ECLI:NL:RBMAA:2012:BV2672

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700356-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van paspoortverstrekking en mensenhandel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het verstrekken van haar paspoort aan anderen, met het oogmerk dat dit paspoort door hen zou worden gebruikt. De zaak vond zijn oorsprong in een incident in 2009, waarbij de verdachte haar paspoort zou hebben overhandigd aan een nichtje van een medeverdachte, die in afwachting was van geldige verblijfspapieren. De verdachte ontving hiervoor een vergoeding. De officier van justitie stelde dat de verdachte haar paspoort aan [medeverdachte 1] had gegeven, die zich voordeed als het nichtje. De verdachte herkende [medeverdachte 1] tijdens een fotoconfrontatie, maar de verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze herkenning, aangezien de confrontatie niet volgens de geldende richtlijnen was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de fotoconfrontatie niet betrouwbaar was en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte haar paspoort daadwerkelijk aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] had verstrekt. De rechtbank benadrukte dat de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 1] lijnrecht tegenover elkaar stonden, en dat er geen andere bewijsstukken waren die de beweringen van de officier van justitie konden ondersteunen. Bovendien was er twijfel over het oogmerk van de verdachte, aangezien zij haar paspoort terug wilde en niet meer instemde met het gebruik ervan door anderen.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit, en sprak haar vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis werd uitgesproken op 1 februari 2012 door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700356-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. J.J. Patelski, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen haar paspoort aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gegeven om het te gebruiken als ware het aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verstrekt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte haar paspoort aan [medeverdachte 1] ter beschikking heeft gesteld. Zij verwijst daartoe naar de bekennende verklaring van verdachte en verschillende verklaringen uit het dossier waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] het paspoort van verdachte daadwerkelijk tot haar beschikking had en het ook heeft gebruikt.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachte haar paspoort aan [medeverdachte 2] ter beschikking heeft gesteld om het te gebruiken. Verdachte heeft immers haar paspoort aan [medeverdachte 3] gegeven tegen een geldelijke vergoeding. Zij wist daarbij dat [medeverdachte 3] dit paspoort vervolgens aan andere personen zou geven en dat die andere personen het zouden gaan gebruiken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman blijft het onduidelijk aan wie verdachte haar paspoort heeft gegeven. De fotoconfrontatie waarbij verdachte [medeverdachte 1] herkent, is niet volgens de regels verlopen en dus onbetrouwbaar. [medeverdachte 1] ontkent dat zij het paspoort van verdachte heeft gekregen. Ook [medeverdachte 2] ontkent dat zij het paspoort van verdachte heeft gekregen. De raadsman komt dan ook tot vrijspraak omdat verdachte haar paspoort niet ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] dan wel aan [medeverdachte 2]
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Vanaf april 2009 is door de politie een grootschalig onderzoek ingesteld naar – kort gezegd – mensenhandel. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat verschillende vrouwen vanuit Nigeria naar Nederland zijn gekomen en dat deze vrouwen vervolgens hebben gewerkt in de seksindustrie in Nederland, België en Duitsland.
Om te kunnen reizen en werken werd door een deel van de vrouwen gebruikt gemaakt van identiteitsbewijzen van in Nederland legaal verblijvende personen. Uit onderzoek is gebleken dat het paspoort van verdachte in het bezit is geweest en gebruikt is door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]: vrouwen die vanuit Nigeria naar Nederland zijn gereisd en in de seksindustrie hebben gewerkt.
Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat zij in 2009 in een kapperszaak genaamd [naam kapperszaak] in Maastricht haar haren liet doen. De eigenaresse van de zaak, [medeverdachte 4], heeft op enig moment tegen haar gezegd dat ze sterk op haar nichtje leek. Dat nichtje zou volgens [medeverdachte 4] in afwachting zijn van geldige verblijfspapieren. Zonder deze papieren zou het nichtje niet mogen werken en [medeverdachte 4] heeft toen aan verdachte gevraagd of haar nichtje het paspoort van verdachte kon lenen om in de tussentijd alvast te gaan werken om zo geld te verdienen. De verdachte heeft vervolgens, naar eigen zeggen, haar paspoort in maart 2009 overhandigd aan dat nichtje. Voor het laten gebruiken van het paspoort kreeg verdachte een vergoeding, de eerste keer van het nichtje van [medeverdachte 4], daarna een keer van [medeverdachte 4] en later van [medeverdachte 3].
Volgens de officier van justitie heeft verdachte haar paspoort aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] heeft zich daarbij voorgedaan als het nichtje van [medeverdachte 4]. De officier van justitie leidt dit af uit de herkenning van [medeverdachte 1] door verdachte. De verbalisanten hebben bij het verhoor van verdachte een foto van [medeverdachte 1] getoond en gevraagd of dit het nichtje was aan wie verdachte haar paspoort heeft gegeven. Verdachte heeft toen op de foto [medeverdachte 1] herkend.
[medeverdachte 1] heeft echter verklaard dat zij het paspoort op naam van verdachte via [medeverdachte 3] van een man in Italië heeft gekregen. Ze is met behulp van dit paspoort naar Nederland gereisd. Ze heeft verder verklaard dat ze [naam verdachte ] nooit heeft gezien. Ook heeft ze verklaard dat ze pas in september 2009 naar Nederland is gekomen.
Zo bezien staat de verklaring van [medeverdachte 1] recht tegenover die van verdachte. Verdachte zegt dat ze haar paspoort aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [medeverdachte 1] verklaart dat ze het via [medeverdachte 3] van een man in Italië heeft gekregen. Verdachte zegt dat het gebeurde in maart 2009. [medeverdachte 1] verklaart dat ze in september 2009 is gereisd.
Dit alles stelt de rechtbank dus voor de vraag aan welke verklaring ze meer geloof moet hechten.
Hetgeen de doorslag zou kunnen geven is de gehouden fotoconfrontatie. Verdachte heeft op een foto [medeverdachte 1] herkend als het meisje aan wie zij haar paspoort zou hebben afgegeven.
De verdediging heeft echter opgemerkt dat deze fotoconfrontatie niet volgens de regels verlopen is en dus onbetrouwbaar is.
In het algemeen kan niet worden gezegd dat het bewijs uit een opsporingsconfrontatie, waarbij iemand van een foto wordt herkend, onbetrouwbaar is en niet als overtuigend bewijs kan worden aangemerkt.
De rechtbank dient te beoordelen of de herkenning van [medeverdachte 1] op de foto door verdachte voldoende betrouwbaar is om deze voor het bewijs te gebruiken.
Hoewel het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Besluit van 22 januari 2002, Stb. 2002,46) niet van toepassing is op een (enkelvoudige) fotoconfrontatie zoals de onderhavige, kunnen de aanbevelingen uit dat Besluit wel een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenning bij een opsporingsconfrontatie.
Vorenbedoeld besluit is er immers op gericht onbewuste sturing van de menselijke geest en het menselijke herinneringsvermogen te voorkomen. Zo kan bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning van belang zijn of de (eventuele) getoonde fotoselectie objectief is samengesteld en op objectieve wijze is getoond aan de waarnemer en of in het proces-verbaal van de herkenning nauwkeurig is opgenomen hoe de confrontatie heeft plaatsgevonden en hoe de herkenning heeft plaatsgevonden.
Voor de betrouwbaarheid van de herkenning, kan bovendien van belang zijn of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de verdachte op de beelden kunnen daarbij een rol spelen. Tot slot kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie waarnemer en dader elkaar eerder getroffen hebben.
Wanneer met deze beoordelingsfactoren gekeken wordt naar de fotoconfrontatie zoals die hier heeft plaatsgehad dan moet vastgesteld worden dat verdachte tijdens het politieverhoor is geconfronteerd met één enkele foto. Het proces-verbaal van het desbetreffende verhoor beschrijft verder niet hoe de confrontatie heeft plaatsgevonden en hoe, hetgeen belangrijker is, de herkenning heeft plaatsgevonden. Verdachte geeft bij haar verhoor geen beschrijving van de specifieke, onderscheidende persoonskenmerken op basis waarvan zij [medeverdachte 1] herkent als het “nichtje” aan wie zij haar paspoort zou hebben verstrekt.
De rechtbank acht het daarbij ook van belang dat verdachte het nichtje slechts een enkele keer heeft gezien.
Dit alles doet de rechtbank dermate twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning dat zij de herkenning van [medeverdachte 1] door verdachte niet voor het bewijs zal gebruiken.
Met het niet gebruiken van de fotoconfrontatie voor het bewijs, blijft de verklaring van verdachte lijnrecht tegenover die van [medeverdachte 1] staan. Te meer omdat uit het dossier verder op geen enkele andere manier blijkt dat verdachte haar paspoort aan [medeverdachte 1] heeft gegeven en er uit het dossier geen redelijke aanwijzing naar voren komt dat [medeverdachte 1] eerder dan september 2009 in Nederland was.
Er kan derhalve niet vastgesteld worden dat [medeverdachte 1] het “nichtje” van [medeverdachte 4] is geweest, het nichtje aan wie verdachte haar paspoort heeft willen geven. Of meer juridisch: niet kan worden vastgesteld dat verdachtes oogmerk gericht was op het gebruik van haar paspoort door [medeverdachte 1]. Het oogmerk van verdachte was gericht op het gebruik van het paspoort door het nichtje van [medeverdachte 4], maar niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] als haar nichtje aan verdachte gepresenteerd heeft.
De rechtbank kan evenmin uit het dossier afleiden dat [medeverdachte 2] zich heeft voorgedaan als het nichtje van [medeverdachte 4] en dat verdachte het paspoort aan haar heeft gegeven.
Zo bezien kan dus niet worden geoordeeld dat verdachte, als eenling handelend, alle, voor een bewezenverklaring benodigde bestanddelen van de delictsomschrijving heeft vervuld.
De officier van justitie heeft verder nog betoogd dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van haar paspoort aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om het te gebruiken. Mocht het zo zijn dat verdachte de handelingen waaruit het strafbare feit bestaat niet allemaal zelf heeft verricht, dan hebben/heeft [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] die handelingen wel verricht met medeweten en instemming van verdachte. Er was dan sprake van medeplegen.
De officier van justitie leidt dit in het geval van [medeverdachte 2] af uit het feit dat verdachte haar paspoort aan [medeverdachte 3] heeft gegeven terwijl verdachte wist dat [medeverdachte 3] het aan anderen zou verstrekken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Vastgesteld moet worden dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] op enig moment de beschikking heeft gehad over verdachtes paspoort. Zoals zo-even uiteengezet, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte haar paspoort zelf aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verstrekt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat iemand anders dat heeft gedaan. Dat zou [medeverdachte 3] geweest kunnen zijn of [medeverdachte 4], gelet op hun betrokkenheid met betrekking tot dit paspoort volgens verdachte. Het zou ook een onbekend gebleven derde kunnen zijn.
De vraag is nu of verdachte op het moment dat die ander het paspoort aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verstrekte, nog instemde met dat ter beschikking stellen van haar paspoort. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat ze haar paspoort terugwilde, maar dat dat niet lukte, omdat [medeverdachte 3] haar telkens afwimpelde. Wanneer dit afwimpelen heeft plaatsgehad, is niet meer vast te stellen, maar dit brengt wel met zich dat de rechtbank rekening moet houden met de mogelijkheid dat verdachte ten tijde van het gebruik van haar paspoort door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hiermee niet meer instemde. Ze wilde haar paspoort immers terug hebben. Op dat moment was haar oogmerk dus niet meer gericht op het verstrekken van haar paspoort aan een ander, in het bijzonder aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], en was het oogmerk van haar medeverdachten verderstrekkend dan dat van haar. Nu een gezamenlijk “eensluidend” opzet niet bewezen kan worden verklaard, kan niet gekomen worden tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen. Daarvoor moet immers sprake zijn van een bij de diverse daders gelijkluidend opzet.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van al hetgeen haar ten laste is gelegd.
4 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.A. Ferwerda, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 31 oktober 2008 tot en met 7 juni 2010 in de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Meerssen en/of de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een aan haar of een ander verstrekt reisdocument, te weten een Nederlands paspoort ten name van [naam verdachte], ter beschikking heeft gesteld van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], met het oogmerk dat reisdocument door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te doen gebruiken als ware het aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] verstrekt;