ECLI:NL:RBMAA:2012:BV8845

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 1485
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en belangenverstrengeling

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen. Eiser was onvoorwaardelijk ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, dat onder andere bestond uit belangenverstrengeling en financiële schendingen. De rechtbank oordeelde dat er bij eiser sprake was van een verwevenheid tussen zijn rol als ambtenaar en als burger, wat leidde tot een schending van de integriteit. Eiser had een perceel grond gekocht en dit later met winst doorverkocht, zonder de juiste procedures te volgen en zonder toestemming van het college. De rechtbank vond dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet in verhouding stond tot het gepleegde plichtsverzuim, gezien de lange staat van dienst van eiser van 42 jaar en de informele cultuur binnen de organisatie. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.163,09, te vergoeden aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 1485
Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2012 in de zaak tussen
[eiser] wonende te Eijsden, eiser,
(gemachtigde: mr. R.H.M. Wagemans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen, verweerder.
(gemachtigde: mr.drs. M.L.M. van de Laar).
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 juli 2011.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 12 december 2011 plaatsgehad.
Ter zitting is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. J.M.L. Roelofs, gemeentesecretaris van de gemeente Schinnen.
Overwegingen
Centraal in dit geding staat de vraag of eiser dusdanig ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd dat verweerder eiser vanwege dit plichtsverzuim strafontslag mocht aanzeggen.
Ingevolge artikel 15:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen
Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft. Ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 8:13 van de CAR/UWO kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten.
Bij besluit van 1 april 2003 is het (toenmalige) college van burgemeester en wethouders (het college) akkoord gegaan met de verkoop van een perceel grond ter grootte van 312 m² aan de [adres a] te Amstenrade voor de bouw van een woning zoals geregeld in het Bestemmingsplan Woning [adres a] en voor een prijs van € 250,- per m² exclusief BTW, onder de voorwaarde dat de verkoop door loting zou plaatsvinden en onder opneming van een anti-speculatiebeding.
Op 9 maart 2004 heeft het college besloten om de beslissing met betrekking tot de exploitatiebegroting van de herinrichting [adres a]/[adres b] te Amstenrade aan te houden. Aan het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (ROV) (lees: eiser) is daarbij het verzoek gedaan om het verschil in de grondprijzen tussen € 250,- en € 225,- nader te verklaren.
Op 10 maart 2004 is in het lokale nieuwsblad ‘Goed Nieuws’ een advertentie geplaatst met de tekst “Gunstig gelegen bouwkavel (ca. 312 m²) aan de [adres a]/[adres b] te Amstenrade voor de bouw van een riante, vrijstaande woning voor eigen bewoning. Verkoopprijs [bedrag] excl. BTW. Inschrijving tot en met uiterlijk 14 mei 2004. Voor informatie over de voorwaarden, bouwvoorschriften en toewijzingsprocedure kunt u contact opnemen met de heer [naam], tel. 4439293 of de heer [eiser], tel. 4439253.”
Diezelfde advertentie is vervolgens geplaatst in ‘Goed Nieuws’ op 17 maart 2004,
31 maart 2004 en 7 april 2004.
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college de prijs van de drie te verkopen kavels aan de [adres a]/[adres b] gelegen te Amstenrade bepaald op € 225,- per m² exclusief BTW.
Bij brief van 16 juni 2005 zijn aan projectontwikkelaar [naam] de situatietekeningen en afschriften van de goedgekeurde bestemmingsplannen toegezonden van de drie bouwkavels aan de [adres a] en de [adres b] te Amstenrade.
Ter bepaling van de waarde van de grond aan de [adres a] en de [adres b] te Amstenrade is bij brief van 17 juni 2005 (door [naam], een medewerker van de afdeling ROV ([naam])) opgesteld en door eiser in zijn hoedanigheid van hoofd ROV ondertekend) aan Meertens Vastgoed verzocht om de grond te taxeren.
Bij besluit van 6 december 2005 is het college akkoord gegaan met de verkoop van de drie bouwkavels aan de [adres a]/[adres b] tegen een verkoopprijs van € 185,- per m² exclusief BTW k.k., conform taxatierapporten, met verrekening van boven- of ondermaat onder de vrijblijvende optie met betrekking tot het kavel aan de [adres a] tot gehele of gedeeltelijke aankoop van de optionele kavel (groenstrook ter grootte van 163 m²) . Voorts is besloten aan respectievelijk eiser en de heer [dhr y] (schoonzoon van eiser) voor genoemde percelen een optie te verlenen tot 1 maart 2006 . Het advies daartoe werd door [naam] opgesteld en door eiser in zijn hoedanigheid van hoofd ROV voor akkoord geparafeerd.
Bij brieven van 3 januari 2006 (opgesteld door [naam] en ondertekend door eiser in zijn hoedanigheid van hoofd ROV) zijn eiser en [dhr y] op de hoogte gesteld van de op 6 december 2005 genomen besluiten.
Bij besluit van 28 maart 2006 is het college akkoord gegaan met de verkoop aan eiser van de bouwkavel naast de [adres a] 34, inclusief de naastgelegen groenstrook met een grootte van 440 m² voor een bedrag van [bedrag ] k.k. exclusief BTW (€ [bedrag incl] k.k. inclusief BTW) en de verkoop aan [dhr y] van twee bouwkavels aan de [adres b] voor een bedrag van [bedrag] k.k. exclusief BTW ([bedrag incl] k.k. inclusief BTW).
Op 10 oktober 2006 heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning en garage op het adres [adres a] 36 te Amstenrade.
Bij brief van 26 oktober 2006 (opgesteld door [naam] en ondertekend door eiser in zijn hoedanigheid van hoofd ROV) is aan Meertens Vastgoed BV de opdracht gegeven om een aangepast taxatierapport uit te brengen voor de oppervlakte van de bouwkavel aan de [adres a]. Dit in verband met een klein grondstrookje, dat bij de bouwkavel hoorde en als uitrit diende te fungeren van twee vervallen parkeerplaatsen aan de voorzijde van het trottoir. De grootte van het perceel diende daarom gewijzigd te worden in 440 m².
Bij brief van 10 november 2006 (eveneens opgesteld door [naam] en ondertekend door eiser in zijn hoedanigheid van hoofd ROV) is notaris Bemelmans verzocht de leveringsakte gereed te maken met betrekking tot de verkoop aan eiser van genoemd bouwkavel aan de [adres a] te Amstenrade. Daarbij is verwezen naar het collegebesluit van 28 maart 2006 en zijn het taxatierapport van Meertens Vastgoed BV, het bodemonderzoek van Geoconsult en een tekening van de bouwkavel meegezonden. Tevens is in deze brief aangegeven dat een klein grondstrookje van het perceel, kadastraal bekend sectie H 385, mee werd verkocht teneinde te fungeren als ontsluiting naar de [adres a].
Op 5 december 2006 is aan eiser een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met garage op het adres [adres a] 36. Het advies ten behoeve van dit collegebesluit werd op 28 november 2006 door H. Riga, hoofd van de afdeling bouw- en milieuzaken opgesteld.
Bij besluit van 21 november 2007 heeft het college voornoemde bouwvergunning op verzoek van eiser ingetrokken.
Op 11 augustus 2008 is de leveringsakte gepasseerd en heeft de levering plaatsgevonden van het perceel aan de [adres a] door de gemeente aan eiser voor de prijs van € [bedrag incl] inclusief BTW. Uit de aan de akte vastgehechte situatietekening blijkt dat het extra grondstrookje van het perceel, kadastraal bekend sectie H 385, dat zou fungeren als ontsluiting naar de [adres a] niet is meegeleverd. Direct aansluitend aan het passeren van de leveringsakte van het perceel aan eiser is de akte van levering gepasseerd inzake de doorverkoop van het gelijke perceel door eiser aan de heer [dhr Z]. Uit de leveringsakte blijkt dat aan [dhr Z] een perceel is geleverd ter grootte van 440 m² voor een bedrag van [bedrag] k.k. Uit de aan de akte vastgehechte situatietekening blijkt tevens dat het extra grondstrookje van het perceel, kadastraal bekend sectie H 385 niet is meegeleverd.
Op 19 april 2010 heef[dhr Z]m]ijdens een gesprek met burgemeester [naam] en [mw x], concerncontroller/integriteitscoördinator melding gemaakt van feiten en omstandigheden met betrekking tot de aankoop van het perceel grond aan de [adres a] 36, te Amstenrade en het handelen van eiser daarin. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder bureau CAPRA te ’s-Hertogenbosch (CAPRA) ingeschakeld om onderzoek naar eventuele integriteitschending(en) te verrichten.
Uit de Rapportage van bevindingen van 12 november 2010 blijkt dat CAPRA de volgende onderdelen ter zake gesteld plichtsverzuim door eiser heeft onderzocht: het onjuist informeren over een op het perceel aan de [adres a] te Amstenrade aanwezige monumentale boom (3.2) , de op de (twee) percelen aan de [adres b] rustende bouwbeperkingen (3.3), het onterecht voordoen richting een kandidaat-koper als eigenaar van het betreffende perceel grond, terwijl de gemeente nog steeds eigenaar was van dat stuk grond (3.4), het onjuist informeren over de omvang en grootte van het perceel (3.5), het ongeoorloofd doorverkopen van het perceel aan de [adres a] te Amstenrade (3.6), het mededelen aan de kandidaat-koper dat uitsluitend de door hem genoemde notaris Bemelmans in Nuth kon worden aangezocht om de (ver)koop te realiseren (3.7) en het zich financieel verrijken door de (door)verkoop van het bewuste perceel) (3.8). De conclusie van de Rapportage van bevindingen van CAPRA luidt dat de vermoedens ter zake het gestelde plichtsverzuim door eiser, gelet op de schriftelijke documentatie en verklaringen, niet dan toch in onvoldoende mate aannemelijk zijn geworden
Bij brief van 27 december 2010 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van het door CAPRA verrichtte onderzoek naar het vermoeden van plichtsverzuim, de Rapportage van bevindingen van CAPRA van 12 november 2010 overgelegd, eiser medegedeeld dat er volgens verweerder in zijn geval sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 16:1:1 van het CAR-UWO en hem op de hoogte gesteld van het voornemen tot strafontslag.
Eiser is door verweerder op 12 januari 2011 in de gelegenheid gesteld zich mondeling te verantwoorden.
Bij besluit van 2 februari 2011 is aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Eiser heeft in de visie van verweerder zeer ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 16:1:1 van de CAR-UWO gepleegd door -kort samengevat- als hoofd van de afdeling ROV van de gemeente Schinnen een perceel aan de [adres a] te Amstenrade aan te kopen en dit perceel later, zonder toestemming van verweerder, weer (met winst) te verkopen. Verweerder is, gelet op de resultaten van een in zijn opdracht door bureau CAPRA te 's-Hertogenbosch uitgevoerd onderzoek, van oordeel dat er bij eiser sprake is van belangenverstrengeling c.q. de schijn daarvan, omdat eiser op meerdere momenten van de verkoop ook een functionele bemoeienis heeft gehad.
Eiser heeft zich met voornoemd besluit niet kunnen verenigen en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het (bestreden) besluit van 19 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder blijft van mening dat er sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim bestaande uit financiële schendingen, belangenverstrengeling, misbruik van positie formeel en materieel, onjuiste informatieverstrekking en onjuiste omgangsvormen. Verweerder stelt daartoe als volgt.
- Financiële schendingen
Het kopen en het onmiddellijk daarop voor een hoger bedrag weer doorverkopen van het perceel wordt door verweerder aangemerkt als een zeer ernstige integriteitschending (grondspeculatie), zeker omdat persoonlijk gewin volgens verweerder het doel van de doorverkoop was. Door het perceel voor een hogere prijs te verkopen, heeft eiser de gemeente benadeeld. Als eiser al twijfelde aan het nog bestaan van het in 2003 bij het in de procedure brengen van de bouwgronden vastgestelde anti-speculatiebeding, had eiser zich moeten verdiepen in de vraag of dit beding nog gold, dan wel conform de bedoeling daarvan moeten handelen. De schijn van belangenverstrengeling is opgetreden nu eiser uit hoofde van zijn functie de juridische levering kon bewerkstelligen en zelf het tijdstip daarvan kon bepalen. Uit oogpunt van zuiver handelen had eiser het regelen van deze levering aan een andere functionaris van de gemeente moeten overlaten. Een gebrek aan controle binnen de gemeente vormt geen vrijbrief om ‘zwakke schakels in het systeem te misbruiken.’ Eiser had de juridische levering eerder moeten en kunnen realiseren: de daadwerkelijke koop en levering is volgens verweerder door eiser opzettelijk uitgesteld met het oogmerk van het behalen van een financieel voordeel.
-Belangenverstrengeling
Er is sprake van plichtsverzuim nu eiser de verkoopgesprekken heeft laten plaatsvinden ter plaatse van het gemeentehuis. Het voorkomen van zelfs maar de schijn van belangenverstrengeling is een van de meest wezenlijke normen die een ambtenaar in acht heeft te nemen. Er is in dit geval duidelijk sprake geweest van een verwevenheid tussen eisers positie als ambtenaar en als kopend/verkopend burger, welke verwevenheid nog versterkt is door het feit dat eiser tijdens de onderhandelingen over de verkoop van het perceel nog geen juridisch eigenaar van het perceel was. Eiser had verweerder ervan op de hoogte moeten stellen dat de koop in 2008 een ander doel had, dan oorspronkelijk in 2006 was voorzien. Alleen al vanwege deze gewijzigde omstandigheden had eiser verweerder van zijn intenties op de hoogte moeten stellen en er niet zomaar op mogen vertrouwen dat hij met betrekking tot het perceel als beschikkingsbevoegd mocht handelen, terwijl er nog geen koopovereenkomst, of juridische levering had plaatsgevonden.
- Misbruik van positie
Eiser heeft materieel misbruik gepleegd door verweerder te laten besluiten een perceel bouwgrond, dat in 2004 nog in een openbare verkoop aan de burgers te koop is aangeboden, in 2005 tegen een verlaagde grondprijs buiten een openbare aanbieding om onderhands aan eiser en diens dochter te verkopen. Het doorzetten van de juridische levering in 2008 en de onmiddellijke doorverkoop met winst -hetgeen volgens verweerder bezwaarlijk anders dan als grondspeculatie valt aan te merken- was uitsluitend mogelijk omdat eiser vanuit zijn positie als hoofd ROV in staat was de notaris daartoe opdracht te geven.
Eiser heeft voorts formeel misbruik gepleegd door aan [naam] opdracht te geven tot het schrijven van een advies en de stukken met betrekking tot deze kwestie zelf te tekenen. Het feit dat er een gezagsverhouding bestond tussen eiser en de heer [naam] had voor eiser voldoende grond moeten zijn het advies met betrekking tot de verkoop van het perceel juist niet door hem te laten opstellen.
Met betrekking tot de hertaxatie is tevens sprake van plichtsverzuim omdat eiser als hoofd ROV nooit een opdracht tot taxatie had mogen geven om kort daarna zelf, buiten een openbare verkoop om, het voorstel aan verweerder te laten doen om het perceel tegen de lagere prijs te verkopen. Verweerder is door eiser onjuist c.q. onvolledig geïnformeerd. Eiser heeft de indruk gewekt dat het om incourante gronden (zie de brief van oud-burgemeester [naam]) ging en dat verweerder blij mocht zijn met de verkoop van diens gronden.
De burgemeester heeft met de term ‘vriendjespolitiek’ geen algemene kwalificatie willen geven, eiser zelf heeft erkend dat er sprake was/is van een vriendschappelijke band tussen hem en toenmalig wethouder [naam] en de benaming ‘vriendjespolitiek’ ziet op de bespreking en afstemming van eiser met toenmalig wethouder [naam] inzake de verkoop van het perceel aan de [adres b]. Juist vanwege de vriendschappelijke relatie met toenmalig wethouder [naam] had eiser ook deze wethouder niet in de positie mogen brengen dat deze hem een gunst moest bewijzen, maar had eiser een en ander formeel aan verweerder moeten voorleggen.
Ofschoon niet onomstotelijk is komen vast te staan dat eiser zich willens en wetens heeft willen bevoordelen door het perceel tegen een lagere prijs te kopen met voorbijgaan van eventueel andere gegadigden heeft eiser in ieder geval op dit punt volgens verweerder de schijn tegen. Als afdelingshoofd was eiser immers betrokken bij c.q. verantwoordelijk voor de verkoop van dit perceel en had hij dus meer informatie behoren te verstrekken aan verweerder over potentiële kopers. Dit had volgens verweerder de schijn kunnen wegnemen. Eiser heeft dat echter niet gedaan. De gehele procedure had door een andere afdeling moeten worden behandeld.
- Lekken en misbruiken van informatie
Toenmalig wethouder [naam] is door eiser onjuist en onvolledig geïnformeerd. Blijkbaar bestond bij verweerder het idee dat de betreffende grond moeilijk verkoopbaar was, terwijl uit het over de betreffende grond uitgebrachte advies van bureau Van de Pas het tegendeel bleek. Verweerder houdt eiser daarvoor als hoofd van de afdeling ROV verantwoordelijk. Verweerder merkt eiser verder aan als een ambtenaar die als privépersoon, terwijl hij nog niet over de volledige eigendom van een perceel beschikt, te allen tijde in een andere positie staat tot een derde-koper, dan een willekeurige burger. Eiser is naar de koper van het perceel, de heer [dhr Z], toe niet duidelijk geweest over de juridische eigendom van het perceel. Verweerder verwijst naar de ambtseed die eiser in 2004 heeft afgelegd.
- Ongewenste omgangsvormen
Eiser heeft de heer [dhr Z] onder druk gezet snel te beslissen over de verkoop. Eiser voldoet met dit gedrag niet aan de basiscompetenties (klantvriendelijkheid, wellevendheid) die door de gemeente Schinnen worden gesteld aan iedere ambtenaar.
Eiser heeft voorts tijdens de procedure kenbaar gemaakt dat er binnen de gemeente Schinnen sprake is van een zogeheten afrekencultuur. Verweerder stelt hieromtrent dat het een ambtenaar niet is toegestaan dergelijke beweringen te doen buiten de klokkenluidersregeling om. Eiser schaadt op deze manier het aanzien van de gemeente Schinnen en dat van de collegeleden.
Verzachtende omstandigheden
Er is volgens verweerder geen sprake van verzachtende omstandigheden: eiser had geen ge- c.q. misbruik mogen maken van het feit dat toenmalig wethouder [naam] (te) zelfstandig opereerde. Ook in het anti-speculatiebeding ziet verweerder geen verzachtende omstandigheid. Eiser had, als hij aan verweerder wél toestemming had gevraagd voor de doorverkoop van het betreffende perceel, nooit toestemming gekregen. Bovendien bevond eiser zich niet in de situatie dat hij reeds eigenaar, dan wel bewoner van een woning was die zich door bijzondere omstandigheden genoodzaakt zag zijn woning te moeten verkopen. Ook de door eiser geschetste cultuur indertijd wordt niet als een verzachtende omstandigheid aangemerkt, omdat bevestiging hiervan niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van eiser in dezen. Bovendien hebben zowel de burgemeester, wethouders en de gemeentesecretaris verklaard dat de door eiser geschetste cultuur niet herkenbaar was.
Voor wat betreft de belangenafweging die zou moeten worden gemaakt stelt verweerder zich op het standpunt dat het algemeen belang van bewaking en handhaving van de integriteit van ambtenaren dient te worden afgewogen tegen het bijzonder belang van de ambtenaar die zich schuldig maakt aan integriteitschending.
Evenredigheid van het strafontslag
Verweerder acht onvoorwaardelijk strafontslag de enig juiste maatregel gelet op de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim van eiser bestaande uit een ambtenaar in functie die om eigen gewin onder onjuiste/onvolledige voorstelling van zaken grond heeft willen kopen en zich deze heeft laten leveren met geen enkel ander doel dan persoonlijk voordeel en deze grond heeft doorverkocht aan een derde ten koste van anderen (de gemeente Schinnen en burgers) in strijd met de ambtseed, misbruik makend van zijn positie om een en ander voor zichzelf te regelen, zichzelf heeft bevoordeeld en daarbij zelf de schijn van persoonlijke bevoordeling en belangenverstrengeling niet heeft voorkomen. Er is in casu volgens verweerder geen ruimte voor evenredigheid, nu eiser een juist inzicht in zijn handelen mist.
Eiser heeft zich met het besluit van 19 juli 2011 inzake onvoorwaardelijk strafontslag niet kunnen verenigen en heeft daartoe beroep bij de rechtbank ingediend.
Eiser stelt allereerst dat het strafontslag niet door verweerder wordt onderbouwd. KPMG heeft blijkbaar in opdracht van CAPRA een quick scan uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn mondeling aan verweerder medegedeeld. Deze handelwijze is volgens eiser weinig transparant nu de resultaten van het KPMG-advies zich op deze manier volledig onttrekken aan eiser, alsook aan het oordeel van de rechtbank. Hierdoor wordt een belangrijk deel van de besluitvorming gemist.
De eindrapportage van CAPRA is voorts op essentiële punten aangepast aan de wensen van verweerder. Eiser verwijst naar de pleitnotities ingebracht bij de rechtbank in zaaknummer AWB 11/370, waarin uitgebreid is aangegeven en onderbouwd op welke punten CAPRA op verzoek van verweerder haar rapportage heeft aangepast c.q. heeft laten manipuleren. Eiser verzoekt de rechtbank de primaire opdrachtverstrekking door verweerder aan CAPRA in het geding te brengen teneinde de rechtbank en eiser in de gelegenheid te stellen te beoordelen of de opdrachtverstrekking is verricht conform de binnen de gemeente Schinnen geldende regels. In de visie van eiser staat vast dat CAPRA in eerste instantie heeft gehandeld conform haar opdracht maar dat, toen de resultaten niet naar verwachting van verweerder waren, CAPRA de opdracht en rapportage heeft gewijzigd. Het feitenonderzoek voldoet niet aan de door de gemeente vastgestelde ‘Handreiking onderzoek integriteitschending’. Het rapport is gemanipuleerd en kan dus geen basis vormen voor het besluit van verweerder. Er is geen onderzoek gedaan (zoals in de integriteitsregeling is opgenomen) of de betrokken klager, de heer [dhr Z], niet met andere bedoelingen melding heeft gedaan van een integriteitschending, terwijl eiser onder ede kan bevestigen dat het hem bekend is dat de burgemeester tot twee maal toe de heer [dhr Z] uitdrukkelijk heeft verzocht de klacht in te dienen.
De gesprekken die eiser met de heer [dhr Z] in het gemeentehuis heeft gevoerd, hebben altijd op initiatief van de heer [dhr Z] plaatsgevonden en hadden in eerste instantie uitsluitend en alleen betrekking op de voorbereidings- en bouwactiviteiten van de heer [dhr Z].
Financiële schendingen
Er is volgens eiser geen sprake geweest van onoirbaar handelen, omdat hij met betrekking tot het perceel aan de [adres a] volledig beschikkingsbevoegd was en het perceel dus kon verkopen. De winst die door de doorverkoop van het perceel is behaald was gedeeltelijk bedoeld ter dekking van de gemaakte kosten in verband met de voorgenomen bouw van een woonhuis en niet in verband met de echtscheiding van eiser. Verder is het inderdaad correct dat het tijdstip van levering door eiser kon worden bepaald, maar dat dit is gebeurd met medeweten van verweerder. Ambtenaar Nacken is op dit punt niet gehoord, waardoor het rapport op dit punt een ernstige tekortkoming kent. Het onderzoek is verder onvolledig omdat de te verwachten opbrengsten wel degelijk in de gemeentelijke financiële administratie worden opgenomen. Eiser heeft op geen enkele wijze gebruik of misbruik gemaakt van het tekort aan financiële controle aan de zijde van de betrokken bestuurders. Het is immers bekend dat de lijst van debiteuren regelmatig en frequent wordt bijgewerkt en bovendien wordt betrokken bij de samenstelling van de gemeenterekening. Iedereen die daarbij betrokken was had volgens eiser kunnen constateren dat er nog een openstaande vordering was.
Ook het onderzoek naar de feiten is niet volledig geweest. Nadat eiser met [dhr Z] wilsovereenstemming had bereikt met betrekking tot de verkoop eind 2007, heeft hij daarna de bouwvergunning medio november 2007 laten intrekken, omdat [dhr Z] had aangegeven de bouwvergunning niet mee te willen overnemen. Met [dhr Z] was ook overeengekomen dat de akte uiterlijk 1 april 2008 zou worden verleden, uitsluitend door toedoen van diezelfde [dhr Z] is dat later geworden. Niet valt volgens eiser in te zien dat door het opschorten van de levering en het daarmee nog niet betalen van de koopsom sprake zou zijn van onoirbaar handelen, mede gelet op het feit dat zowel het gemeentebestuur als ook de betreffende ambtelijke diensten hiervan op de hoogte waren c.q. op de hoogte hadden kunnen zijn. Uitstel van levering met betrekking tot een onroerende zaak is overigens een algemeen bekend fenomeen. Dit geldt ook voor het feit dat bij transacties met betrekking tot onroerende zaken de eigendom pas overgaat met de transportakte welke door de notaris wordt gepasseerd. Dat neemt echter niet weg dat degene die op grond van de koopovereenkomst obligatoire rechten heeft ook beschikkingsbevoegd is. Daaraan doet niet af dat de eigendom nog niet was overgegaan omdat de akte nog niet gepasseerd was voor de notaris. Eiser kon het perceel niet afnemen, omdat hij daarvoor niet voldoende financiële middelen had. In de afweging door verweerder is onvoldoende meegenomen dat het uitstel van de levering geen enkel financieel voordeel voor eiser had. Er is volgens eiser dan ook geen sprake van plichtsverzuim in welke mate dan ook.
Met betrekking tot het anti-speculatiebeding merkt eiser op dat het verkoopbesluit van maart 2006 zonder enige restricties of nadere bepalingen is genomen en verweerder nu via allerlei wegen probeert alsnog een anti-speculatiebeding in dat besluit te weven. Door de voorzieningenrechter en door diverse andere deskundigen is echter al vastgesteld dat het hier een ongeclausuleerd besluit betreft zodat de anti-speculatiediscussie als beëindigd kan worden beschouwd.
Belangenverstrengeling
Eiser heeft [dhr Z] op geen enkele wijze bevoordeeld of op een andere wijze gebruik gemaakt van zijn positie, tengevolge waarvan [dhr Z] een meer of minder preferente behandeling heeft gekregen. Juist integendeel: eiser heeft de belangen van de gemeente, onder meer bij het verzoek meer grond te mogen kopen, voorop gesteld. [dhr Z] heeft zich hierover kennelijk zo geërgerd dat dit mede de oorzaak is geweest voor het indienen van de klacht. Uit het onderzoek van CAPRA blijkt voorts dat eiser met betrekking tot de doorverkoop volledig beschikkingsbevoegd was en eiser dus geen toestemming van de wethouder of verweerder nodig had om het perceel te verkopen. De mededeling aan de wethouder is uitsluitend gedaan om hem te informeren. Indien en voor zover de wethouder, het directe aanspreekpunt van verweerder richting eiser, van mening was geweest dat er wél sprake was van belangenverstrengeling c.q. de schijn van belangenverstrengeling, had het toch op de weg gelegen van de betrokken wethouder om dit punt met eiser te bespreken en eiser, eventueel na bespreking in het college, mede te delen dat een andere gedragswijze gewenst werd. Dat is niet gebeurd. Daarbij komt dat [dhr Z] wist dat hij het perceel van eiser kocht en niét van de gemeente. Dat is door eiser aan [dhr Z] van begin af aan steeds uitermate duidelijk gemaakt. Kort samengevat heeft eiser ten aanzien van iedereen transparant gehandeld en is er geen sprake geweest van belangenverstrengeling c.q. schijn van belangenverstrengeling.
Misbruik van positie
Eiser heeft geen misbruik gemaakt van zijn positie. Het verzoek om een taxatierapport op te stellen kwam voort uit een overleg met kandidaat-koper projectontwikkelaar [naam].
Het gemeentelijk verzoek daartoe bevindt zich overigens bij de stukken. Eiser heeft helemaal niets ‘geregeld’ met de wethouder zoals door verweerder wordt gesteld. De stelling van verweerder dat eiser ongeoorloofde druk op [naam] zou hebben uitgeoefend geeft wederom een wijze van benadering van de werkwijze in het gemeentehuis van Schinnen weer die, in ieder geval niet de juiste gang van zaken schetst binnen het gemeentehuis ten tijde dat deze zaak speelde. Eiser heeft juist om belangenverstrengeling te voorkomen [naam] gevraagd diens advies aan het hoofd van de afdeling Bouw-en Milieuzaken, [dhr AA], voor parafering voor te leggen. Het is eiser onduidelijk waarom [dhr AA] op dit punt niet is gehoord. Eiser heeft geen enkele bemoeienis gehad met de afdoening van het verzoek.
Onjuiste informatieverstrekking
Met betrekking tot de prijsvorming merkt eiser op dat er tussen 2003 en 2005, ondanks grote belangstelling, geen concrete interesse is getoond voor de aankoop van het perceel, hetgeen erop wijst dat het perceel moeilijk te verkopen was, waarschijnlijk verband houdende met de verkoopprijs van €250,- / € 225,- per m². Taxatiebureau Meertens stelt in zijn rapportage van 2005 dat een prijs van € 185,- per m² meer marktgericht was. Desondanks wenste projectontwikkelaar [naam], welke volgens eiser toch geacht kan worden op de hoogte te zijn van de bouwgrondprijzen in de gemeente Schinnen, op dat moment de percelen niet te kopen. Van de Pas is van volledig verkeerde uitgangspunten uitgegaan. Eiser heeft de aankoop van het perceel niet uitgevoerd als ambtenaar, maar als burger en in die hoedanigheid heeft hij gehandeld zoals het zich betaamt in het maatschappelijk verkeer en heeft hij geen regels, normen en waarden overtreden. Hij is daarover transparant geweest en heeft iedereen geïnformeerd zoals het hoorde.
Onjuiste omgangsvormen
Vast staat volgens eiser dat de verkoop van het perceel niét op het gemeentehuis heeft plaatsgevonden, met [dhr Z] was immers al overeenstemming over de verkoop bereikt in de maanden september-oktober 2007 en [dhr Z] heeft eiser hiervan telefonisch op zijn eigen telefoon buiten het gemeentehuis op de hoogte gesteld. Losstaand van het feit dat eiser vindt dat hij zich niet hoeft te verantwoorden over de manier waarop hij zaken verkoopt wil hij wel uitdrukkelijk vermelden dat hij zich altijd zeer correct heeft gedragen. Het was juist het gedrag van [dhr Z] dat ertoe geleid heeft dat eiser kwaad uit een gesprek is weggelopen. Omtrent de feiten die daartoe aanleiding waren wordt in de stukken niets vermeld. Eiser heeft zich gedurende de gehele procedure gedragen zoals dat van een ambtenaar mag worden verwacht, ondanks het feit dat eiser voor zijn gevoel door verweerder is behandeld als een crimineel, zijn naam en faam te grabbel is gegooid, omdat verweerder een en ander niet vertrouwelijk heeft behandeld, en het onderzoek onbehoorlijk lang heeft geduurd en de besluitvorming die aan het ontslag voornoemd ten grondslag ligt. Ten aanzien van verweerder zijn tal van fatsoensoverschrijdingen te noemen. In de stukken laat verweerder niet na met suggestieve opmerkingen, manipulaties, halve waarheden en leugens een negatief beeld van eiser te scheppen. Eiser wenst zich daar echter verre van te houden. Het was overigens helemaal niet mogelijk om het verkoopbesluit van 2006 in te trekken en de feitelijke verkoop niet te laten doorgaan. Eiser was reeds als koper van het perceel beschikkingsbevoegd en zonder wanprestatie te plegen kon zelfs de gemeente Schinnen zich niet als verkoper eenzijdig uit de koopovereenkomst terugtrekken.
Evenredigheid van het strafontslag
Waar het de strafmaat betreft merkt eiser uiteraard geheel subsidiair op dat deze in geen enkele verhouding staat tot hetgeen eiser, als hem al iets te verwijten valt, redelijkerwijs te verwijten zou zijn. Verweerder heeft bij de vaststelling van de strafmaat absoluut onvoldoende rekening gehouden met de zeer lange onberispelijke staat van dienst (42 jaar), diens persoonlijke omstandigheden, en meer in het bijzonder de omstandigheden waarin eiser terecht komt, indien de beslissing op bezwaar in beroep in stand zou blijven. De CAR-UWO-regeling kent een scala van disciplinaire maatregelen waarvan het strafontslag door verweerder de allerzwaarste maatregel is voor een feitelijk niet-bestaand vergrijp of verwijt. Meer subsidiair merkt eiser op dat het op de weg van een goed werkgever had gelegen om eiser proportioneel te straffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met betrekking tot eisers verzoek (alsnog) in het bezit te worden gesteld van de oorspronkelijke opdracht aan CAPRA en de conceptversie van de Rapportage van bevindingen, omdat de bevindingen van CAPRA in de conceptversie aanzienlijk gunstiger voor eiser zouden uitvallen dan de bevindingen van CAPRA in de definitieve versie én deze laatste versie door CAPRA op verzoek van verweerder zou zijn aangepast, overweegt de rechtbank dat nu verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit zich niet heeft gebaseerd op de op initiatief van verweerder definitief gewijzigde versie van de Rapportage, het overleggen van de originele opdracht aan CAPRA en de conceptversie van de Rapportage van bevindingen niet opportuun is. Ook de opmerkingen van eiser ten aanzien van (het optreden van) [dhr Z] en [mw A] geven de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Ter beoordeling van het gestelde plichtsverzuim door eiser maakt de rechtbank onderscheid tussen de koop, de levering en de doorverkoop van het perceel aan de [adres a] te Amstenrade en de vermeende ongewenste omgangsvormen van eiser. Tot slot zal de rechtbank de evenredigheid van het door verweerder opgelegde onvoorwaardelijke strafontslag beoordelen.
1. De koop
Naar het oordeel van de rechtbank is het college door de adviezen die aan de collegebesluiten van 6 december 2005 en 28 maart 2006 ten grondslag hebben gelegen door eiser, in zijn hoedanigheid van hoofd ROV, onjuist dan wel onvolledig geïnformeerd. Zo is er in de betreffende adviezen ten onrechte niet verwezen naar het eerdere collegebesluit van 1 april 2003 waarin met betrekking tot de verkoop van het betreffende perceel besloten was tot loting en de opname van een anti-speculatiebeding en is ook verzuimd melding te maken van de verlaging van de grondprijs en het niet opnieuw publiekelijk aanbieden van de grond. Eiser heeft ter zake ter zitting opgemerkt dat het wellicht heel goed mogelijk is dat hij de betreffende adviezen niet heeft gezien, dan wel ongelezen heeft getekend, omdat hij vanwege de hoge werkdruk in die tijd er niet aan toe kwam alle adviezen zelf te lezen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat eiser, ook bij het ongelezen tekenen of niet tekenen van de desbetreffende adviezen of brieven verantwoordelijk was en bleef voor de inhoud ervan. Overigens deelt de rechtbank de stelling van verweerder niet dat het in het collegebesluit van 1 april 2003 opgenomen anti-speculatiebeding ook automatisch had moeten worden overgenomen in de besluiten van 6 december 2005 en 28 maart 2006. Het betreft hier geheel zelfstandige besluiten. De hiervoor omschreven handelingen van eiser leveren naar het oordeel van de rechtbank plichtsverzuim op.
2. De levering
De rechtbank stelt vast dat eiser notaris Bemelmans al bij brief van 10 november 2006 (in zijn hoedanigheid als hoofd ROV) heeft verzocht om de leveringsakte van het desbetreffende perceel gereed te maken, maar dat de daadwerkelijke levering pas op 11 augustus 2008 heeft plaatsgevonden. Desgevraagd ter zitting heeft eiser medegedeeld de levering te hebben uitgesteld omdat hij indertijd niet over de benodigde financiën beschikte om het perceel aan te kopen. Verweerder zou daarvan ook op de hoogte zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat eiser hier, wetende dat de gemeentelijke controle op het gebied van de debiteurenlijsten te wensen naliet, misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt. Daar doet volgens de rechtbank niet aan af dat eiser de levering daarnaast ook nog eens op verzoek van [dhr Z] heeft uitgesteld. De hiervoor omschreven handelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank plichtsverzuim op.
3. De doorverkoop
De rechtbank acht aannemelijk dat het aanvankelijk eisers bedoeling was om op het perceel aan de [adres a] een woning met garage te bouwen en deze woning zelf (tezamen met zijn toenmalige echtgenote [naam]) te gaan bewonen. Dit geldt ook voor eisers mededeling dat hij daarna in verband met persoonlijke omstandigheden (de echtscheiding van [naam]) genoodzaakt werd het betreffende perceel weer te verkopen. Door echter alleen toenmalig wethouder [naam] te informeren over zijn voornemen tot verkoop van het perceel en de wijze waarop eiser dat heeft gedaan, namelijk door [naam] aan te spreken na een vergadering, is de rechtbank van oordeel dat ook deze handelingen van eiser gekwalificeerd dienen te worden als plichtsverzuim.
Eiser heeft verder erkend dat hij met [dhr Z] in het gemeentehuis gesprekken over de verkoop van het perceel heeft gevoerd, maar dat deze gesprekken aanvankelijk altijd een andere insteek hadden en vervolgens op vraag van [dhr Z] richting verkoop werden gestuurd. Eiser had naar het oordeel van de rechtbank hier echter de schijn van belangenverstrengeling (‘twee petten’) dienen te vermijden door deze gesprekken met [dhr Z] buiten het gemeentehuis te voeren, ofwel genoemde gesprekken me[dhr Z]m]e beëindigen op het moment dat hij vragen ging stellen over de verkoop van het perceel. Ook deze handelingen van eiser leveren naar het oordeel van eiser plichtsverzuim op.
4. Ongewenste omgangsvormen
De opmerkingen (van eisers gemachtigde) over de afrekencultuur binnen het gemeentehuis en het door eiser kwaad weglopen in een gesprek met [dhr Z] worden door de rechtbank niet als plichtsverzuim gekwalificeerd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er bij eiser sprake is geweest van een verwevenheid tussen zijn optreden als burger en zijn optreden als ambtenaar. Naar het oordeel van de rechtbank leveren voornoemde handelingen, die elk afzonderlijk als plichtsverzuim zijn gekwalificeerd, tezamen en in onderling verband bezien, ernstig plichtsverzuim op. In het geval van eiser acht de rechtbank van belang dat eiser ten tijde in geding reeds 42 jaar naar volle tevredenheid werkzaam was voor een organisatie waar, in ieder geval in de periode in geding, een dusdanige informele cultuur heerste, waardoor eiser zich vrij voelde te handelen zoals hij heeft gedaan. De rechtbank acht daarbij ook zeker van belang dat het de organisatie in die tijd ontbrak aan een bepaalde signaalfunctie. Verweerder heeft het samenstel van gedragingen door eiser gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim, terwijl de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van ernstig plichtsverzuim. Er is sprake van een gradueel verschil in kwalificatie van het door eiser gepleegde plichtsverzuim.
Gelet op de hier genoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat tussen de opgelegde (zwaarste) straf van onvoorwaardelijk ontslag en het vastgestelde plichtsverzuim geen evenredigheid bestaat en dat verweerder met een minder zware bestraffing had dienen te volstaan. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens het oproepen van getuigen en verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten vastgesteld op respectievelijk € 289,09 en
€ 874,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 1.163,09, te vergoeden aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 ,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter en mr. E.V.L. Heuts en
mr. H.J.O. Martens, leden in tegenwoordigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier en
in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.
w.g. I.M.T. Wijnands w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 14 maart 2012
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.