ECLI:NL:RBMAA:2012:BW1632

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/961
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag SBF-loopbaanpremie na interne overplaatsing in reorganisatieproces

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, en de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor gebruik te maken van arrangement C, zoals opgenomen in de Regeling tweede carrière na substantieel bezwarende functies. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1994 werkzaam was in een substantieel bezwarende functie en in het kader van een reorganisatie in 2010 een nieuwe functie is aangeboden. Eiser heeft zijn belangstelling voor andere functies kenbaar gemaakt, maar uiteindelijk is hij geplaatst in de functie van penitentiair trajectbegeleider, die niet als substantieel bezwarend werd aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor de SBF-loopbaanpremie terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. De rechtbank concludeerde dat de plaatsing van eiser in de nieuwe functie niet op eigen kracht was gebeurd, maar het resultaat was van een interne overplaatsing in het kader van de reorganisatie. Eiser had geen recht op de SBF-loopbaanpremie, omdat hij niet aan het criterium van een vrijwillige plaatsing voldeed. De rechtbank benadrukte dat de regeling niet van toepassing was op situaties waarin een interne overplaatsing plaatsvond als gevolg van een reorganisatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het afschrift verzonden op 6 april 2012.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/961
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Puth, eiser
(gemachtigde: mr. Courbois),
en
de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. T.A. Meijer).
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om een SBF (substantieel bezwarende functie)-loopbaanpremie.
Bij besluit van 27 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser was aangesteld in de functie van medewerker extramurale detentie, ook wel medewerker elektronische detentie genaamd, en vanaf 1 november 1994 onafgebroken werkzaam in een substantieel bezwarende functie binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen.
In het kader van de reorganisatie vestigingsmodel Gevangeniswezen is eiser in mei 2010 de B-status toegekend, inhoudende dat zijn functie ongewijzigd dan wel voor minder dan 30% substantieel gewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie (met de gewijzigde naam elektronische detentiebegeleider). Eiser is daarbij de mogelijkheid geboden om zijn interesse kenbaar te maken voor een andere vacante functie dan de functie waarop hij nu als functievolger was geplaatst, van welke mogelijkheid eiser gebruik heeft gemaakt. Hij heeft zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een tweetal nieuwe functies, te weten directiesecretaris en hoofd Bibliotheek, Onderwijs en Sport.
Op 17 juni 2010 heeft eiser zijn belangstelling mondeling toegelicht in een gesprek met de plaatsingsadviescommissie (PLAC). Eiser is tijdens dit gesprek mondeling ervan op de hoogte gesteld dat inmiddels bekend is geworden dat de executiemodaliteit elektronische detentie wordt opgeheven. Na afronding van de inventarisatie van de belangstellingsvoorkeuren is een concept plaatsingsplan opgesteld. Vervolgens is op
12 juli 2010 het voornemen geuit eiser te plaatsen in - nog altijd - de functie van elektronische detentiebegeleider. Eiser heeft hiertegen geen bedenkingen ingediend, waarna eiser bij besluit van 6 augustus 2010 met ingang van 1 september 2010 definitief is geplaatst in de functie van penitentiair trajectbegeleider. Deze functie is niet aangemerkt als een substantieel bezwarende functie.
2.Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om gebruik te kunnen maken van arrangement C, als opgenomen in de Regeling tweede carrière na substantieel bezwarende functies bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Eiser heeft op
14 september 2010 hiervoor een aanvraag ingediend. De aanvraag is afgewezen omdat, aldus verweerder, eiser middels de PLAC-procedure is geplaatst en in dat geval niet is voldaan aan het in de regeling gestelde criterium van een “vrijwillige” plaatsing. Verweerder heeft dit standpunt na heroverweging, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, gehandhaafd en daarbij de motivering aangevuld; dit in navolging van het advies, met de overweging dat eiser (eveneens) niet zou voldoen aan het criterium dat hij de baan “op eigen kracht” heeft verworven.
3.Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag afwijst. Volgens eiser heeft hij wel op eigen kracht de functie verworven. Eiser wijst erop dat, toen hij als functievolger was aangeduid, hij zelf op zoek is gegaan naar een andere functie. Verweerder wijst daarentegen erop dat eiser de functie van penitentiair trajectbegeleider in het kader van de PLAC-procedure is aangeboden en dat definitieve plaatsing in overleg heeft plaatsgevonden.
4.De regeling is een uitwerking van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005-2006 en is van toepassing sinds 1 januari 2009. Doelstelling is dat de regeling leidt tot een verhoging van de uitstroom uit substantieel bezwarende functies. Tussen het tiende en twaalfde dienstjaar (in een substantieel bezwarende functie) zal een gesprek over een tweede carrière plaatsvinden. Dit gesprek zal voornamelijk in het teken staan van de keuze van de werknemer tussen drie arrangementen op weg naar een tweede carrière. De uiteindelijke keuze wordt gemaakt in overleg tussen werknemer en werkgever en door beiden ondertekend in een persoonlijk ontwikkelingsplan. De arrangementen gaan uit van vertrek uit de substantieel bezwarende functie naar een andere functie.
De drie arrangementen zijn:
A: Opleiding gericht op nieuwe baan, begeleiding naar nieuwe baan, baangarantie en inkomensgarantie; geen SBF-loopbaanpremie.
B. Opleiding gericht op nieuwe baan, geen baangarantie; SBF-loopbaanpremie minus de extra opleidingskosten.
C. Geen opleiding gericht op nieuwe baan, geen baangarantie: SBF-loopbaanpremie.
Een keuze voor arrangement A of B sluit de keuze voor arrangement C uit. De hier beschreven systematiek gaat uit van de keuze voor een bepaald arrangement, hieraan gekoppelde afspraken over de te volgen route, gevolgd door uitstroom uit de sociaal bezwarende functie. Het gaat hier om andere situaties dan die waarop het Sociaal flankerend beleid sector Rijk van toepassing is. In het kader van Sociaal flankerend beleid zal bijvoorbeeld sprake zijn van een overplaatsing vanwege een (voorgenomen) reorganisatie.
In arrangement C krijgt de werknemer geen op een andere baan gerichte opleiding, geen (extra) intensieve begeleiding en geen baangarantie. Wel is vanzelfsprekend sprake van reguliere begeleiding. De medewerker gaat op eigen kracht op zoek naar een andere baan.
De medewerker ontvangt, indien hij op eigen kracht een andere baan vindt, de SBF-loopbaanpremie. Voorwaarde hierbij is dat wordt vastgelegd dat het ontslag van de medewerker (uit de substantieel bezwarende functie) vrijwillig is en dat dus geen aanspraak kan worden gemaakt op een Werkloosheid- en bovenwettelijke uitkering. Voorts geldt dat de verstrekking van de SBF-loopbaanpremie nooit kan samengaan met de verstrekking van een premie op grond van het Sociaal flankerend beleid sector Rijk. Aan de medewerker wordt in dit arrangement geen inkomensgarantie gegeven.
Hier is niet voldaan aan het criterium dat eiser op eigen kracht een andere baan heeft gezocht én gevonden. Eiser heeft in het kader van het reorganisatieproces gebruik gemaakt van de door verweerder aan hem expliciet geboden mogelijkheid om zijn belangstelling kenbaar te maken voor andere functies. Eiser heeft hierbij zijn interesse kenbaar gemaakt voor andere functies dan de functie van penitentiair trajectbegeleider. Deze laatste functie is, blijkens de stukken, eerst aan de orde gekomen toen eiser bij de PLAC, in het kader van de mededeling dat elektronische detentie werd opgeheven en hij in dit verband zijn voorkeur kenbaar kon maken voor een passende functie, de vraag is voorgelegd of de functie van penitentiair inrichtingswerker voor eiser een optie is. Eiser heeft hierop aangegeven, dat de functie van trajectbegeleider dan meer aansluit bij zijn interesse. Kortom, die functie is niet eerder dan tijdens het gesprek met de PLAC medio juni 2010 (zijdelings) ter sprake gekomen op een moment dat eiser feitelijk ervan op de hoogte was dan wel kon zijn dat zijn oude functie zou worden opgeheven en hij geen functievolger meer kon zijn. Eiser kon zich vervolgens medio juli 2010 kennelijk ermee verenigen dat hij niet een van zijn voorkeurfuncties kreeg maar toch de oude functie van elektronische detentiebegeleider. Omdat de executiemodaliteit van elektronische detentie per 1 juli 2010 is opgeheven - en er zodoende feitelijk ineens sprake was van boventalligheid bij de medewerkers elektronische/extramurale detentie - is, in samenspraak met eiser, gezocht naar een andere passende functie. Eiser heeft op 4 augustus 2010 nog aangegeven geplaatst te willen worden in de functie van senior groepsleider. In augustus 2010 is eiser vervolgens toch de functie van penitentiair trajectbegeleider aangeboden omdat er 2 fte’s beschikbaar waren in deze functiegroep en eiser heeft hierop geanticipeerd. In goed overleg met eiser is hij vervolgens kort daarna in die functie geplaatst.
Onder de gegeven omstandigheden is sprake van een interne overplaatsing door verweerder in het kader van een reorganisatieproces al dan niet op basis van het definitieve plaatsingsplan. De regeling ziet niet op een dergelijke situatie. De acties van eiser dienen te worden geplaatst tegen de achtergrond van het reorganisatieproces. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser voordien activiteiten heeft verricht om de functie van penitentiair trajectbegeleider te verwerven. De plaatsing is op initiatief van en door verweerder geschied en bovenal heeft eiser daarbij geen enkel risico gelopen. Eiser heeft immers zijn rechtspositie behouden. Van een proeftijd in de functie van penitentiair trajectbegeleider was geen sprake. Gelet op de toelichting op arrangement A past bij de situatie dat de werknemer volledig wordt begeleid naar een nieuwe baan (en geen risico loopt), géén SBF-loopbaanpremie. De stelling ter zitting dat eiser ontslag heeft genomen uit zijn oude functie, kan de rechtbank niet plaatsen. Deze stelling wordt niet door eiser onderbouwd terwijl uit de stukken alleen blijkt dat eiser binnen de organisatie is overgeplaatst in verband met de reorganisatie. Hierbij wil de rechtbank de nuancering aanbrengen dat de plaatsing op de functie van penitentiair trajectbegeleider niet direct voortvloeide uit de reorganisatie Gevangeniswezen maar uit het feit dat lopende die reorganisatie de modaliteit elektronische detentie werd opgeheven. Voor de hier aan de orde zijnde beoordeling of eiser zelf de nieuwe baan heeft gevonden, is deze nuancering verder niet relevant. Dat de destijds toegekende B-status niet formeel is omgezet in een A-status acht de rechtbank evenmin relevant voor de onderhavige beoordeling. Eiser heeft immers zijn belangstelling voor de functie van penitentiair trajectbegeleider kenbaar gemaakt nadat hem (mondeling) duidelijk was gemaakt dat zijn oude functie zou worden opgeheven. Arrangement C is niet op de onderhavige situatie van toepassing. Eiser voldoet niet aan de criteria. Deze beroepsgrond treft geen doel.
De opmerking van verweerder dat eiser in feite functievolger bleef, behoeft geen bespreking meer. De rechtbank laat verder in het midden, aangezien partijen hierdoor niet verdeeld worden gehouden, of het ook niet in strijd is met de achtergrond van de regeling dat eerst nadat alles in kannen en kruiken was het gesprek in het kader van het persoonlijk ontwikkelingsplan is gevoerd. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn beroepschrift geen gronden heeft aangevoerd tegen het (gehandhaafde) standpunt van verweerder dat eiser evenmin aan het criterium van een vrijwillig ontslag voldoet. Gelet op de gronden van beroep heeft eiser het bestreden besluit onjuist geïnterpreteerd in die zin dat eiser meende dat verweerder dit criterium niet langer tegenwierp. Ter zitting heeft eiser wel de vrijwilligheid ter sprake gebracht. Wat hiervan ook zij, dit behoeft hier verder geen bespreking nu reeds hiervoor is vastgesteld dat arrangement C niet op eiser van toepassing is.
5.Eiser voert aan dat hem is toegezegd gebruik te kunnen maken van arrangement C. Hij wijst op de gesprekken die zijn gevoerd en dan met name het gesprek op 19 augustus 2010. Verder wijst hij op emailcorrespondentie tussen twee medewerkers van de personeelsdienst.
Verweerder ontkent dat een zodanige afspraak is gemaakt.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2012 (LJN: BV2323), alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
Van een rechtens te honoreren opgewekt vertrouwen is hier geen sprake. Uit de checklist arbeidsvoorwaardengesprek en de email is enkel op te maken dat de regeling tussen eiser en zijn direct leidinggevende en een medewerker van personeelsdienst aan de orde is geweest, maar geenszins dat eiser bevoegdelijk zou zijn toegezegd dat hij ook daadwerkelijk in aanmerking kwam voor de regeling. Zo blijkt uit de checklist dat eiser hiervoor (nog) een aanvraag moest indienen. Eiser heeft geen andersluidend bewijs aangedragen. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Deze beroepsgrond treft geen doel.
6.Het beroep is ongegrond.
7.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, en mr. P.J.M. Bruijnzeels en
mr. E.V.L. Heuts, leden, in aanwezigheid van mr. I.H.J. van Neer. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
w.g. I. van Neer w.g. Oosterman
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 6 april 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.