ECLI:NL:RBMAA:2012:BV6197

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/995017-10 ontneming
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de Stichting Islamitische School

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [verdachte], die betrokken was bij de Stichting Islamitische School [gemeente] en omstreken. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] in de periode van augustus 2005 tot en met februari 2007 valselijk de (bedrijfs-)administratie van de Stichting heeft opgemaakt. Dit deed hij met het doel om een akte van benoeming van zijn echtgenote als onderwijsassistent te gebruiken, terwijl deze aanstelling fictief was. De officier van justitie vorderde de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door [verdachte] zou zijn ontvangen als salaris voor zijn echtgenote, dat in totaal € 31.058,00 bedroeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] dit bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen, ondanks dat hij een deel daarvan heeft afgedragen aan de medeverdachte en een ander deel heeft gebruikt voor kosten van leerlingenvervoer. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van [verdachte] en de inhoud van het dossier, waarin de bewijsmiddelen zijn opgenomen. De rechtbank concludeerde dat [verdachte] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gevorderde bedrag ter zake van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat [verdachte] verplicht is om het geschatte voordeel van € 31.058,00 aan de staat te betalen. Deze beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en de procesgang, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/995017-10
Datum uitspraak: 14 februari 2012
Beslissing inzake de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht onder voormeld parketnummer, gedateerd 1 juli 2011 en bij deze rechtbank ter terechtzitting van 14 september 2011 aanhangig gemaakt, daartoe strekkende dat de rechtbank ten laste van
[Verdachte],
geboren [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende [adres].
hierna te noemen: [verdachte],
het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel.
De vordering is gericht op de ontneming van het voordeel verkregen uit de baten van het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft deze vordering ingesteld naar aanleiding van een door hem onder opgemeld parketnummer gelijktijdig op 14 september 2011 aangebrachte strafzaak tegen [verdachte]. In deze zaak heeft de rechtbank heden vonnis gewezen. Bij dit vonnis is [verdachte] (hierna ook te noemen: verdachte) onder meer veroordeeld ter zake het volgende:
Stichting Islamitische School [gemeente] en omstreken, verder te noemen 'de Stichting' op tijdstippen in de periode van de maand augustus 2005 tot en met de maand februari 2007, in de gemeente [gemeente], telkens (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de Stichting
- zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie een samenstel van
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft de Stichting valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie opgenomen en verwerkt,
- een akte van benoeming gedagtekend 29 november 2005 door de Stichting als werkgever van [persoon] tot onderwijsassistent op basisschool [naam basisschool] in dienst van de Stichting in werktijdfactor 1.0000 en een verklaring van aanvaarding van de benoeming voornoemd door [persoon], gedagtekend 29 november 2005,
zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
De procesgang
De vordering dateert van 1 juli 2011. De aan deze vordering ten grondslag liggende uitspraak is op 14 februari 2012 door de rechtbank gedaan. De officier van justitie heeft de vordering derhalve aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
De rechtbank heeft gezien de inhoud van het aan voormeld vonnis ten grondslag liggend dossier en gelet op de behandeling van de vordering ter terechtzitting van 14 september 2011 en 31 januari 2012, bij gelegenheid waarvan de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsvrouwe zijn gehoord.
De officier van justitie heeft gevorderd vorenbedoeld voordeel vast te stellen op € 31.058,00.
De bespreking van de feiten
De raadsvrouwe heeft geconcludeerd -kort gezegd- dat [verdachte], ondanks het feit dat hij
€ 31.058,00 aan salaris voor zijn echtgenote[naam] heeft ontvangen, slechts € 10.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De overige € 21.058,00 heeft hij namelijk voor een deel afgedragen aan de medeverdachte [naam medeverdachte], destijds penningmeester van het bestuur van de Stichting Islamitische School [gemeente] en omstreken, en voor het overige deel aangewend om kosten gemaakt voor het leerlingenvervoer van de islamitische basisschool [naam basisschool] [gemeente] te betalen.
De officier van justitie heeft bij zijn vordering gepersisteerd.
Het door [verdachte] op grond van het bovenstaande verkregen voordeel kan in deze worden geschat op een bedrag van € 31.058,00. Deze schatting is gebaseerd op de inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen vervat in het aan deze vordering ten grondslag liggende procesdossier.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de inhoud van het vonnis van de strafzaak met het hiervoor vermelde parketnummer
03/995017-10, waarin de bewijsmiddelen voor de bewezenverklaarde feiten zijn opgenomen.
De schatting is gebaseerd op de inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen, vervat in het aan deze vordering ten grondslag liggende procesdossier.
De aangifte van fraude met betrekking tot de rijksbekostiging voor aanstellingen bij de “Stichting Islamitische School [gemeente] en omstreken” (de Stichting).
De bekennende verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 januari 2012 waarin hij heeft verklaard dat zijn echtgenote salaris heeft ontvangen op hun gezamenlijke bankrekening in de periode augustus 2005 tot en met juli 2007 voor de fictieve aanstelling van zijn echtgenote bij de Stichting, en dat hij dat geld heeft opgenomen en gebruikt.
De rechtbank gaat er van uit, nu [verdachte] en [naam] met elkaar zijn gehuwd, zij ook een economische eenheid vormen.
Door de FIOD is aan de hand van de bankafschriften van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] en/of [naam echtgenote] een inventarisatie gemaakt van het totaal door [verdachte] voor de fictieve functie van zijn echtgenote [naam] ontvangen nettosalaris over de periode 1 augustus 2005 tot en met 1 augustus 2007. Hieruit blijkt dat [verdachte] in deze periode hiervoor van de Stichting Islamitische School [gemeente] en omstreken in totaal € 31.058,00 aan nettosalaris heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte], ondanks het feit dat hij daartoe uitgebreid in de gelegenheid is gesteld - ondermeer door middel van een schriftelijke voorbereiding als bedoeld in artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering -, op onvoldoende verifieerbare wijze aannemelijk heeft gemaakt dat dient te worden afgeweken van het door de officier van justitie gevorderde bedrag ter zake het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
[verdachte] heeft in totaal € 31.058,00 wederrechtelijk aan nettosalaris ontvangen.
Aldus bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel € 31.058,00.
De hoogte van het te ontnemen geldbedrag
De rechtbank acht geen termen aanwezig het door [verdachte] te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal aan [verdachte] de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 31.058,00.
DE BESLISSING
De rechtbank
- stelt het geschatte voordeel, dat [verdachte] vanwege voormelde strafbare feit wederrechtelijk heeft verkregen, vast op een bedrag van € 31.058,00;
- verplicht [verdachte], ter ontneming van voren¬bedoeld wederrechtelijk verkregen voordeel, tot betaling aan de staat van een bedrag van € 31.058,00.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Smeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 14 februari 2012.