RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
de burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 19 december 2011
Kenmerk: 35020/4557
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat hij met ingang van 3 januari 2012 de hem in eigendom toebehorende woning, gelegen aan [adres] te Heerlen, voor de duur van twaalf maanden dient te sluiten.
Tegen dit besluit is namens verzoeker op 26 januari 2012 (pro forma) bezwaar gemaakt bij verweerder. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. R.J. Wevers, advocaat te Boxtel. Deze gemachtigde heeft voorts op 15 maart 2012 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover in dezen van belang – kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen als hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich met betrekking tot het onderhavige verzoek een situatie als bedoeld in voormelde bepaling voor, waartoe wordt overwogen als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu namens verzoeker bezwaar is gemaakt tegen verweerders besluit van 19 december 2011 ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd is om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
Met betrekking tot het ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb vereiste spoedeisend belang stelt de voorzieningenrechter vast dat dit in het onderhavige geval vooral een financieel karakter draagt nu gesteld is dat verzoeker financieel nadeel lijdt omdat hij de woning gedurende de sluiting niet kan verhuren. Daarnaast is gesteld dat de sluiting “ook imagoschade en [daarmee] financiële gevolgschade voor het bedrijf van verzoeker dat direct naast de woning is gelegen en waarvan het kantoor [van het bedrijf] boven de woning is gesitueerd” tot gevolg heeft.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat een financieel belang volgens vaste rechtspraak op zichzelf geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen, daar dit belang tot gelding kan worden gebracht indien verzoeker in de bodemprocedure materieel in het gelijk wordt gesteld. Het staat verzoeker immers vrij om, indien hij meent schade geleden te hebben, alsdan schadevergoeding te vorderen.
Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een actuele financiële noodsituatie of de continuïteit van een onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
Dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als evenbedoeld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker dermate afhankelijk is van de opbrengsten van de verhuur van de woning dat het wegvallen hiervan als gevolg van (effectuering van) het bestreden besluit tot onoverkomelijke financiële problemen voor verzoeker leidt, in die zin dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij als gevolg van de sluiting in een actuele financiële noodsituatie is of zal komen te verkeren.
Voor zover is gesteld dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in de door verzoeker gevreesde imagoschade, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker deze schade, voor zover deze niet al louter financieel van aard is, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. De voorzieningenrechter neemt bij dit oordeel mede in aanmerking dat de sluiting al meer dan twee maanden van kracht was op het moment dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend, zodat het op de weg van verzoeker had gelegen nader te onderbouwen dat – en in welke vorm – deze schade zich alsdan manifesteerde. Daarnaast blijkt uit de op 15 maart 2012 ingediende gronden van bezwaar dat het bevel tot sluiting van de woning kennelijk niet zoals te doen gebruikelijk aan de woning is aangebracht, maar op het kantoor van het bedrijf van verzoeker ter inzage is gelegd.
In het licht van de in onderhavige procedure door te voeren toetsing is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat handhaving van het bestreden besluit vooralsnog niet leidt tot een onevenredige benadeling van verzoeker, in die zin dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Derhalve ontbeert het verzoek om een voorlopige voorziening het ingevolge artikel 8:81 van de Awb vereiste spoedeisend belang, zodat dit reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking komt. Aan een verdere beoordeling van het verzoek komt de voorzieningenrechter daarom niet toe. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.
w.g. J. van Rijt w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op: 28 maart 2012
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.