ECLI:NL:RBMAA:2011:BW6767
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing van beschermingsbewind na beoordeling van vermogensrechtelijke belangen
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Maastricht op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, die in 1960 is geboren en momenteel in een bijstandsuitkering leeft, heeft verzocht om het bewind op te heffen omdat hij zich in staat acht om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen weer te beheren. Hij heeft aangegeven dat de kosten van het bewind hem te hoog zijn en dat de communicatie met de bewindvoerder moeizaam verloopt. De rechthebbende heeft een schuldenlast van € 3500,00 en verricht vrijwilligerswerk, maar heeft ook vier puberende kinderen thuis.
De bewindvoerder heeft echter aangegeven verrast te zijn door het verzoek, gezien de aanzienlijke schulden die zijn ontstaan na een eerdere schone lei in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) in 2008. De bewindvoerder heeft een schuldenlijst van ruim € 9000,00 overgelegd en benadrukt dat de eerste rekening en verantwoording nog niet zijn gemaakt. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de situatie van de rechthebbende, inclusief zijn contact met maatschappelijk werk en de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de bewindskosten.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen het belang van bescherming van de rechthebbende en zijn minderjarige kinderen tegen nieuwe schulden benadrukt. Hij oordeelt dat er eerst een begin moet worden gemaakt met het uitkeren van een groter bedrag aan leefgeld, zodat de rechthebbende kan laten zien dat hij zijn financiën zelf kan regelen. Pas als blijkt dat de rechthebbende geruime tijd in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan het bewind worden opgeheven. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.