ECLI:NL:RBMAA:2012:BV1366

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-702566-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor intensieve handel in en teelt van hennepstekken, lidmaatschap criminele organisatie en witwassen van geld, medeplegen bewezen; strafmaatoverwegingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen en verhandelen van hennepstekken, lidmaatschap van een criminele organisatie en witwassen van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 samen met anderen hennepstekken heeft geteeld en verkocht. Dit werd ondersteund door diverse telefoongesprekken, observaties en verklaringen van medeverdachten. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, waarin de verdachte een actieve rol vervulde.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte, als partner van medeverdachte [naam medeverdachte 11], volledig op de hoogte was van de criminele activiteiten en hieraan heeft bijgedragen. De verdachte heeft hand- en spandiensten verricht, was betrokken bij het opzetten en onderhouden van kwekerijen en heeft meegeprofiteerd van de opbrengsten. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van geld, aangezien zij niet kon aantonen dat haar legale inkomen voldoende was om haar levensonderhoud te dekken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en haar persoonlijke omstandigheden, zoals haar psychische klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is, gezien de maatschappelijke impact van de hennepteelt en de betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702566-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 januari 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20 en 22 december 2011 en 2 januari 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen hennep heeft geteeld in drie verschillende panden en hennep(stekken) heeft verkocht;
Feit 2: deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie;
Feit 3: samen met een ander of anderen geld en goederen heeft witgewassen.
3 De voorvragen
3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig moet worden verklaard. Volgens de raadsman is de tenlastelegging onvoldoende feitelijk, waardoor niet duidelijk is waartegen verdachte zich moet verweren.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de beschuldiging in de tenlastelegging voldoende duidelijk omschreven, nu in haar visie verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van en handelen in hennepstekken en daarmee duidelijk is dat er sprake is van grote illegale verdiensten. In dat licht bezien is ook duidelijk dat verdachte ervan beschuldigd wordt dat zij geld en goederen heeft witgewassen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de woorden geldbedragen en luxegoederen in een tenlastelegging die betrekking heeft op witwassen, op zichzelf voldoende feitelijk van betekenis zijn en dat de dagvaarding in beginsel voldoet aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De dagvaarding dient daarnaast in het concrete geval te worden beoordeeld in het licht van de inhoud van het dossier en van de samenhang tussen de tenlastegelegde feiten onderling.
Om te kunnen bepalen of duidelijk is wat verdachte verweten wordt, heeft de rechtbank dan ook de inhoud van het dossier bij haar oordeel betrokken.
Zij is van oordeel dat uit de in het dossier vervatte bewijsmiddelen valt op te maken dat de officier van justitie de stelling heeft ingenomen -kort gezegd- dat verdachte en haar partner, tevens medeverdachte, [naam medeverdachte 11] in de tenlastegelegde periode te weinig legaal inkomen hebben genoten om van rond te kunnen komen en derhalve moeten hebben beschikt over geldbedragen uit de misdrijven die haar onder feit 1 ten laste zijn gelegd. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat in de handel met drugs veel geld verdiend wordt en dit geld en/of de met dit geld verworven goederen vervolgens ook witgewassen worden, is ook voor de rechtbank voldoende duidelijk waar feit 3 feitelijk op doelt. Daarmee is duidelijk waartegen verdachte zich verweren moet en waar de rechtbank over zal moeten beslissen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding voldoende duidelijk en feitelijk is en daarom voldoet aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsman wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet vóór half januari 2011 bewust betrokken is geweest bij de strafbare activiteiten van haar partner, medeverdachte [naam medeverdachte 11], op het gebied van de teelt van en handel in hennepstekken. Uit de observaties en de andere bewijsmiddelen kan niet geconcludeerd worden dat zij voordien wist van de activiteiten van [naam medeverdachte 11], laat staan dat zij als medepleger daarvan kan worden beschouwd.
Voor het overige kan op basis van het dossier niet geconcludeerd worden dat verdachte, die vanaf half januari 2011 wist van de handel en wandel van [naam medeverdachte 11], nauw en bewust met hem samenwerkte in de zin van medeplegen van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Wellicht zou haar rol in het geheel medeplichtigheid opleveren, maar dat is niet ten laste gelegd. Verdachte moet daarom van feit 1 worden vrijgesproken. Gelet op haar zeer beperkte rol moet zij ook worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, zoals ten laste gelegd bij feit 2.
Ook feit 3 kan niet bewezen worden, volgens de raadsman. Er is immers geen geld bij verdachte aangetroffen of in beslag genomen. Ook beschikte verdachte niet over luxegoederen, noch had zij een luxe levensstijl. Verdachte kwam geen inkomen tekort, zoals de officier van justitie meent.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 tezamen en in vereniging met anderen in alle drie de in de tenlastelegging genoemde panden hennepstekken/planten heeft geteeld en dat zij in diezelfde periode meermalen hennepstekken heeft verkocht en afgeleverd.
Dat verdachte in genoemde periode tezamen en in vereniging met anderen hennepstekken heeft geteeld op de bedoelde adressen baseert de rechtbank op de verklaringen van medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2], alsmede op de bij verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 11] thuis in beslag genomen “administratie” in combinatie met de verklaring die medeverdachte [naam medeverdachte 4] naar aanleiding van een confrontatie hiermee bij de politie heeft afgelegd, als ook op de diverse tapgesprekken en observatieverslagen die zich in het dossier bevinden.
[naam medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat zij sinds begin 2010 handelt in hennepstekjes en dat medeverdachte [naam medeverdachte 11] die stekjes samen met verdachte bij haar huis afleverde. Ze heeft verklaard dat ze hen beiden twee of drie keer heeft gezien toen ze wegreden nadat ze de stekken in haar garage hadden gezet. Ook heeft [naam medeverdachte 2], nadat ze tijdens haar verhoor bij de politie werd geconfronteerd met een aantal tapgesprekken tussen haarzelf en verdachte, verklaard dat deze gesprekken gingen over hennepstekken die kapot waren gegaan, dan wel over geld dat nog moest worden betaald aan [naam medeverdachte 3] in verband met de kosten voor de meter aan Enexis, dan wel de levering van stekken aan haarzelf.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat [naam medeverdachte 2] hem nog voor de feestdagen van 2009 in contact had gebracht met [naam medeverdachte 11] en samen met [naam medeverdachte 11] en verdachte bij hem thuis is gekomen. [naam medeverdachte 11] is in januari 2010 begonnen met het opzetten van de stellages voor de stekkentrays. De kwekerij en de in de zomer van 2010 neergezette plantage hebben in zijn woning gestaan tot en met de inval op 16 februari 2011.
Uit diverse tapgesprekken en observatieverslagen blijkt dat verdachte haar partner [naam medeverdachte 11] regelmatig vergezelde als hij een bezoek bracht aan de diverse kwekerijen en dat verdachte ook hand- en spandiensten verrichtte bij het opzetten en ontruimen van kwekerijen, alsook bij het onderhouden van de kwekerijen.
[naam medeverdachte 4] heeft bij de politie in april 2011 verklaard, nadat hem de bij verdachte en [naam medeverdachte 11] in beslag genomen “administratie” werd getoond, dat hij ruim een jaar zaken doet met [naam medeverdachte 11] op het gebied van hennepstekken. Op diezelfde “administratie” die betrekking lijkt te hebben op eind 2009 staat de naam van verdachte (als ook de naam van diverse andere medeverdachten).
Dat verdachte in genoemde periode tezamen en in vereniging hennepstekken heeft verkocht en afgeleverd baseert de rechtbank op diverse telefoongesprekken tussen [naam medeverdachte 11] en/of verdachte onderling en op diverse telefoongesprekken tussen verdachte en/of [naam medeverdachte 11] met medeverdachten [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 4], [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] en waarin door betrokkenen in versluierde termen wordt gesproken over het (ver)kopen en leveren van hennepstekken. Daarbij betrekt de rechtbank ook de verklaringen van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 4] over deze gesprekken, in combinatie met de diverse observatieverslagen waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 11] zich kort na dergelijke telefoongesprekken, daarbij regelmatig in het gezelschap van verdachte verkerend, naar de door hem beheerde kwekerijen begeeft en daar met dozen of volle bigshoppers weer uit komt om vervolgens door te rijden naar de woningen dan wel het bedrijf van genoemde personen.
Ten slotte wijst de rechtbank nog op diverse tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte degene was die, op de momenten dat [naam medeverdachte 11] niet bereikbaar was, door zowel de telers als de afnemers kon worden gebeld en werd gebeld en die dan, na ruggespraak met [naam medeverdachte 11], zaken afhandelde.
Aan de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, dat zij pas rond half januari 2011 op de hoogte is geraakt van de criminele activiteiten van [naam medeverdachte 11] en dat zij het hier niet mee eens was, hecht de rechtbank gelet op het bovenstaande geen geloof.
Voor zover verdachte, met een beroep op haar psychische problemen en verlatingsangst, heeft willen betogen dat zij feitelijk niet anders kon dan haar partner vergezellen tijdens zijn hennepgerelateerde bezigheden buitenshuis, gaat de rechtbank ook aan dat verweer voorbij. Verdachte heeft immers zelf ter zitting verklaard dat zij op die momenten dat [naam medeverdachte 11] weg ging en zij dus alleen thuis zou moeten blijven, ook naar haar moeder en (stief)vader had kunnen gaan en dat dit achteraf verstandiger was geweest.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft bezig gehouden met het telen van grote hoeveelheden hennepstekken, alsmede met het verkopen en afleveren van een groot aantal hennepstekken. Van deze organisatie maakten behalve verdachte, in ieder geval ook de volgende personen deel uit:
- [naam medeverdachte 11]
- [naam medeverdachte 2]
- [naam medeverdachte 3]
- [naam medeverdachte 8]
- [naam medeverdachte 4]
- [naam medeverdachte 7]
- [naam medeverdachte 5]
- [naam medeverdachte 6]
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol dan wel taak. De organisatie had met andere woorden een zekere duurzaamheid en structuur. Een en ander blijkt uit het volgende.
[naam medeverdachte 11] heeft in genoemde periode leiding gegeven aan de organisatie. Hij was degene die op grote schaal handelde in hennepstekken en daartoe in de drie in de tenlastelegging genoemde panden stekkenkwekerijen had opgezet en ingericht. [naam medeverdachte 11] was ook degene die deze kwekerijen onderhield. [naam medeverdachte 11] onderhield ook de contacten met zowel de verschillende afnemers/doorverkopers als de bewoners/huurders van de panden waarin de stekkenkwekerijen stonden. Tevens hield [naam medeverdachte 11] zich bezig met het zoeken naar andere panden waarin kwekerijen en/of plantages gevestigd konden worden.
Verdachte, de partner van [naam medeverdachte 11], was van dit alles volledig op de hoogte en heeft meegeprofiteerd van de opbrengsten. Zij vergezelde en assisteerde [naam medeverdachte 11] zeer regelmatig zowel bij het verkopen en afleveren van de hennepstekken aan verschillende afnemers als (in minstens één geval) bij het aangaan van het eerste contact met de teler, alsook het opzetten, inrichten, afbreken en onderhouden van de kwekerijen, als bij het zoeken naar nieuwe panden waarin kwekerijen en/of plantages gevestigd konden worden. Ook was zij degene die, op de momenten dat [naam medeverdachte 11] niet bereikbaar was, door zowel de telers als de afnemers kon worden gebeld en werd gebeld en die dan, na ruggespraak met [naam medeverdachte 11], zaken afhandelde. Ook belde [naam medeverdachte 11] zelf indien nodig met verdachte om haar dingen te vragen of te laten doen die verband hielden met de hennep.
[naam medeverdachte 2] heeft in genoemde periode bij [naam medeverdachte 11] in ieder geval twee telers aangeleverd, namelijk [naam medeverdachte 9] ([E.straat] te Sittard) en [naam medeverdachte 3] ([B.weg] in Obbicht). [naam medeverdachte 2] nam tevens diverse malen hennepstekken van [naam medeverdachte 11] af, die ze weer doorverkocht aan een onbekend gebleven derde. Zij kreeg daarbij korting, omdat zij mensen had aangeleverd. [naam medeverdachte 2] had regelmatig telefonisch contact met zowel [naam medeverdachte 11] als verdachte. Na de inval bij de kwekerij/plantage bij [naam medeverdachte 3] had [naam medeverdachte 2] vrijwel direct telefonisch contact met zowel met [naam medeverdachte 3] als [naam medeverdachte 11] en/of verdachte.
[naam medeverdachte 3] heeft vanaf 1 januari 2010 tot en met 16 februari 2011 zijn woning in Obbicht ter beschikking gesteld aan [naam medeverdachte 11] die hierin een stekkenkwekerij heeft opgezet en later ook een plantage. Tevens heeft [naam medeverdachte 3], vanaf januari 2011, samen met [naam medeverdachte 11] en verdachte gezocht naar andere panden die geschikt waren voor het kweken en/of telen van hennep.
[naam medeverdachte 8]heeft hand- en spandiensten verricht die bestonden uit het helpen opzetten en afbreken bij alle drie de in de tenlastelegging genoemde kwekerijen/plantages en het ophalen van bestellingen bij het bedrijf van medeverdachte [naam medeverdachte 4].
[naam medeverdachte 4] heeft in de genoemde periode in ieder geval één keer stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11] en heeft diverse malen stekken aan [naam medeverdachte 11] geleverd. [naam medeverdachte 4] had daartoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 7] heeft in de periode vanaf 30 november 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 7] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 5], de eigenaar van de growshop [naam growshop], heeft in de periode vanaf 16 september 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 5]had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
[naam medeverdachte 6], de enige werknemer in de growshop [naam growshop], heeft in de periode vanaf 16 september 2010 tot en met 22 maart 2011 structureel stekken afgenomen van [naam medeverdachte 11]. [naam medeverdachte 6] had hiertoe regelmatig telefonisch contact met [naam medeverdachte 11].
De hierboven genoemde leden van de organisatie hielden zich, ieder in zijn eigen rol, bezig met de productie van- en handel in hennepstekken, dan wel verrichtten daar rondom hand- en spandiensten. Het oogmerk van de organisatie was dan ook gericht op de productie van- en handel in hennepstekken en hennep.
In vrijwel alle hierboven bedoelde telefonische contacten is door de leden van de organisatie gesproken in versluierd taalgebruik of werden er codes gehanteerd die voor buitenstaanders niet begrijpelijk waren (onder meer werd gesproken over schroeven, draad, kabel, aardekabel, euro’s, geld lenen, truitjes, keuen en ballen). Alle leden van de organisatie hadden, zo blijkt uit de vele tapgesprekken, aan een half woord genoeg.
Met betrekking tot de deelname van verdachte oordeelt de rechtbank als volgt.
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene hoeft dan ook niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Verdachte is de vriendin/partner van medeverdachte [naam medeverdachte 11]. Zij is naar het oordeel van de rechtbank gedurende de gehele ten laste gelegde periode volledig op de hoogte geweest van de criminele activiteiten van [naam medeverdachte 11] en zij heeft meegeprofiteerd van de opbrengsten van die activiteiten. Zij vergezelde en assisteerde [naam medeverdachte 11] zeer regelmatig bij het verkopen en afleveren van de hennepstekken aan verschillende afnemers. Verdachte is door het observatieteam gezien in de auto bij [naam medeverdachte 11] als hij stekken ging halen bij [naam medeverdachte 3] in Obbicht en bij de flat van [naam medeverdachte 9] en als hij die vervolgens ging afleveren bij ofwel [naam medeverdachte 7], ofwel de growshop [naam growshop]. Ook was verdachte aanwezig bij de (eenmalige) levering van stekken door [naam medeverdachte 11] aan ene [naam medeverdachte 12]. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] hebben verklaard dat verdachte er bij was tijdens de eerste kennismaking met [naam medeverdachte 3]. Nadien heeft het observatieteam verdachte diverse malen samen met [naam medeverdachte 11] gezien bij de woning van [naam medeverdachte 3]. Ook tijdens het oprollen van de kwekerij bij [naam medeverdachte 3] reden [naam medeverdachte 11] en verdachte langs in hun auto. Ook heeft het observatieteam verdachte diverse malen gezien bij de flats in de [E.straat]. Uit tapgesprekken en verklaringen van [naam medeverdachte 3] volgt dat verdachte ook nauw betrokken was bij het zoeken naar nieuwe panden in zowel Nederland als België. Ook was verdachte degene die, op de momenten dat [naam medeverdachte 11] niet bereikbaar was, door zowel de telers als de afnemers kon worden gebeld en werd gebeld en die dan, na ruggespraak met [naam medeverdachte 11], zaken afhandelde. Ook belde [naam medeverdachte 11] indien nodig met verdachte om haar dingen te vragen of te laten doen die verband hielden met de hennep. Ten slotte heeft verdachte, zo blijkt onder meer uit tapgesprekken, meegeholpen met het afbreken van de kwekerij bij [naam medeverdachte 10].
Met al deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie een aandeel aan, dan wel ondersteunde zij gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geld heeft witgewassen.
Uit gegevens van de belastingdienst is gebleken dat de verdachte samen met haar partner, medeverdachte [naam medeverdachte 11], in 2009 en 2010 een legaal bruto jaarinkomen heeft genoten van € 22.953,- respectievelijk € 19.110,-. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een supplement van de huurovereenkomst aangetroffen, waaruit blijkt dat de huurprijs van de woning € 700,- bedraagt. Tevens heeft verdachte een tweetal wat oudere auto’s op haar naam. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden zou verdachte, op basis van informatie van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), maandelijks gemiddeld € 1507,- tekortkomen om haar lasten te kunnen dragen.
Tegenover het hieraan te ontlenen vermoeden van witwassen heeft verdachte weinig te berde gebracht. Haar lezing ter zitting dat zij van haar legale inkomen wél kon rondkomen, komt de rechtbank te onaannemelijk voor om serieus te worden genomen. Daarbij komt dat de rechtbank reeds hiervóór heeft overwogen dat verdachte over de tenlastegelegde periode samen met haar partner [naam medeverdachte 11] hennep heeft geteeld en daarin heeft gehandeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in drugs veel geld wordt verdiend. Weliswaar zal het in eerste instantie medeverdachte [naam medeverdachte 11] zijn geweest die hiervan de revenuen heeft ontvangen, maar verdachte, die immers met [naam medeverdachte 11] in gezinsverband samenwoonde, zal daarvan alleszins hebben meegeprofiteerd. Er is immers geen enkele aanwijzing dat partijen een gescheiden huishouding voerden. Hiervan uitgaande, is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Sittard en te Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld in panden aan de [E.straat] te Sittard en aan de [E.straat] te Sittard en aan de [B.weg] te Obbicht en heeft verkocht en afgeleverd een groot aantal hennepstekken en/of hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Puth, in de gemeente Schinnen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waarvan naast haar, verdachte, deel uitmaakten [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 7] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen opzettelijk telen en/of verkopen van hennepstekken en/of hennepplanten, een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
Feit 3
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Puth, in de gemeente Schinnen, tezamen en in vereniging met een ander geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
5 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet
Feit 3
medeplegen van witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Daarnaast dient verdachte een werkstraf te verrichten van 240 uur.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank de feiten bewezen verklaren, dan dient zij rekening te houden met een aantal omstandigheden:
- Verdachte heeft een blanco strafblad;
- Haar rol bij de strafbare feiten is zeer gering geweest en van korte duur;
- Zij heeft reeds 44 dagen, deels in beperking, in voorarrest doorgebracht;
- Verdachte lijdt aan psychische klachten, die het voorarrest zwaarder hebben gemaakt en sindsdien verergerd zijn en waarvoor zij medicatie gebruikt;
- Verdachte ondanks haar psychische klachten en ondanks ernstige rugklachten toch vrijwilligerswerk doet en heeft getracht werk te vinden.
De eis van de officier van justitie is volgens de raadsman te fors. Op zichzelf kan hij zich vinden in de gekozen modaliteit, maar er kan worden volstaan met een veel lagere voorwaardelijke gevangenisstraf om verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het verrichten van een maximale werkstraf is ook te zwaar gelet op de medische toestand van verdachte en het gegeven dat zij vrijwilligerswerk doet. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te werkstraf te beperken tot 120 uur.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan het samen met anderen telen van hennepstekken op meerdere locaties en het verhandelen van hennepstekken. Dit heeft intensieve, vaste vormen aangenomen bij verdachte. Daarbij heeft verdachte duurzaam en gestructureerd samengewerkt met en gebruik gemaakt van een netwerk van personen. In deze criminele organisatie vervulde verdachte met medeverdachte [naam medeverdachte 11] een centrale rol, zij het dat de rechtbank de rol van verdachte niet volledig gelijk stelt met die van [naam medeverdachte 11].
Cannabis is bij regelmatig gebruik niet alleen schadelijk voor het welzijn en de (geestelijke) gezondheid van de (vaak jeugdige) gebruikers. De hennepteelt en de daaromheen gegroepeerde vormen van strafbaar handelen zijn daarnaast vaak, al dan niet gepleegd in georganiseerd verband, oorzaak van vele vormen van overlast, gevaar/veiligheidsrisico en criminaliteit. Het telen van en handelen in hennep is dan ook onverkort verboden. Daarmee is zonder meer het handelen van verdachte maatschappelijk onaanvaardbaar te noemen.
De hennepteelt is verder maatschappelijk onaanvaardbaar, omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Het illegaal verdiende geld wordt vervolgens witgewassen, hetgeen leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Ook verdachte heeft zich aan witwassen schuldig gemaakt van de opbrengsten van de teelt van en handel in hennep.
Dit alles betekent dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in de eerste plaats gelet op de uitgangspunten die in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) ten aanzien van Opiumwetdelicten worden gehanteerd: 12 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het met een zekere bedrijfsmatigheid en/of professionaliteit telen van 500 à 1000 planten, door een first offender, die niet in het kader van een georganiseerd verband handelt. In de oriëntatiepunten van het LOVS is op dit onderdeel niet in het opleggen van een werkstraf voorzien.
Bij verdachte is er sprake geweest van het telen en verhandelen van grote aantallen hennepstekken. Feitelijk aangetroffen in het onderzoek zijn bijna 1300 hennepplanten en stekken. In de periode waarin verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 11] getapt werden, kan uit de in de gesprekken genoemde aantallen worden afgeleid dat het alleen al in die periode van ongeveer 3 maanden om de handel in meer dan 3000 stekken ging. In aanmerking genomen dat verdachte ook gedurende het jaar 2010 stekken heeft geteeld en verhandeld, komt de rechtbank bij verdachte, gelet op het intensieve karakter van haar handelen, tot het oordeel dat de straf die de officier van justitie heeft geëist, mild genoemd mag worden. Dat geldt temeer wanneer in aanmerking wordt genomen dat verdachte naast de handel in hennep(stekken), ook nog een centrale rol in de criminele organisatie heeft gespeeld en geld heeft witwassen. Bovendien pleit naar het oordeel van de rechtbank niet in verdachtes voordeel dat zij tot op de zitting niet alleen geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor hetgeen zij gedaan heeft, maar bovendien blijkens uitspraken op de zitting en in de getapte telefoongesprekken volstrekt niet inziet dat haar gedrag strafwaardig is.
De rechtbank zal, gelet op verdachtes blanco strafblad, zich beperken tot de geëiste straf, die alleszins gepast en geboden is. Zij ziet dan ook geen aanleiding op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte een extra strafvermindering toe te passen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank evenmin een belemmering voor verdachte om een werkstraf uit te voeren voor de duur die de officier van justitie en met haar de rechtbank voor ogen heeft.
Daarbij zal de rechtbank reclasseringstoezicht opleggen om, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, verdachte in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van de hulp van die reclassering om herhaling te voorkomen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dat inhoudt dat zij zich ambulant moet laten behandelen bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, voor zover deze niet in mindering is gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 januari 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd (zie cursief) ten aanzien van feit 3, nu daarin een kennelijke schrijffout is gemaakt. De verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Puth, in de gemeente Schinnen en/of te Sittard en/of te Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een of meer
pand(en) aan de [E.straat] te Sittard en/of aan de [E.straat] te Sittard en/of aan de [B.weg] te Obbicht) en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een (groot) aantal hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 te Puth, in de gemeente Schinnen, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waarvan naast haar, verdachte, deel uitmaakte(n) [naam medeverdachte 11] en/of [naam medeverdachte 9] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 7] en/of een (of meer) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennepstekken en/of hennepplanten, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011, te Puth, in de gemeente Schinnen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of luxe goed(eren), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of luxe goed(eren), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was (waren) uit enig misdrijf.