ECLI:NL:RBMAA:2012:BV2660

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168285 / OT RK 12-87
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij gezagsdragende ouder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 januari 2012 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de stichting 'Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg' (BJZ) en om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de andere gezagsdragende ouder, de vader, te verlenen. De kinderrechter had eerder op 19 januari 2012 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, maar de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing was toen afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarige zodanig opgroeit dat haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en dat andere middelen om deze bedreiging af te wenden hebben gefaald of naar verwachting zullen falen.

De kinderrechter heeft in deze beschikking bevestigd dat de uithuisplaatsing bij de andere gezagsdragende ouder noodzakelijk is om de veiligheid en basale zorg voor de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft overwogen dat er geen indicatiebesluit hoeft te worden overgelegd, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing niet valt onder de geïndiceerde jeugdzorg zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg. De beschikking van 19 januari 2012, voor zover deze de voorlopige ondertoezichtstelling betreft, blijft van kracht. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beschikking kan, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 25 januari 2012
Zaaknummer: 168285 / OT RK 12-87
VOORLOPIGE ONDERTOEZICHTSTELLING EN MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven op het verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Maastricht,
verder te noemen: de raad,
in de zaak met betrekking tot de mi[de minderjarige]ige:
[Naam minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
verder te noemen: [naam],
kind van:
[Naam moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman, kantoorhoudende te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
en
[Naam vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen: de vader.
1. Verder verloop van de procedure
Op 19 januari 2012 heeft de kinderrechter, naar aanleiding van een door de raad ingediend verzoekschrift met bijlagen, [de minderjarige] voorlopig, hangende het onderzoek, onder toezicht gesteld van de stichting "Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg" te Roermond, verder te noemen: BJZ, voor de duur van drie maanden. Tevens is de verzochte spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere gezaghebbende ouder zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden afgewezen.
Op 25 januari 2012 zijn alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
2. Verdere beoordeling
De kinderrechter is met de raad en op de daartoe door de raad in het rapport aangegeven en ter zitting nader toegelichte gronden, die de kinderrechter overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat de minderjarige [naam] zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. De beschikking van 19 januari 2012, voor zover hierbij de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken, zal de kinderechter dan ook handhaven.
Hiernaast is de kinderrechter mét de raad en op de daartoe door de raad in het rapport aangegeven en ter zitting nader toegelichte gronden, tevens van oordeel dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere gezagsdragende ouder – haar vader – noodzakelijk is om de veiligheid en de basale zorg voor [de minderjarige] voorlopig te waarborgen.
Anders dan de kinderrechter in haar beschikking van 19 januari 2012 heeft overwogen, behoeft daarvoor géén indicatiebesluit te worden overgelegd. In deze zaak strekt de machtiging tot uithuisplaatsing immers tot plaatsing van [de minderjarige] bij de andere gezagsdragende ouder en dat is nu eenmaal geen vorm van geïndiceerde jeugdzorg als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de jeugdzorg.
Ook overigens bestaat aanleiding terug te komen van de beschikking van de kinderrechter van 19 januari 2012. Die beschikking namelijk gaat kennelijk ervan uit dat een schriftelijke aanwijzing van de gezinsvoogd toereikend is om [de minderjarige] bij haar vader te doen verblijven.
Voor zover dat oordeel berust op een in het algemeen geldend uitgangspunt dat een uithuisplaatsing op verzoek van de raad als bedoeld in artikel 1:261 lid 1 BW niet zou mogen plaatsvinden bij de gezagsdragende ouder bij wie de minderjarige daarvoor niet zijn hoofdverblijf had, is dat uitgangspunt onjuist. Naar de Hoge Raad in zijn beschikking van 14 oktober 2011 (LJN: BR5151) heeft overwogen verzet immers geen rechtsregel zich ertegen dat de in artikel 1:261 lid 1 BW bedoelde machtiging tot uithuisplaatsing een plaatsing betreft bij de met het gezag belaste ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijf tot op dat moment niet heeft.
Voor zover de kinderrechter ervan uitgaat dat in deze zaak voor een uithuisplaatsing bij de andere gezagsdragende ouder een machtiging als bedoeld in artikel 1:261 lid 1 BW niet noodzakelijk is, nu 'de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast zijn' en [de minderjarige] blijkens de beschikking 'ook weekenden bij de vader verblijft', gaat dat oordeel voorbij aan artikel 1:258 lid 3 BW. Weliswaar komt BJZ ter uitvoering van haar taak de bevoegdheid toe schriftelijk aanwijzingen te geven betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige, en is de met het gezag belaste ouder gehouden die aanwijzingen op te volgen, maar die bevoegdheid gaat niet zo ver dat BJZ op die wijze en zonder rechterlijke tussenkomst vooraf, een minderjarige uit zijn vertrouwde omgeving zou kunnen halen.
Voor die conclusie pleit naar het oordeel van de kinderrechter overigens niet alleen de aard van de maatregel en de mate waarin die ingrijpt in het (mede) door artikel 8 EVRM beschermde recht op het gezinsleven van zowel de minderjarige als de met het gezag belaste ouder, maar ook het bepaalde in artikel 1:258 lid 3 BW. Op grond van dat artikellid immers geschiedt plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin in beginsel – behoudens de gevallen dat de met het gezag belaste ouder daartoe zonder bezwaar van de stichting als bedoeld in artikel 1, onder f van de Wet op de jeugdzorg overgaat – alléén krachtens artikel 1:261 BW.
Nu uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de raad om [de minderjarige] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling bij haar vader te plaatsen, noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind, zal dat verzoek worden toegewezen.
3. Beslissing
De kinderrechter:
bepaalt dat de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam] van kracht blijft gedurende de termijn als voorzien in de in deze zaak gegeven beschikking van 19 januari 2012;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere gezagsdragende ouder (de vader) voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
fg
Tegen deze beschikking kan voor wat betreft de uithuisplaatsing - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.