [verweerder] heeft bij brief d.d. 9 november 2011 gereageerd op de conceptrapportage van RSM WMV. Deze reactie maakt deel uit van het definitieve rapport dat op 18 november 2011 door RSM WMV is uitgebracht.
2.4 Thans is [verweerder] arbeidsongeschikt.
3. Het verzoek en het verweer
3.1 Meander verzoekt, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2012, althans met ingang van de eerst mogelijke datum daarna, te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] en met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. Meander heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een gewichtige reden, bestaande uit een verandering in de omstandigheden. Voor de onderbouwing van het verzoek verwijst de kantonrechter naar het verzoekschrift met producties, de overgelegde pleitnota en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling.
3.2 [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] subsidiair om toekenning van een vergoeding van € 140.000,-- bruto ten titel van suppletie op een door hem te ontvangen uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving dan wel een elders te verdienen lager salaris, onder compensatie van kosten. Op het verweerschrift met producties, de overgelegde pleitnota en de ter zitting gegeven toelichting zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Ofschoon [verweerder] momenteel arbeidsongeschikt is, heeft de kantonrechter zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek daarmee geen verband houdt. Ook is niet gebleken dat er sprake is van enig ander opzegverbod, zodat de kantonrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2 De kantonrechter dient te beoordelen of er sprake is van een verandering in omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De in het verzoek aangevoerde grondslagen ter onderbouwing van deze verandering in omstandigheden zullen hierna – in willekeurige volgorde- afzonderlijk worden beoordeeld tegen de achtergrond van de directeursfunctie die [verweerder] bekleedt. Van een ‘normale’ werknemer wordt ook zorgvuldigheid en integerheid verwacht bij het uitoefenen van zijn functie, maar voor een directeur ligt die lat nog hoger. Een directeur heeft namelijk een grote vrijheid bij de concrete invulling van zijn functie, zodat het in hem gestelde vertrouwen van de Raad van Bestuur essentieel is om die functie naar behoren uit te oefenen.
De alumnibijeenkomsten
4.3 [verweerder] heeft niet betwist dat de kasuitgaven in de periode december 2010 tot en met maart 2011 met als onderwerp ‘alumni’ geen daadwerkelijke bijeenkomsten van deze netwerkgroep betroffen, maar sessies bij een therapeut in verband met een dreigende burn-out. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij niet naar buiten wilde laten komen dat hij sessies bij een therapeut onderging in verband met zijn burn-out klachten. Daarom heeft hij deze sessies als kostenpost alumni opgevoerd. [verweerder] stelt dat de handelswijze mede is ingegeven door het ziektebeeld dat bij een burn-out past. Deze stelling wordt echter met niets onderbouwd. Het gaat overigens om een totaalbedrag van € 400,--. Een bedrag van € 150,-- heeft [verweerder] inmiddels uit eigen middelen teruggestort in de kas.
De kantonrechter is van oordeel dat het vertrouwen van de Raad van Bestuur door de handelswijze van [verweerder] ernstig is geschaad. [verweerder] heeft immers aan Meander doen voorkomen alsof hij alumnibijeenkomsten bezocht, terwijl hij in werkelijkheid sessies bij de therapeut volgde. Daarmee heeft [verweerder] Meander bewust misleid. Juist gelet op het feit dat [verweerder] heeft nagedacht over een constructie om bekend worden van zijn burn-outklachten binnen Meander te voorkomen door de sessies onder een andere post op te voeren en op eigen initiatief voor rekening van Meander te laten komen, is niet aannemelijk geworden dat de burn-outklachten zijn handelswijze kunnen verklaren. Het blijft voor de kantonrechter onduidelijk waarom [verweerder] niet gewoon in zijn agenda ‘bezoek arts’ heeft vermeld en de sessies met de therapeut uit eigen zak heeft betaald. Ook in dat geval zou het beoogde doel van [verweerder], het voorkomen van ruchtbaarheid binnen Meander over zijn burn-outklachten, bereikt zijn. Ter zitting stelt [verweerder] nog dat hij van meet af aan van plan was de kosten in verband met de sessies bij de therapeut terug te storten. Hoewel inmiddels € 150,-- is teruggestort, is van dit voornemen voorafgaande aan het externe onderzoek niet dan wel onvoldoende gebleken.
Daar komt nog bij dat [verweerder] in zijn eerste reactie d.d. 10 juli 2011 naar aanleiding van de vragen van de Raad van Bestuur, aan de Raad van Bestuur heeft geantwoord dat deze bijeenkomsten daadwerkelijk alumnibijeenkomsten waren en in zijn antwoord nog steeds geen openheid over de werkelijke gang van zaken heeft gegeven. Die openheid heeft [verweerder] pas na ontvangst van het conceptrapport van RSM WMV door middel van een schriftelijke reactie van zijn gemachtigde d.d. 9 november 2011 verschaft. Door de wijze waarop [verweerder] die openheid pas in tweede instantie aan de Raad van Bestuur heeft verschaft, is het vertrouwen van de Raad van Bestuur in [verweerder] ernstig geschaad.
De kastekorten
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat in juli 2010 door [kasverantwoordelijke] (kasverantwoordelijke) een eerste kastekort is geconstateerd van ongeveer € 1.200,--. [verweerder] heeft in dit verband aangevoerd dat er wel vaker kasverschillen voorkomen en dat deze verschillen na verloop van tijd weer nivelleren. [verweerder] kan erkennen dat deze kasverschillen wel zeer klein waren.
Ter zitting heeft Meander onweersproken gesteld dat er wordt gewerkt met een systeem van leenbonnen, waarbij iedere uitgave meteen wordt verantwoord. Iedere uitgave uit de kas wordt direct in het kasboek genoteerd, zodat een kastekort dus niet na verloop van tijd alsnog kan nivelleren. [verweerder] is hier ter zitting mee geconfronteerd, maar heeft daarvoor in het geheel geen verklaring kunnen geven. Wat daarbij ook meeweegt is dat de omvang van het kastekort zeer aanzienlijk was en het niet ging om een klein kasverschil van enkele euro’s. Om die reden hadden bij [verweerder] direct alle alarmbellen moeten gaan rinkelen, hetgeen echter niet is gebeurd. [verweerder] heeft niet meteen contact opgenomen met de Raad van Bestuur om dit forse kasverschil te melden en evenmin heeft hij direct aangifte bij de politie gedaan. Die afwachtende houding kan [verweerder] als directeur worden aangerekend.
Over de vraag op welk moment [verweerder] het ontstaan van het tweede kastekort aan de Raad van Bestuur heeft gemeld spreken partijen elkaar tegen, zodat dat in deze procedure niet is komen vast te staan. Dit laat echter onverlet dat er in korte tijd twee kastekorten zijn ontstaan en dat [verweerder] pas na ontdekking van het tweede kastekort, dat ruim € 4.000,-- bedroeg, actie (melding aan de Raad van Bestuur en aangifte bij de politie) heeft ondernomen.
De verlofuren
4.5 Eind 2008 is [verweerder] door [lid Raad van Bestuur], lid van de Raad van Bestuur, aangesproken op zijn tot aan dat moment bestaande verlofstuwmeer. Daarbij werd de afspraak gemaakt dat bij hoge uitzondering een deel van het verlofoverschot werd uitbetaald en dat het overschot eind 2008 op nul werd gesteld. [verweerder] mocht echter geen nieuw verlofstuwmeer laten ontstaan: verlof diende zodanig gepland te worden dat er aan het einde van het jaar geen overschot of tekort meer zou zijn. Ondanks deze afspraak heeft [verweerder] binnen twee jaar wederom een verlofstuwmeer van 316,5 uren laten ontstaan, aldus Meander.
[verweerder] heeft gesteld dat hij zijn verlof wel degelijk heeft doorgegeven aan [X], die verantwoordelijk is voor de registratie van het verlof in het Square-systeem. Het is voor [verweerder] een raadsel hoe het kan dat dit verlof niet goed is geregistreerd. Uit de verlofkaart over 2010 blijkt dat hij in 2010 28 dagen verlof heeft opgenomen.
Niet in geschil is dat de [verweerder] inderdaad door [lid Raad van Bestuur] erop is gewezen dat er vanaf 2009 geen nieuwe verlofstuwmeren meer mochten ontstaan. Gelet op het onderbouwde verweer van [verweerder], meer in het bijzonder zijn overgelegde verlofkaart over 2010, is onvoldoende aannemelijk geworden dat er inderdaad een verlofstuwmeer met een omvang van 316,5 uren is ontstaan. Ook het rapport van RSM WMV geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of dit verlofsaldo correct is, aangezien in dit rapport is uitgegaan van een verlofsaldo eind 2010 van 316,5 uren. Blijkens het rapport is daarvan uitgegaan omdat [verweerder] dit in een e-mail d.d. 10 maart 2011 aan [adresvoormalig directeur Facilitair Bedrijf] (voormalig directeur Facilitair Bedrijf) desgevraagd heeft bevestigd. Bij de verdere berekeningen in het rapport van het verlofsaldo op basis van de agenda van [verweerder], is steeds als uitgangspunt genomen dat er eind 2010 316,5 verlofuren openstonden. Dit betekent echter zonder nadere toelichting, die Meander onvoldoende heeft gegeven, niet dat dit ook een correct uitgangspunt is. Het bevreemdt de kantonrechter overigens wel dat [verweerder] aan [voormailig directeur Facilitair Bedrijf] heeft bevestigd dat hij nog 316,5 verlofuren had openstaan, indien hij van mening was dat dit aantal verlofuren niet kon kloppen, gelet op de door hem zelf overgelegde ‘verlofkaart’. Ook is het merkwaardig dat [verweerder] niet eerst door [X] heeft laten uitzoeken hoe dit kon, alvorens hij aan [voormailig directeur Facilitair Bedrijf] de omvang van 316,5 verlofuren bevestigde.
ICT-uitgaven
4.6 Wat betreft de ICT-uitgaven is ter zitting gebleken dat de HP Notebook Pro via de afdeling ICT van Meander is aangeschaft, zodat dit geen geschilpunt meer is tussen partijen. Ten aanzien van de gang van zaken van de twee aangeschafte HTC gsm’s heeft Meander, bezien in het licht van het verweer van [verweerder], onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat [verweerder] deze toestellen voor zichzelf heeft aangeschaft. [verweerder] heeft gesteld dat deze HTC gsm’s niet via de afdeling ICT van Meander zijn aangeschaft, omdat dat te lang zou duren. Daarmee is in ieder geval voldoende aannemelijk dat [verweerder] bekend was met het beleid binnen Meander en heeft afgeweken van dat beleid bij de aanschaf van de HTC gsm’s.
Aanschaf iPad
4.7 De gang van zaken omtrent de aangeschafte iPad is in deze procedure niet geheel duidelijk geworden, nu partijen daaromtrent gemotiveerd van mening verschillen. Toch zijn ook hier enkele conclusies te trekken.
[verweerder] heeft een vergelijking getrokken met de binnen Meander geldende kunstregeling, op grond waarvan kunstuitleen bekostigd kan worden met verlofuren. Het is dus volgens hem helemaal niet vreemd om verlof in te zetten voor de aanschaf van de iPad. De kantonrechter kan [verweerder] daarin echter niet volgen, nu in de kunstregeling expliciet is opgenomen dat voor de inbreng van maximaal drie verlofdagen de schriftelijke goedkeuring van de Raad van Bestuur vereist is. Juist omdat er voor kunstuitleen een dergelijke regeling is, had het op de weg van [verweerder] gelegen om goedkeuring aan de Raad van Bestuur te vragen om verlofdagen in te zetten voor de aanschaf van de iPad, hetgeen [verweerder] evenwel heeft nagelaten. Het stond [verweerder] dan ook niet zomaar vrij om op eigen initiatief deze constructie te kiezen, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat dit is gebeurd in het kader van een pilot en ook in dat geval het in de rede had gelegen vooraf toestemming aan de Raad van Bestuur te vragen.
Net als bij de hiervoor onder 4.6 beschreven ICT-uitgaven, komt ook hier het beeld naar voren dat [verweerder] goed op de hoogte was van de binnen Meander geldende procedures voor de aanschaf van goederen, maar dat hij het – om uiteenlopende redenen- toch nodig vond om daar op eigen houtje en zonder (voldoende) overleg met de Raad van Bestuur van af te wijken.
Conclusie
4.8 Uit al het vorenstaande is genoegzaam gebleken dat er sprake van een verandering in de omstandigheden, die een gewichtige reden vormt, welke van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn behoort te eindigen. De kantonrechter is dan ook voornemens om de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2012 te ontbinden.
4.9 Nu de kantonrechter ertoe zal overgaan de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ligt de vraag voor of aan [verweerder] een vergoeding naar billijkheid als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toegekend dient te worden. Bij de beantwoording van die vraag staat centraal of het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie in belangrijke mate te wijten is aan [verweerder] of juist in overwegende mate te wijten is aan Meander.
4.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de verandering van omstandigheden die tot het voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden hebben geleid, is de kantonrechter van oordeel dat die verandering in omstandigheden te wijten is aan [verweerder]. Ten aanzien van de als alumnibijeenkomsten geboekte kosten valt [verweerder] een ernstig verwijt te maken. Ook bij de aanpak naar aanleiding van het eerste kastekort heeft [verweerder] verwijtbaar gehandeld. Voor wat betreft de aanschaf van de HTC gsm’s en de iPad heeft [verweerder] de daarvoor geldende procedures binnen Meander niet dan wel niet correct nageleefd, zodat ook dit in de risicosfeer van [verweerder] ligt.
Voor [verweerder] spreekt dat hij als instellingsdirecteur van de Hamboskliniek tot aan de hierboven geschreven gedragingen altijd goed tot zeer goed heeft gefunctioneerd. Blijkens de brief d.d. 20 april 2009 van [lid Raad van Bestuur] zijn aan [verweerder] door de Raad van Bestuur met terugwerkende kracht per 1 februari 2009 nog twee extra periodieken toegekend om zijn uitstekende prestaties te honoreren.
Op 4 juli 2011 is [verweerder], die na zijn langdurige uitval wegens burn-outklachten weer voor enkele dagen uren per dag aan het werk was, door de Raad van Bestuur plotseling geconfronteerd met de vragen die waren gerezen over zijn functioneren. Die vragen werden in dit gesprek schriftelijk aan [verweerder] voorgelegd. De wijze waarop de Raad van Bestuur dit heeft aangepakt, verdient niet de schoonheidsprijs. Daarbij beseft de kantonrechter terdege dat de Raad van Bestuur op dat moment op korte termijn behoefte had aan antwoorden van [verweerder], maar gelet op de situatie van [verweerder] was een minder voortvarende aanpak wellicht op zijn plaats geweest. Ter zitting is gebleken dat de handelswijze van de Raad van Bestuur een grote impact op [verweerder] (en zijn gezin) heeft gehad. Overigens is niet gebleken dat [verweerder] reputatieschade heeft geleden door de wijze van communiceren vanuit Meander. Uit de als productie 4 bij verweerschrift overgelegde brief d.d. 10 augustus 2011 van [Y], die de taken van [verweerder] heeft overgenomen, blijkt alleen dat [verweerder] zijn werkzaamheden niet meer zal hervatten. Rekening houdend met alle omstandigheden van het onderhavige geval, waaronder de hiervoor beschreven mate van verwijtbaarheid, evenals de leeftijd, de duur van het dienstverband en de hoogte van het loon, acht de kantonrechter het billijk om aan [verweerder] ten laste van Meander een vergoeding naar billijkheid toe te kennen van € 60.500,-- bruto (hetgeen neerkomt op een correctiefactor van 0,5).
4.11 De kantonrechter zal partijen in kennis stellen van zijn voornemen om de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2012 te ontbinden met toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van € 60.500,-- bruto ten laste van Meander. Meander zal tot uiterlijk 31 januari 2012 in de gelegenheid worden gesteld om haar verzoek (schriftelijk) in te trekken.
4.12 De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren in het geval Meander haar verzoek handhaaft. Indien Meander haar verzoek intrekt, zal zij in de aan de zijde van [verweerder] gerezen proceskosten worden veroordeeld.
5. Beschikt
De kantonrechter:
stelt partijen in kennis van het voornemen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen te ontbinden met ingang van 1 februari 2012, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] ten laste van Meander van € 60.500,-- bruto;
stelt Meander tot uiterlijk 31 januari 2012 in de gelegenheid haar verzoek in te trekken door schriftelijke mededeling aan de griffier;
in het geval Meander haar verzoek handhaaft:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige reden met ingang van 1 februari 2012;
kent aan [verweerder] ten laste van Meander een vergoeding toe van € 60.500,-- bruto en veroordeelt Meander om die vergoeding tegen bewijs van kwijting aan [verweerder] of aan een door hem aan te wijzen derde te voldoen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
in het geval Meander haar verzoek intrekt:
veroordeelt Meander in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerder] gerezen en tot op heden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.