4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie wijst erop dat de verklaringen van verdachte en van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [slachtoffer] en diens echtgenote [echtgenote slachtoffer] over het ongeval zelf weinig ongerijmdheden bevatten.
De officier van justitie stelt dat politieagenten over verregaande bevoegdheden beschikken, maar dat deze worden begrensd door richtlijnen. In onderhavige zaak was er volgens de officier van justitie geen grondslag voor het voeren van optische en geluidssignalen. De officier van justitie is van mening dat uit de uitgeschreven gesprekken van de meldkamer volgt dat verdachte en getuige [getuige 1], in strijd met de richtlijnen, ook geen toestemming aan de meldkamer hebben gevraagd voor het voeren van optische en geluidssignalen.
Terwijl verdachte en getuige [getuige 1] hebben verklaard dat zij niet op het verkeerslicht op de kruising van de Urmonderbaan en de Oude Postbaan hebben gelet, hebben het slachtoffer [slachtoffer] en zijn echtgenote verklaard dat zij groen licht hadden toen zij de weg opreden. Uit de rapportage naar aanleiding van het onderzoek door het Bureau VerkeersOngevalanalyse is niet gebleken van enig mankement aan de verkeersinstallatie. Hieruit volgt dat verdachte het voor hem rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd. De officier van justitie stelt dat verdachte dit op grond van de “Brancherichtlijn verkeer” (hierna: Brancherichtlijn) stapvoets diende te doen. Uit de onderzoeksbevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt echter dat verdachte vlak voor het ongeval tussen de 76 en 107 kilometer per uur reed. Verdachte heeft hiermee de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur overschreden. Gelet op voormelde Brancherichtlijn mocht verdachte op provinciale wegen tot 20 kilometer harder dan de maximumsnelheid rijden. Verdachte heeft minstens 76 kilometer per uur gereden en heeft de meldkamer niet in kennis gesteld van zijn snelheid.
De officier van justitie is van mening dat verdachte een aanmerkelijke verkeersfout heeft gemaakt. Verdachte was tijdens de uitoefening van zijn functie te zeer gefixeerd op het voertuig dat hij achtervolgde, terwijl er geen reden bestond om dit voertuig te achtervolgen. Verdachte had het ongeval kunnen voorkomen door zich aan de richtlijnen van de politie te houden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad met LJN-nummer AV0252 stelt de officier van justitie dat het slachtoffer [slachtoffer] ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen: te weten een gebroken borstbeen en een aantal gebroken ribben. De aandacht van het slachtoffer was afgeleid door een andere patrouille die met optische en geluidssignalen aan de zijde van de A2 bij de kruising stond. Deze omstandigheid brengt niet mee dat verdachte geen verwijt valt te maken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem primair tenlastegelegde. De raadsman stelt dat de culpa niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hiervoor is een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist, te weten een min of meer grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid en daarvan was geen sprake. Verdachte was op de avond van het ongeval werkzaam als politieagent. Op grond van de Brancherichtlijn was verdachte in beginsel gerechtigd om de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) te overtreden, waarbij wel het belang van de dienst dat moet vorderen en de veiligheid van het verkeer gewaarborgd wordt. Een enkele verkeersovertreding is op grond van heersende jurisprudentie echter onvoldoende om tot bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te komen. Dit betekent dat, ook indien er in strijd met de Brancherichtlijn is gereden, daardoor geen schuld in de zin van artikel 6 WVW ontstaat. De raadsman wijst erop dat er geen agent is die in een vergelijkbaar geval voor het stoplicht zou gaan wachten. Daarnaast is niet bewezen dat verdachte inderdaad door rood is gereden. Volgens de raadsman is het bovendien niet overdreven om daar op dat tijdstip wat harder te rijden dan gebruikelijk.
De raadsman stelt dat het voorgaande tevens leidt tot vrijspraak van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW, nu het bestanddeel ‘gevaar’ op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Meer subsidiair voert de raadsman aan dat verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege afwezigheid van alle schuld, nu er onvoldoende sprake is van strafrechtelijk relevante schuld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 12 september 2010 heeft omstreeks 00.30 uur een verkeersongeval plaatsgevonden op de Provincialeweg N294 - Urmonderbaan ter hoogte van de kruising met de Oude Postbaan te Geleen, gemeente Sittard-Geleen. Deze kruising is gelegen buiten de bebouwde kom van de gemeente Sittard-Geleen. Genoemde wegen zijn voor het openbaar verkeer openstaande wegen. De maximumsnelheid ter plaatse bedroeg op dat moment vanwege tijdelijke verkeersmaatregelen 50 kilometer per uur voor bestuurders van motorvoertuigen. Ongeveer 130 meter voor de kruising met de Oude Postbaan waren vanwege deze tijdelijke verkeersmaatregelen aan weerszijden naast de rijbaan van de Provincialeweg 294 - Urmonderbaan verkeersborden geplaatst, inhoudende ‘werk in uitvoering’ en ‘maximum snelheid 50 kilometer per uur’. De kruising is voorzien van een driekleurige verkeersregelinstallatie.