ECLI:NL:RBMAA:2012:BW0060

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700185-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vordering inbewaringstelling na inverzekeringstelling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Maastricht, die op 12 maart 2012 een vordering tot inbewaringstelling van de verdachte heeft afgewezen. De verdachte was op 6 maart 2012 aangehouden en in verzekering gesteld, maar na afloop van de termijn van inverzekeringstelling werd hij in vrijheid gesteld. Kort daarna werd hij opnieuw aangehouden voor het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine. De officier van justitie heeft op 15 maart 2012 hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling, en de rechtbank heeft op 22 maart 2012 de zaak behandeld in raadkamer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoger beroep ontvankelijk is, aangezien het binnen de wettelijke termijn is ingesteld. De officier van justitie heeft in zijn pleidooi de nadruk gelegd op de ernstige bezwaren tegen de verdachte en de noodzaak van inbewaringstelling, ondanks de eerdere onrechtmatige inverzekeringstelling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechter-commissaris ten onrechte de vordering tot inbewaringstelling heeft afgewezen op basis van het tijdsverloop van de inverzekeringstelling. De rechtbank benadrukt dat de verschillende fasen van voorlopige hechtenis zelfstandig beoordeeld moeten worden en dat een gebrek in een eerdere fase niet automatisch leidt tot afwijzing van een latere vordering.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat, hoewel er ernstige bezwaren zijn, de afwijzing van de inbewaringstelling gerechtvaardigd is vanwege de schending van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat een prompte voorgeleiding voor een rechter eist. De rechtbank verklaart het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond, en bevestigt de beslissing van de rechter-commissaris.

Uitspraak

Rechtbank Maastricht
Parketnummer: 03/700185-12
Appèlnummer: 12/165
RC-nummer: 12/282
BESLISSING
met betrekking tot het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht van 12 maart 2012, van verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte]
wonende te [adresgegevens verdachte].
DE PROCEDURE
De officier van justitie heeft bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, een vordering tot inbewaringstelling ingediend in de zaak van verdachte
[naam verdachte]. De rechter-commissaris heeft deze vordering bij beschikking van 12 maart 2012 afgewezen.
Tegen deze beschikking van de rechter-commissaris heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld op 15 maart 2012. Door de officier van justitie werd een appelschriftuur ingediend, ingekomen op 19 maart 2012.
De rechtbank heeft op 22 maart 2012 de raadsman van de verdachte, mr. I.T.H.L. van de Bergh, waarnemende voor mr. S. Weening, en de officier van justitie in raadkamer gehoord. De verdachte, behoorlijk opgeroepen, is niet in persoon verschenen.
BEVOEGDHEID
De rechtbank is bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen, nu de betreffende beslissing genomen is door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht.
ONTVANKELIJKHEID
Het hoger beroep is ingesteld binnen de in artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering daarvoor gestelde termijn. Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
OVERWEGINGEN OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft in raadkamer verwezen naar de appèlschriftuur en aangegeven het hoger beroep te beperken tot de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van de vordering in bewaringstelling van de verdachte.
De officier van justitie is de mening toegedaan dat de rechter-commissaris, ook ingeval van een voorafgaand onrechtmatig oordelen van de inverzekeringstelling, zoals in het onderhavige geval de vordering tot inbewaringstelling had kunnen en ook moeten toewijzen.
OVERWEGINGEN RECHTBANK
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in deze aangelegenheid de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling “rauwelijks” had dienen toe te wijzen.
De onderscheiden fasen van de preventieve hechtenis (inverzekeringstelling, bewaring en gevangenhouding) moeten blijkens de jurisprudentie zelfstandig worden beoordeeld. Een gebrek dat kleeft aan een bevel tot toepassing van een van die fasen, heeft in beginsel geen consequenties voor een daarop volgend bevel tot toepassing van een latere fase.
Verdachte is op 6 maart 2012 aangehouden en in verzekering gesteld. Aan het einde van de termijn van inverzekeringstelling is hij in vrijheid gesteld. Aansluitend werd hij buiten heterdaad aangehouden voor onder meer het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 7 kg amfetamine en wederom in verzekering gesteld.
Op 12 maart 2012 is de inbewaringstelling gevorderd en door de rechter-commissaris afgewezen. De rechter-commissaris heeft ter zake overwogen: "dat hier sprake is van aansluitende inverzekeringstelling, die naar het oordeel van de rechter-commissaris niet was toegestaan, zodat die inverzekeringstelling onrechtmatig is. Het tijdsverloop tussen de aanhouding van de verdachte en voorgeleiding voor de rechter-commissaris bedraagt meer dan drie dagen en 15 uren.”
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak sprake van ernstige bezwaren en doet de recidivegrond zich voor. Desalniettemin heeft de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling terecht niet toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval het tijdsverloop tussen de eerste aanhouding van verdachte en de beslissing over de vordering tot inbewaringstelling zo groot dat, gelet op art. 5 lid 3 EVRM dat prompte voorgeleiding voor een rechter eist, afwijzing van de inbewaringstelling diende te volgen.
De rechter-commissaris heeft deze afwijzing evenwel ten onrechte gebaseerd op het enkele feit dat de inverzekeringstelling meer dan drie dagen en 15 uren heeft geduurd. Dit gebrek vormt immers geen zelfstandige grond tot afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling. De rechter-commissaris had eerst moeten nagaan of aan alle wettelijke voorwaarden voor voorlopige hechtenis is voldaan (ernstige bezwaren, geval, grond, anticipatiegebod van art. 67a lid 3 Sv). Pas daarna had de rechter-commissaris de vrijheid om het bevel tot inbewaringstelling achterwege te laten. De wet zegt immers: de rechter kan de bewaring (verlenging ervan, gevangenhouding en verlenging daarvan) bevelen. Dat duidt op een discretionaire bevoegdheid.
Desalniettemin komt de rechtbank tot dezelfde beslissing als de rechter-commissaris, gezien de forse termijnoverschrijding, zoals hiervoor is weergegeven, nu daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, sprake is van schending van artikel 5 van het EVRM.
HET RECHT
Gelet op de desbetreffende wetsartikelen, in het bijzonder de artikelen 63, 67, 67a en 446 van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, gegeven bij diens beschikking van 12 maart 2012, ongegrond.
Deze beschikking is aldus gegeven naar aanleiding van de raadkamer gevangenhouding op 22 maart 2012 door de raadkamer van de rechtbank Maastricht, samengesteld uit:
mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van E.H.M. Bisscheroux-Heijnens, griffier, en op diezelfde datum ondertekend.