3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde gerequireerd, nu hij van mening is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk voor het leven of de gezondheid gevaarlijke pillen heeft verkocht.
De feiten 1 en 4 acht hij wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zijn mening op de verklaring van verdacht dat zij pillen aan [naam getuige 1] heeft verkocht. Daarnaast blijkt uit de telefoontap dat zij diverse telefoongesprekken heeft gevoerd die te maken hadden met drugshandel.
Feit 3 acht hij wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaring van verdachte dat zij wist dat medeverdachte [naam medeverdachte 1]in drugs handelde en “halfjes” op tafel heeft gezien. [naam medeverdachte 1]sprak vaker over [N.]. Bij hem ging hij pillen halen. Verdachte was direct na de vrijlating van [naam medeverdachte 1]in april 2011 actief betrokken bij de handel. [naam medeverdachte 1]heeft verklaard dat de partij verdovende middelen die bij de tweede doorzoeking in juni 2011 waren aangetroffen pillen waren, die bij de eerste doorzoeking in maart 2011 niet zijn gevonden. Dat betekent dat de contacten met [N.] vóór de eerste doorzoeking hebben plaatsgevonden. Uit de tapgesprekken is gebleken dat verdachte meerdere telefoongesprekken met [N.] heeft gevoerd. Zij moet daarom op 30 maart 2011 ook al hebben geweten dat de pillen in haar woning aanwezig waren.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat slechts bewezen kan worden dat verdachte op 4 juni 2011 tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1]heeft gehandeld, en niet gedurende de gehele tenlastegelegde periode. Zij was er misschien wel van op de hoogte dat [naam medeverdachte 1]in verdovende middelen handelde, maar dat is onvoldoende om te komen tot het medeplegen van de overige handel die in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet vaststaat dat de stof PMMA schadelijk is voor het leven of de gezondheid, omdat heel weinig over deze stof bekend is. Omdat de schadelijkheid niet kan worden vastgesteld, dient vrijspraak te volgen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat PMMA schadelijk is voor het leven of de gezondheid, vastgesteld dient te worden of de betreffende partij pillen met de daarin aangetroffen hoeveelheid PMMA schadelijk is voor het leven of de gezondheid. Dat de waar een voor de gezondheid schadelijke stof bevat is niet voldoende. Nu er sprake is van een vermenging van PMMA met andere stoffen in deze pillen kan het gevaar van PMMA in deze pillen niet worden vastgesteld en dient vrijspraak te volgen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de schadelijkheid moet voortvloeien uit elk gebruik waar de verkoper redelijkerwijs rekening mee moet houden. De dosis pillen die door [slachtoffer] is ingenomen valt niet onder een dergelijk gebruik, zoals ook door deskundige [naam deskundige]is betoogd. [slachtoffer] heeft de tien pillen niet alleen in een tijdsbestek van ongeveer twaalf uren ingenomen, maar zij heeft daarnaast ook nog een halve gram speed gebruikt. Welke rol de stof PMMA bij het overlijden heeft gespeeld, is daardoor niet vast te stellen, ook niet op basis van het naderhand aan het dossier toegevoegde deskundigenrapport van dr. [naam deskundige 2].
Meest subsidiair is door de raadsvrouw naar voren gebracht dat, indien de rechtbank aan bovenstaande verweren voorbij gaat, nog vastgesteld moet worden of verdachte wetenschap had van de schadelijkheid van de pillen. Deze wetenschap volgt niet uit het dossier. Ook om deze reden dient verdachte dus te worden vrijgesproken.
Betreffende MDMA heeft de raadsvrouw opgemerkt dat een normaal gebruik hiervan niet schadelijk is voor het leven of de gezondheid. Als het al schadelijk zou zijn dan weten kopers van XTC-pillen dat, omdat men weet dat in XTC-pillen MDMA is verwerkt. Het is dus niet nodig dat de consument hiervoor wordt gewaarschuwd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit, omdat verdachte op 30 maart 2011 nog niet wist dat [naam medeverdachte 1]dealde en dat de verdovende middelen in de woning aanwezig waren, met name omdat zij goed verstopt waren.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.