parketnummer: 03/702841-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 januari 2012
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20 en 22 december 2011 en van 2 januari 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen hennep heeft geteeld in drie verschillende panden en hennep(stekken) heeft verkocht;
Feit 2: deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie;
Feit 3: samen met een ander of anderen geld en goederen heeft witgewassen;
Feit 4: 100 gram hennep in bezit heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen, gelet op de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd en het overige bewijs.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken van feit 1. Verdachte heeft alleen hennepstekken gekocht en doorverkocht, maar zich niet schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de teelt van hennepstekken. Verdachte wist wel van die teelt, maar dat is niet genoeg om van medeplegen te kunnen spreken. Hooguit is er sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
Verdachte moet worden vrijgesproken van deelneming aan een criminele organisatie, omdat de gedragingen van verdachte niet van zodanige aard zijn geweest, dat die lidmaatschap opleveren van zo’n organisatie. De andere twee feiten kunnen bewezen worden verklaard.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 tezamen en in vereniging met anderen hennepstekken heeft geteeld in het pand van medeverdachte [naam medeverdachte 3] te Obbicht en in het pand aan de [E.straat] te Sittard en een groot aantal hennepstekken heeft verkocht en afgeleverd.
De rechtbank baseert een en ander onder meer op de bekennende verklaringen van verdachte zelf zoals zij die heeft afgelegd bij de politie en ter terechtzitting. Hieruit blijkt dat verdachte in genoemde periode in ieder geval twee telers bij medeverdachte [naam medeverdachte 11] heeft aangeleverd, namelijk [naam medeverdachte 9] ([E.straat] te Sittard) en [naam medeverdachte 3]([B.weg] te Obbicht). Ook blijkt uit de verklaringen van verdachte dat zij diverse malen hennepstekken van [naam medeverdachte 11] en medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft afgenomen, die ze weer doorverkocht aan een onbekend gebleven derde. Zij kreeg daarbij korting op de stekken, omdat zij mensen had aangeleverd. Verdachte had regelmatig telefonisch contact met zowel [naam medeverdachte 11] als [naam medeverdachte 1] over zowel het wel en wee in de via haar geregelde kwekerijen, als over de aankoop, levering en betaling van stekken. Na de inval bij de kwekerij bij [naam medeverdachte 3]belde deze, toen hij [naam medeverdachte 11] niet kon bereiken, met verdachte en vertelde haar direct wat er gebeurd was. Verdachte nam vervolgens telefonisch contact op met [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 1].
De bovenstaande bewijsmiddelen getuigen van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen enerzijds [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] en anderzijds verdachte, zowel met betrekking tot het telen als met betrekking tot het verkopen en leveren, dat medeplegen naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft bezig gehouden met het telen van grote hoeveelheden hennepstekken, alsmede met het verkopen en afleveren van een groot aantal hennepstekken. Van deze organisatie maakten behalve verdachte, in ieder geval ook de volgende personen deel uit:
- [naam medeverdachte 11]
- [naam medeverdachte 1]
- [naam medeverdachte 3]
- [naam medeverdachte 8]
- [naam medeverdachte 4]
- [naam medeverdachte 7]
- [naam medeverdachte 5]
- [naam medeverdachte 6]
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol dan wel taak. De organisatie had met andere woorden een zekere duurzaamheid en structuur. Een en ander blijkt uit het volgende.
[naam medeverdachte 11] heeft in genoemde periode leiding gegeven aan de organisatie. Hij was degene die op grote schaal handelde in hennepstekken en daartoe in de drie in de tenlastelegging genoemde panden stekkenkwekerijen had opgezet en ingericht. [naam medeverdachte 11] was ook degene die deze kwekerijen onderhield. [naam medeverdachte 11] onderhield ook de contacten met zowel de verschillende afnemers/doorverkopers als de bewoners/huurders van de panden waarin de stekkenkwekerijen stonden. Tevens hield [naam medeverdachte 11] zich bezig met het zoeken naar andere panden waarin kwekerijen en/of plantages gevestigd konden worden.
[naam medeverdachte 1], de partner van [naam medeverdachte 11], was van dit alles volledig op de hoogte en heeft meegeprofiteerd van de opbrengsten. Zij vergezelde en assisteerde [naam medeverdachte 11] zeer regelmatig zowel bij het verkopen en afleveren van de hennepstekken aan verschillende afnemers als (in minstens één geval) bij het aangaan van het eerste contact met de teler, alsook het opzetten, inrichten, afbreken en onderhouden van de kwekerijen, als bij het zoeken naar nieuwe panden waarin kwekerijen en/of plantages gevestigd konden worden. Ook was zij degene die, op de momenten dat [naam medeverdachte 11] niet bereikbaar was, door zowel de telers als de afnemers kon worden gebeld en werd gebeld en die dan, na ruggespraak met [naam medeverdachte 11], zaken afhandelde. Ook belde [naam medeverdachte 11] indien nodig met [naam medeverdachte 1] om haar dingen te vragen of te laten doen die verband hielden met de hennep.
Verdachte heeft in genoemde periode bij [naam medeverdachte 11] in ieder geval twee telers aangeleverd, namelijk [naam medeverdachte 9] ([E.straat] te Sittard) en [naam medeverdachte 3]([B.weg] te Obbicht). Verdachte nam tevens diverse malen hennepstekken van [naam medeverdachte 11] af, die ze weer doorverkocht aan een onbekend gebleven derde. Zij kreeg daarbij korting, omdat zij mensen had aangeleverd. Verdachte had regelmatig telefonisch contact met zowel [naam medeverdachte 11] als [naam medeverdachte 1]. Na de inval bij de kwekerij/plantage bij [naam medeverdachte 3]had verdachte vrijwel direct telefonisch contact met zowel met [naam medeverdachte 3]als [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 1].
[naam medeverdachte 3]heeft vanaf 1 januari 2010 tot en met 16 februari 2011 zijn woning in Obbicht ter beschikking gesteld aan [naam medeverdachte 11] die hierin een stekkenkwekerij heeft opgezet en later ook een plantage. Tevens heeft [naam medeverdachte 3], vanaf januari 2011, samen met [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] gezocht naar andere panden die geschikt waren voor het kweken en/of telen van hennep.
[naam medeverdachte 8]heeft hand- en spandiensten verricht die bestonden in het helpen opzetten en afbreken bij alle drie de in de tenlastelegging genoemde kwekerijen/plantages en het ophalen van bestellingen bij het bedrijf van medeverdachte [naam medeverdachte 4].
[naam medeverdachte 4] heeft in de genoemde periode in ieder geval één keer stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11] en heeft diverse malen stekken aan [naam medeverdachte 11] geleverd. [naam medeverdachte 4] had daartoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 7] heeft in de periode vanaf 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 7] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 5], de eigenaar van de growshop [naam growshop], heeft in de periode vanaf 16 september 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 5] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 6], de enige werknemer in de growshop [naam growshop], heeft in de periode vanaf 16 september 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 6] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
De hierboven genoemde leden van de organisatie hielden zich, ieder in zijn eigen rol, bezig met de productie van- en handel in hennepstekken, dan wel verrichtten daar rondom hand- en spandiensten. Het oogmerk van de organisatie was dan ook gericht op de productie van- en handel in hennepstekken en hennep.
In vrijwel alle hierboven bedoelde telefonische contacten is door de leden van de organisatie gesproken in versluierd taalgebruik of werden er codes gehanteerd die voor buitenstaanders niet begrijpelijk waren (onder meer werd gesproken over schroeven, draad, kabel, aardekabel, euro’s, geld lenen, truitjes, keuen en ballen). Alle leden van de organisatie hadden, zo blijkt uit de vele tapgesprekken, aan een half woord genoeg.
Met betrekking tot de deelname van verdachte oordeelt de rechtbank als volgt.
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene hoeft dan ook niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van feit 1 reeds heeft overwogen, heeft verdachte in de ten laste gelegde periode in ieder geval twee telers bij [naam medeverdachte 11] aangeleverd, te weten [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 3]. Zij heeft diverse malen hennepstekken van [naam medeverdachte 11] afgenomen, die ze weer doorverkocht, waarbij ze korting kreeg omdat zij mensen had aangeleverd. Verdachte had verder regelmatig telefonisch contact met zowel [naam medeverdachte 11] als [naam medeverdachte 1] over deze activiteiten. Na de inval bij de kwekerij bij [naam medeverdachte 3]werd zij door [naam medeverdachte 3]gebeld, waarop ze contact opnam met [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 1].
Zelf heeft verdachte over haar rol verklaard dat zij een klein radartje in een groter geheel is geweest.
Met al deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie een aandeel aan, dan wel ondersteunde zij gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geld heeft witgewassen.
Hiervóór heeft de rechtbank overwogen dat verdachte in de tenlastegelegde periode hennepstekken heeft verkocht en geleverd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat zij sedert begin 2010 in hennepstekjes heeft gehandeld, waarmee zij een paar honderd euro heeft verdiend. Niet is gebleken dat verdachte deze opbrengsten voorhanden heeft gehouden, waarmee de rechtbank ervan uitgaat dat de gelden in het verkeer zijn gebracht. Daarmee acht zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van de betreffende gelden.
Van het meer of anders tenlastegelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Sittard en te Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld in panden aan de [E.straat] te Sittard en aan de [B.weg] te Obbicht en heeft verkocht en afgeleverd een groot aantal hennepstekken en/of hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waarvan naast haar, verdachte, deel uitmaakten [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 7] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen opzettelijk telen en/of verkopen van hennepstekken en/of hennepplanten, een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
Feit 3
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 4
op 22 maart 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet
Feit 3
witwassen, meermalen gepleegd
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Daarnaast dient verdachte een werkstraf te verrichten van 200 uur.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de geëiste straf te hoog, gelet op zijn standpunt dat verdachte deels moet worden vrijgesproken. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en te volstaan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) taakstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan het samen met anderen telen van hennepstekken op meerdere locaties en het verhandelen van hennepstekken. Daarbij heeft verdachte duurzaam en gestructureerd samengewerkt met een netwerk van personen. In deze criminele organisatie vervulde verdachte weliswaar geen centrale, maar toch een substantiële rol. Zij was immers degene die medeverdachte [naam medeverdachte 11] in contact bracht met mensen, van wie zij wist dat die voor een financiële vergoeding hun woning ter beschikking wilden stellen voor het telen van hennep(stekken).
Cannabis is bij regelmatig gebruik niet alleen schadelijk voor het welzijn en de (geestelijke) gezondheid van de (vaak jeugdige) gebruikers. De hennepteelt en de daaromheen gegroepeerde vormen van strafbaar handelen zijn daarnaast vaak, al dan niet gepleegd in georganiseerd verband, oorzaak van vele vormen van overlast, gevaar/veiligheidsrisico en criminaliteit. Het telen van en handelen in hennep is dan ook onverkort verboden. Daarmee is zonder meer het handelen van verdachte maatschappelijk onaanvaardbaar te noemen.
De hennepteelt is verder maatschappelijk onaanvaardbaar, omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Het illegaal verdiende geld wordt vervolgens witgewassen, hetgeen leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Ook verdachte heeft getracht mee te profiteren van deze winsten en zich aan witwassen schuldig gemaakt van de opbrengsten van haar handel in hennep.
Dit alles betekent dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in de eerste plaats gelet op de uitgangspunten die in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) ten aanzien van Opiumwetdelicten worden gehanteerd: 12 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het met een zekere bedrijfsmatigheid en/of professionaliteit telen van 500 à 1000 planten, door een first offender, die niet in het kader van een georganiseerd verband handelt. Bij verdachte is er sprake geweest van het telen en verhandelen van grote aantallen hennepstekken, waarbij het in totaal zeker om meer dan 1000 stekken ging, gelet op haar eigen verklaring en de periode waarover de feiten zich hebben uitgestrekt, hetgeen in geval van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 3 maanden (12 weken) zou rechtvaardigen. In de oriëntatiepunten van het LOVS is op dit onderdeel niet in het opleggen van een werkstraf voorzien. Verdachte is in 2005 eerder veroordeeld voor het bezitten van hennep, maar dit is meer dan 5 jaar geleden en zal niet als strafverzwarend worden meegewogen. Het opleggen van een werkstraf in die zaak heeft verdachte er kennelijk ook enige jaren van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Verdachte heeft bovendien, voor zover de rechtbank kan beoordelen, als enige in het zogenaamde Wandelstek-onderzoek, vanaf het begin volledige openheid van zaken gegeven. Ook ter zitting heeft zij de verantwoordelijkheid genomen voor wat zij gedaan heeft. Haar spijtbetuigingen komen op de rechtbank oprecht over.
Dit alles betekent dat de rechtbank aan verdachte als uit te voeren straf wederom een werkstraf op zal leggen die overeenkomt met genoemd uitgangspunt op basis van de oriëntatiepunten.
Anderzijds is oplegging van een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf gepast en geboden om verdachte duidelijk te maken dat zij niet een derde keer in de fout zal moeten gaan. Daarbij zal de rechtbank reclasseringstoezicht opleggen om verdachte, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van de hulp van die reclassering om herhaling te voorkomen.
Verdachte heeft enige tijd in voorarrest doorgebracht en de rechtbank zal daarmee rekening houden, zodanig dat verdachte niet opnieuw zal worden gedetineerd.
Alles afwegend, komt de rechtbank tot het opleggen van de straf die de officier van justitie heeft geëist, te weten een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uur.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dat inhoudt dat zij een ambulante behandeling moet volgen bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, voor zover deze niet in mindering is gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 januari 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd (zie cursief) ten aanzien van feit 3, nu daarin een kennelijke schrijffout is gemaakt. De verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Sittard en/of Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een of meer pand(en) aan de [E.straat] te Sittard en/of aan de [E.straat] te Sittard en/of aan de [B.weg] te
Obbicht) en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een (groot) aantal hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waarvan naast haar, verdachte, deel uitmaakte(n) [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 9] en/of [naam medeverdachte 7] en/of een (of meer) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennepstekken en/of hennepplanten, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of luxe goed(eren), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of luxe goed(eren), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was (waren) uit enig misdrijf;
zij op of omstreeks 22 maart 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.