RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 418223 CV EXPL 11-1083
de naamloze vennootschap ANDERZORG N.V.,
gevestigd te Wageningen,
eisende partij,
verder te noemen AnderZorg,
gemachtigde: een onbekend gebleven persoon werkzaam bij de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders te Roermond,
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
in persoon procederend.
AnderZorg heeft bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2011 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld en heeft bij het betekenen vier (ongenummerde) producties aan het exploot doen hechten.
[gedaagde] heeft ter eerst dienende dag een handgeschreven reactie (antwoord) ingediend.
AnderZorg heeft hierop gereageerd door middel van een conclusie van repliek onder overlegging van één meervoudige productie en één enkelvoudige productie.
[gedaagde] heeft hierop wederom een handgeschreven reactie (dupliek) ingediend.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op heden gesteld is.
AnderZorg vordert om [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 177,93, waarvan € 132,28 aan hoofdsom, € 1,62 wegens vervallen rente en € 40,03 wegens incassokosten inclusief btw, te vermeerderen met rente over € 132,28 en proceskosten.
AnderZorg legt aan haar vordering – kort en zakelijk en voor zover relevant – het volgende ten grondslag.
Tussen AnderZorg als zorgverzekeraar en [gedaagde] als verzekeringnemer is een overeenkomst van basisverzekering (ingevolge de Zorgverzekeringswet) en/of aanvullende verzekering tot stand gekomen, waarop de algemene voorwaarden van AnderZorg van toepassing zijn. [gedaagde] dient de verzekeringspremie maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, maar ook is hij verplicht om aan AnderZorg een eigen bijdrage te betalen indien zorg verleend is waarvoor conform de polisvoorwaarden geen volledige dekking geldt. AnderZorg heeft dienaangaande een bedrag van € 132,28 voortvloeiend uit zijn eigen risico en/of zijn eigen bijdrage van [gedaagde] te vorderen. Omdat [gedaagde] ondanks aanmaningen dit bedrag niet heeft betaald, heeft AnderZorg haar vordering ter incasso uit handen gegeven en maakt zij naast laatstgenoemd bedrag tevens aanspraak op vergoeding van incassokosten. Daarnaast stelt AnderZorg aanspraak te kunnen maken op vergoeding van de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen, welke rente tot 8 februari 2011 € 1,62 bedraagt.
[gedaagde] heeft de vordering op zich niet betwist. Omdat hij achterstand had in de premiebetalingen aan AnderZorg is beslag gelegd op zijn uitkering door het College voor Zorgverzekeraars. Hij ging ervan uit dat dit beslag al zijn betalingen aan AnderZorg betrof.
Verder stelt [gedaagde] nog dat hij niet in staat is het gehele gevorderde bedrag in een keer te betalen.
In voortgezet debat heeft AnderZorg uiteengezet dat enkel de inning van de lopende maandelijkse premies via het College voor Zorgverzekeringen loopt en niet zoals in dit geval de betaling van een gedeelte van het eigen risico tot een bedrag van € 132,28.
Gelet op het feit dat [gedaagde] de verschuldigdheid van de hoofdsom niet heeft betwist, ligt deze voor toewijzing gereed.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat ten aanzien van [gedaagde] geen betalingsverzuim aangetoond is als bedoeld in artikel 6:81 BW, althans niet eerder dan 14 april 2011. Verzuim (art. 6:81 BW) treedt - behoudens uitzonderingen - in indien de schuldenaar op de voet van art. 6:82 BW in gebreke gesteld wordt. Ingevolge artikel 6:82 van het Burgerlijk Wetboek moet de partij die met een tekortkoming geconfronteerd wordt, de wederpartij eerst onder het stellen van een redelijke termijn schriftelijk aanmanen om de tekortkoming op te heffen. Pas wanneer vervolgens een deugdelijke prestatie uitblijft, treedt verzuim in. AnderZorg stelt niet met zoveel woorden dat zij [gedaagde] schriftelijk in gebreke gesteld heeft, zodat verzuim (langs die weg) in beginsel niet aangenomen kan worden. AnderZorg heeft het slechts over: “verwijtbaar tekortkomen” van [gedaagde] en het “niet tijdig aan zijn c.q. haar verplichtingen voldoen”, zelfs na “aanmaning” ( het woord “betalingsverzuim” valt niet). Resteert de vraag of [gedaagde] eventueel zonder ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren. In dat verband verdient opmerking dat onder omstandigheden het beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn of op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven zonder gevolgen voor het verzuim.
Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust op AnderZorg de verplichting daartoe de vereiste feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Aan die op haar rustende gemotiveerde stelplicht heeft AnderZorg niet voldaan. Verzuim anders dan door ingebrekestelling kan derhalve in het onderhavige geval niet eerder dan per datum dagvaarding (als gevolg van die dagvaarding) aangenomen worden.
Ook het beroep van AnderZorg op de algemene voorwaarden ( ervan uitgaand dat deze in casu toepasselijk zijn) leidt er niet toe dat het intreden van verzuim deswege aangenomen mag worden. Ook hier moet gezegd worden dat AnderZorg nalaat te stellen op welk moment krachtens welke daarin opgenomen verzuimregel [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren eerder dan de dag van dagvaarding.
Bij gebreke van een dergelijke gemotiveerde en specifieke stellingname van AnderZorg kan het intreden van verzuim niet eerder dan op 24 februari 2011 gesteld worden, namelijk een verzuim als gevolg van het dagvaarden van [gedaagde]. De wettelijke rente kan dan ook slechts vanaf die datum worden toegewezen.
In directe samenhang hiermee moet geoordeeld worden dat alle aan de dagvaardingsdatum voorafgegane inspanningen van AnderZorg en haar gemachtigde alsmede de daaraan gerelateerde kosten om [gedaagde] buiten rechte tot betaling te bewegen, niet voor vergoeding op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW in aanmerking kunnen komen.
Zij zijn immers verricht respectievelijk gemaakt in een periode waarvan niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] reeds in betalingsverzuim was. Noch de redelijke noodzaak noch de redelijke omvang van gestelde werkzaamheden en/of kosten valt in zo’n geval te bepalen. Veeleer is hetgeen deswege ondernomen is, in zo’n geval te duiden als prematuur, nutteloos, althans weinig zinvol.
Wel had [gedaagde] op enig moment kunnen en moeten verwachten dat AnderZorg het er niet bij zou laten zitten, zodat het uiteindelijk dagvaarden van [gedaagde] niet als onzorgvuldig of onverhoeds aangemerkt kan worden.
Een en ander betekent dat de vordering van AnderZorg zal worden toegewezen met uitzondering van de door haar gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en met uitzondering van de post wettelijke rente tot 24 februari 2011.
[gedaagde] dient wel, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, de kosten van het geding te dragen.
De kantonrechter heeft rechtens geen bevoegdheid een betalingsregeling op te leggen. Daartoe dient [gedaagde] zich te wenden tot AnderZorg dan wel haar gemachtigde.
Veroordeelt [gedaagde] om aan AnderZorg tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 132,28 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 24 februari 2011 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van AnderZorg tot deze uitspraak in totaal begroot op € 263,81, waaronder een bedrag van € 60,-- ter zake van salaris en noodzakelijk gemaakte verschotten van de gemachtigde van AnderZorg.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
HP