ECLI:NL:RBMAA:2012:BV1372

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-702839-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in hennepstekken, lidmaatschap criminele organisatie en witwassen van geld met bijzondere overwegingen ten aanzien van het witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen en verhandelen van hennepstekken, lidmaatschap van een criminele organisatie en witwassen van geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het telen van hennepstekken, maar wel aan de verkoop en levering van hennepstekken in samenwerking met anderen. De rechtbank baseerde haar oordeel op diverse telefoongesprekken, verklaringen van medeverdachten en observatieverslagen die de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in hennepstekken aantoonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich richtte op de productie en handel in hennepstekken, en dat hij een substantiële rol vervulde binnen deze organisatie. De rechtbank achtte het witwassen van € 100.000,- wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte niet kon aantonen dat het geld uit legale bronnen afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende een proeftijd van 2 jaar aan bepaalde voorwaarden moest houden. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de hennephandel.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702839-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 januari 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20 en 22 december 2011 en van 2 januari 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:samen met een ander of anderen 2535 gram hennep in bezit heeft gehad;
Feit 2: samen met een ander of anderen hennep heeft geteeld in drie verschillende panden en hennep(stekken) heeft verkocht;
Feit 3: deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie;
Feit 4: samen met een ander of anderen geld en goederen heeft witgewassen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen. De officier acht ten aanzien van feit 2 en 3 bewezen dat verdachte de gehele ten laste gelegde periode in hennepstekken heeft gehandeld en deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Daarbij baseert zij zich onder meer op de “administratie” van medeverdachte [naam medeverdachte 11], waarin de naam van verdachte voorkomt. Ten aanzien van feit 4 heeft zij naar voren gebracht dat de € 100.000,- die verdachte in de bekisting van zijn bed had verstopt afkomstig waren van deze hennephandel of in ieder geval van een overtreding van de belastingwetgeving, zodat witwassen bewezen verklaard kan worden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte hooguit veroordeeld kan worden voor feit 1.
Van de overige feiten moet verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 kan niet worden bewezen dat verdachte medepleger is van de hennepteelt in de verschillende panden. Voor zover er al leveringen van hennepstekken door medeverdachte [naam medeverdachte 11] aan verdachte zouden hebben plaatsgevonden, dan nog is niet bekend wat er daarna mee is gebeurd, zodat verdachte ook van het verkopen, afleveren verstrekken of vervoeren moet worden vrijgesproken. Bovendien is hooguit sprake van een enkele levering. Om die reden zou verdachte ook van feit 3 moeten worden vrijgesproken.
Het in het bed van verdachte aangetroffen geldbedrag van ongeveer € 100.000,- is in zijn geheel op legale wijze verkregen. De raadsman heeft hiertoe verschillende stukken overgelegd. Ook van feit 4 moet verdachte dus worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 tezamen en in vereniging meermalen hennepstekken heeft verkocht en verstrekt en afgeleverd.
De rechtbank acht met de verdediging en de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennepstekken/planten op de in de tenlastelegging genoemde adressen en zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Dat verdachte in genoemde periode tezamen en in vereniging met anderen hennepstekken heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd, baseert de rechtbank op de diverse telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 11] (waarin naar het oordeel van de rechtbank in versluierde termen werd gesproken over het leveren van hennepstekken), de verklaringen van medeverdachten over die versluierde termen, alsmede op diverse observatieverslagen en peilbakengegevens (waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 11] wordt gebeld door verdachte dan wel zelf belt naar verdachte, waarna [naam medeverdachte 11] naar één van zijn kwekerijen gaat dan wel contact op neemt met medeverdachte [naam medeverdachte 4] en vervolgens langs het bedrijf van [naam medeverdachte 4] rijdt, vervolgens weer belt met verdachte en naar verdachte rijdt. In een aantal gevallen wordt door het observatieteam waargenomen dat er dozen dan wel volle bigshoppers in de auto van [naam medeverdachte 11] aanwezig zijn die na het bezoek aan de woning van verdachte niet meer in de auto aanwezig lijken te zijn). Ter terechtzitting heeft [naam medeverdachte 11], gehoord als getuige, ook verklaard dat hij (een of twee keer) hennepstekken heeft geleverd aan verdachte.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte al vanaf 1 januari 2010 handelde in hennepstekken, omdat het dossier hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende harde aanknopingspunten bevat.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft bezig gehouden met het telen van grote hoeveelheden hennepstekken, alsmede met het verkopen en afleveren van een groot aantal hennepstekken. Van deze organisatie maakten behalve verdachte, in ieder geval ook de volgende personen deel uit:
- [naam medeverdachte 11]
- [naam medeverdachte 1]
- [naam medeverdachte 2]
- [naam medeverdachte 3]
- [naam medeverdachte 8]
- [naam medeverdachte 4]
- [naam medeverdachte 5]
- [naam medeverdachte 6]
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol dan wel taak. De organisatie had met andere woorden een zekere duurzaamheid en structuur. Een en ander blijkt uit het volgende.
[naam medeverdachte 11] heeft in genoemde periode leiding gegeven aan de organisatie. Hij was degene die op grote schaal handelde in hennepstekken en daartoe in de drie in de tenlastelegging genoemde panden stekkenkwekerijen had opgezet en ingericht. [naam medeverdachte 11] was ook degene die deze kwekerijen onderhield. [naam medeverdachte 11] onderhield ook de contacten met zowel de verschillende afnemers/doorverkopers als de bewoners/huurders van de panden waarin de stekkenkwekerijen stonden. Tevens hield [naam medeverdachte 11] zich bezig met het zoeken naar andere panden waarin kwekerijen en/of plantages gevestigd konden worden.
[naam medeverdachte 1], de partner van [naam medeverdachte 11], was van dit alles volledig op de hoogte en heeft meegeprofiteerd van de opbrengsten. Zij vergezelde en assisteerde [naam medeverdachte 11] zeer regelmatig zowel bij het verkopen en afleveren van de hennepstekken aan verschillende afnemers als (in minstens één geval) bij het aangaan van het eerste contact met de teler, alsook het opzetten, inrichten, afbreken en onderhouden van de kwekerijen, als bij het zoeken naar nieuwe panden waarin kwekerijen en/of plantages gevestigd konden worden. Ook was zij degene die, op de momenten dat [naam medeverdachte 11] niet bereikbaar was, door zowel de telers als de afnemers kon worden gebeld en werd gebeld en die dan, na ruggespraak met [naam medeverdachte 11], zaken afhandelde. Ook belde [naam medeverdachte 11] indien nodig met [naam medeverdachte 1] om haar dingen te vragen of te laten doen die verband hielden met de hennep.
[naam medeverdachte 2] heeft in genoemde periode bij [naam medeverdachte 11] in ieder geval twee telers aangeleverd, namelijk [naam medeverdachte 9] ([E.straat] te Sittard) en [naam medeverdachte 3] ([B.weg] te Obbicht). [naam medeverdachte 2] nam tevens diverse malen hennepstekken van [naam medeverdachte 11] af, die ze weer doorverkocht aan een onbekend gebleven derde. Zij kreeg daarbij korting, omdat zij mensen had aangeleverd. [naam medeverdachte 2] had regelmatig telefonisch contact met zowel [naam medeverdachte 11] als [naam medeverdachte 1]. Na de inval bij de kwekerij/plantage bij [naam medeverdachte 3] had [naam medeverdachte 2] vrijwel direct telefonisch contact met zowel met [naam medeverdachte 3] als [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 1].
[naam medeverdachte 3] heeft vanaf 1 januari 2010 tot en met 16 februari 2011 zijn woning in Obbicht ter beschikking gesteld aan [naam medeverdachte 11] die hierin een stekkenkwekerij heeft opgezet en later ook een plantage. Tevens heeft [naam medeverdachte 3], vanaf januari 2011, samen met [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] gezocht naar andere panden die geschikt waren voor het kweken en/of telen van hennep.
[naam medeverdachte 8] heeft hand- en spandiensten verricht die bestonden in het helpen opzetten en afbreken bij alle drie de in de tenlastelegging genoemde kwekerijen/plantages en het ophalen van bestellingen bij het bedrijf van medeverdachte [naam medeverdachte 4].
[naam medeverdachte 4] heeft in de genoemde periode in ieder geval één keer stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11] en heeft diverse malen stekken aan [naam medeverdachte 11] geleverd. [naam medeverdachte 4] had daartoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
Verdachte heeft in de periode vanaf 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. Verdachte had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 5], de eigenaar van de growshop [naam growshop], heeft in de periode vanaf 16 september 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 5] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 6], de enige werknemer in de growshop [naam growshop], heeft in de periode vanaf 16 september 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 6] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
De hierboven genoemde leden van de organisatie hielden zich, ieder in zijn eigen rol, bezig met de productie van- en handel in hennepstekken, dan wel verrichtten daar rondom hand- en spandiensten. Het oogmerk van de organisatie was dan ook gericht op de productie van- en handel in hennepstekken en hennep.
In vrijwel alle hierboven bedoelde telefonische contacten is door de leden van de organisatie gesproken in versluierd taalgebruik of werden er codes gehanteerd die voor buitenstaanders niet begrijpelijk waren (er werd onder meer gesproken over schroeven, draad, kabel, aardekabel, euro’s, geld lenen, truitjes, keuen en ballen). Alle leden van de organisatie hadden, zo blijkt uit de vele tapgesprekken, aan een half woord genoeg.
Met betrekking tot de deelname van verdachte oordeelt de rechtbank als volgt.
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene hoeft dan ook niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Verdachte heeft in de genoemde periode structureel hennepstekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. Uit een aantal tapgesprekken blijkt dat verdachte nauw bij de handel en wandel van [naam medeverdachte 11] betrokken was. De rechtbank doelt onder meer op het tapgesprek direct na het oprollen van de stekkenkwekerij bij [naam medeverdachte 3]. Verdachte begrijpt kennelijk dat [naam medeverdachte 11] hierdoor niet kan leveren en biedt aan dat [naam medeverdachte 11] geld van hem kan lenen indien dit nodig mocht zijn. Ook blijkt uit tapgesprekken dat verdachte op de hoogte is van het feit dat [naam medeverdachte 11], [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] op zoek zijn naar panden die gebruikt kunnen worden voor hennepkwekerijen.
Hiermee leverde verdachte, als lid van de organisatie een aandeel aan, dan wel ondersteunde hij gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geld heeft witgewassen.
Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte zich gedurende een periode van bijna 4 maanden schuldig gemaakt aan handel in hennepstekken. In die periode, op 2 februari 2011, is verdachte onherroepelijk veroordeeld voor hennepteelt in 2008/2009. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in drugs veel geld wordt verdiend. Dit brengt in beginsel met zich mee dat het minstgenomen aannemelijk is dat ook verdachte geld heeft verdiend met zijn strafbare activiteiten. De rechtbank neemt dit dan ook als uitgangspunt voor haar overwegingen ten aanzien van het witwassen.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat verdachte van 2002 tot en met 2010 geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Tijdens de doorzoeking van verdachtes perceel zijn verder kwitanties aangetroffen over de periode van 1 januari 2002 tot en met 22 maart 2011 van contante betalingen ten bedrage van minimaal € 224.778,81.
Overigens bevinden zich tussen deze kwitanties bonnen, ook uit 2010, die artikelen vermelden die weliswaar legaal mogen worden aangeschaft, maar onmiskenbaar in relatie staan met de teelt van hennep (onder meer p. 3772 van het dossier: een cannacutter en p. 3779: koolstoffilter en schakelklokken).
Het spreekt voor zich dat deze combinatie van gegevens er wederom op duidt dat er sprake is van illegale verdiensten bij verdachte.
Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden ligt het op de weg van de verdachte om aannemelijk te maken dat het onder hem aangetroffen contante geldbedrag van ruim € 100.000,- niet van illegale herkomst is, zeker nu de manier waarop het geld is aangetroffen ook nog onder te brengen valt in de zogenaamde typologieën van witwassen. Het grootste deel van het geld bevond zich namelijk in kleine coupures in de bekisting van het (voormalige) waterbed op de ouderlijke slaapkamer. Van verdachte mag dan ook meer worden verwacht dan het enkel bieden van een verklaring die niet op voorhand als volkomen onwaarschijnlijk moet worden beschouwd, zoals de raadsman heeft betoogd.
Verdachte is daarin niet geslaagd. Verdachte heeft gesteld dat hij de € 100.000,- reeds ruim voor het jaar 2002 (in guldens) voorhanden had en erop gewezen dat hij in het jaar 1996 van de gemeente een bedrag van fl. 85.000,- (omgerekend € 63.000,-) heeft ontvangen in verband met de verplaatsing van zijn woonwagen van Sittard naar Neerbeek, en uit anderen hoofde, te weten in verband met de verkoop van oude metalen, een bedrag heeft overgehouden van meer dan € 37.000,-. Dit laatste acht de rechtbank echter niet aannemelijk. Zij vindt de vier door verdachte overgelegde bonnen van Metaalhandel [naam ] uit 1996 en een luchtfoto die een indruk zou moeten geven van de schaal waarop de handel van verdachte in metalen zich afspeelde, te mager van karakter om de stelling dat hij ''in de jaren ‘90 veel inkomsten heeft gehad uit zijn metalenhandel'' voldoende gewicht in de schaal te laten leggen. Bovendien is dit beweerdelijke vergaren van genoemd bedrag van € 100.000,- in de jaren '90 voor de rechtbank te lang geleden om als plausibele verklaring voor het momentele bezit van dit geldbedrag te kunnen dienen. Het ligt immers niet voor de hand dat verdachte, die sedert 2002 geen verifieerbaar legaal inkomen heeft gehad, die bedragen in al die jaren tijd nog niet opgesoupeerd zou hebben.
Weliswaar heeft verdachtes partner, medeverdachte [naam medeverdachte 13], met wie verdachte en hun drie kinderen in gezinsverband samenwoont, van 2002 tot en met 2009 een bijstandsuitkering genoten en belastingteruggaven en zorgtoeslagen ontvangen, maar dat inkomen moet ontoereikend geacht worden om, in het licht van verdachtes uitgaven, blijkende uit de bij hem aangetroffen kwitanties, in samenhang met de toepasselijke Nibud-norm voor de kosten van levensonderhoud, een gezin met drie kinderen van te kunnen onderhouden.
Verdachte heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de € 100.000,- uit legale bron afkomstig is. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het bedrag van ruim € 100.000,- gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij afkomstig waren uit misdrijf.
De verdediging heeft nog betoogd dat zulks nog niet tot een bewezenverklaring behoeft te leiden. Onder verwijzing naar het arrest HR 26 oktober 2010, NJ 2010, 655, heeft de raadsman er - in subsidiaire zin - immers op gewezen dat het in de onderhavige zaak dan zou gaan om een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en het enkele voorhanden hebben van dat voorwerp (geldbedrag) mitsdien onvoldoende is om als witwassen te kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Welnu, hiervan is in het onderhavige geval sprake. Het desbetreffende bedrag is in bankbiljetten goeddeels in de bekisting van verdachtes (voormalige) waterbed aangetroffen, hetgeen als verbergen en verhullen kan worden aangemerkt. Het is immers hoogst ongebruikelijk (en riskant) om een grote som geld op een plaats als deze op te bergen.
Op grond hiervan acht de rechtbank het aan verdachte tenlastegelegde witwassen van € 100.000,- wettig en overtuigend bewezen. Van het meer of anders tenlastegelegde wordt verdachte vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 22 maart 2011 in de gemeente Beek opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2535 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
in de periode van 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 in de gemeente Beek meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een groot aantal hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
in de periode van 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 in de gemeente Beek heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennepstekken en/of hennepplanten, een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
Feit 4
in de periode van 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 in de gemeente Beek een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Feit 3
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet
Feit 4
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk, op te leggen met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Gelet op zijn vrijspraakverweren terzake van de overige feiten, is de raadsman van mening dat voor feit 1 een geldboete aan de orde is. Nu verdachte enige tijd in voorarrest heeft doorgebracht, kan de rechtbank volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van dit voorarrest. Dit geldt ook, wanneer de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van leveranties van hennepstekken aan verdachte. In dat geval zou de straf voor de feiten 1 en 2, gelet op de geldende oriëntatiepunten van de rechter, gezamenlijk hooguit 6 weken kunnen bedragen, hetgeen de duur van het voorarrest niet te boven gaat.
Mocht de rechtbank ook de feiten 3 en 4 bewezen achten, dan dient er niet meer straf te worden toegevoegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Daarbij komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij minder bewezen acht.
De verdachte heeft zich gedurende bijna vier maanden schuldig gemaakt aan het samen met anderen verhandelen van hennepstekken. Daarbij heeft verdachte duurzaam en gestructureerd samengewerkt met een netwerk van personen. In deze criminele organisatie vervulde verdachte weliswaar geen centrale, maar toch een substantiële rol.
Cannabis is bij regelmatig gebruik niet alleen schadelijk voor het welzijn en de (geestelijke) gezondheid van de (vaak jeugdige) gebruikers. De hennepteelt en de daaromheen gegroepeerde vormen van strafbaar handelen zijn daarnaast vaak, al dan niet gepleegd in georganiseerd verband, oorzaak van vele vormen van overlast, gevaar/veiligheidsrisico en criminaliteit. Het telen van en handelen in hennep is dan ook onverkort verboden. Daarmee is zonder meer het handelen van verdachte maatschappelijk onaanvaardbaar te noemen.
De hennepteelt is verder maatschappelijk onaanvaardbaar, omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Het illegaal verdiende geld wordt vervolgens witgewassen, hetgeen leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Ook verdachte heeft getracht mee te profiteren van deze winsten en zich aan witwassen schuldig gemaakt van de (gelet op het bedrag van € 100.000,- aanzienlijke) opbrengsten van zijn overtredingen van de Opiumwet.
Dit alles betekent dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook rechtvaardigt de ernst van elk feit afzonderlijk in deze zaak het opleggen van straf. De rechtbank gaat dan ook niet mee in de stelling van de raadsman dat de feiten 3 en 4 geen extra gewicht in de schaal zouden moeten leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in de eerste plaats gelet op de uitgangspunten die in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) ten aanzien van Opiumwetdelicten worden gehanteerd: 12 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het met een zekere bedrijfsmatigheid en/of professionaliteit telen van 500 à 1000 planten, door een first offender, die niet in het kader van een georganiseerd verband handelt. Bij verdachte is er sprake geweest van het verhandelen van een groot aantal hennepstekken, dat echter het aantal van 1000 niet bewijsbaar te boven is gegaan. Dit rechtvaardigt in geval van verdachte een gevangenisstraf van in elk geval de genoemde 12 weken.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat de straf moet worden gehalveerd, omdat er geen sprake was van volgroeide planten, maar van stekken. Daarbij is gewezen op een arrest van het hof te ’s-Hertogenbosch (gepubliceerd onder LJN-nummer BC3646). De rechtbank heeft echter bij het bestuderen van (te vergelijken) uitspraken geconstateerd dat het hof in Leeuwarden hier recentelijk kennelijk anders over heeft geoordeeld (gepubliceerd onder LJN-nummer BT7264). Nu de wet en voornoemde oriëntatiepunten, die overigens recentelijk opnieuw door het LOVS tegen het licht zijn gehouden en daarbij niet zijn gewijzigd/aangevuld met enig onderscheid tussen volwassen planten en stekken, het onderscheid niet maken, zal de rechtbank het ook niet hanteren. Het handelen van verdachte kan ook geen ander doel hebben gehad dan te profiteren van de opzet van de (uiteindelijke) afnemers om de door hem doorgeleverde planten te laten volgroeien, waarmee zijn gedrag door de rechtbank als niet minder strafwaardig wordt beschouwd.
Verdachte is bovendien geen first offender. De rechtbank constateert dat verdachte nota bene in de weken waarin hij zich voor dezelfde rechtbank moest verantwoorden en werd veroordeeld voor hennepteelt, doorging met het overtreden van de Opiumwet, zoals af te leiden valt uit het bewijs. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte kennelijk buitengewoon hardleers is en zich weinig tot niets aantrekt van interventies van politie en justitie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor het handelen in en het bezitten van hennep een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden gepast is. Daarnaast dient de rechtbank nog straf te bepalen voor verdachtes rol in de criminele organisatie en voor het witwassen van een aanzienlijk bedrag aan geld, waarvoor zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van telkens 6 maanden gepast en geboden acht. Tenslotte ziet de rechtbank, gelet op de hiervoor geschetste houding van verdachte ten opzichte van rechterlijke uitspraken, aanleiding om daarnaast ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die de rechtbank bepalen zal op 6 maanden. In totaal zal zij derhalve 24 maanden gevangenisstraf opleggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 januari 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd (zie cursief) ten aanzien van feit 4, nu daarin een kennelijke schrijffout is gemaakt. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2011 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2535 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Sittard en/of Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of in de gemeente Beek, althans in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een of meer pand(en) aan de
[E.straat] te Sittard en/of aan de [E.straat] te Sittard en/of aan de [B.weg] te Obbicht) en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een (groot) aantal hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 in de gemeente Beek, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 9] en/of [naam medeverdachte 2] en/of een (of meer) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennepstekken en/of hennepplanten, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011, in de gemeente Beek, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of luxe goed(eren) en/of een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of luxe goed(eren) en/of een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was (waren) uit enig misdrijf.