ECLI:NL:RBMAA:2011:BW6757

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
402856 CV EXPL 10-5645
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hoofdsom, wettelijke rente en kosten in het kader van een handelsovereenkomst

In deze zaak vorderde TFG Maatschap Group B.V. (hierna: TFG) van Illumni B.V. (hierna: Illumni) betaling van een bedrag van € 769,43, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, voortvloeiend uit een handelsovereenkomst. TFG had Illumni op 10 augustus 2010 een factuur gestuurd voor een totaalbedrag van € 4.398,24 voor een ingehuurde werknemer, welke factuur niet tijdig was voldaan. Na een aanmaning op 6 oktober 2010 had Illumni enkel de hoofdsom betaald, maar volgens TFG bleef er nog een deel van de hoofdsom openstaan door de late betaling en de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten. TFG voerde aan dat de buitengerechtelijke kosten gerechtvaardigd waren, terwijl Illumni betwistte dat deze kosten gemaakt waren en stelde dat de aanmaningen niet noodzakelijk waren.

De kantonrechter oordeelde dat TFG onvoldoende had aangetoond dat de buitengerechtelijke kosten gerechtvaardigd waren en dat de kosten niet verder strekten dan de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure. De rechter concludeerde dat de door TFG gevorderde buitengerechtelijke kosten onterecht waren en dat de betalingen van Illumni ten onrechte aan deze kosten waren toegerekend. De rechter wees de vordering van TFG tot betaling van de buitengerechtelijke kosten af, maar kende wel een restant van € 55,90 toe aan TFG, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknummer 402856 \ CV EXPL 10-5645
typ: EH
Vonnis van 17 augustus 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TFG MAATSCHAP GROUP B.V.,
handelend onder de naam MAATSCHAP MISAP,
gevestigd en kantoorhoudend te Zoetermeer,
eisende partij,
verder te noemen: TFG,
gemachtigde: mevrouw F.W.P. Ketting, werkzaam bij “VanDijk advocaten” te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ILLUMNI B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
aan het adres Weert 11,
gedaagde partij,
verder te noemen: Illumni,
gemachtigde: mr. J.M. Wolfs, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn achtereenvolgens de vol¬gende proces¬stukken gewisseld:
-exploot van dagvaarding d.d. 10 november 2010 met drie (deels meervoudige) producties;
-conclusie van antwoord;
-conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis met zes (deels meervoudige) producties;
-conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op heden gesteld is.
MOTIVERING
de vordering
TFG vordert de veroordeling van Illumni - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 769,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening (van het exploot kennelijk) tot de dag van algehele voldoening onder verwijzing van Illumni in de kosten van de procedure.
Bij repliek vermeerdert TFG haar vordering met een inmiddels uit dezelfde rechtsverhouding opgekomen extra claim. Zij verlangt nu tevens de veroordeling van Illumni - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 1.249,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 november 2010 tot de dag van algehele voldoening onder verwijzing van Illumni in de kosten van de procedure.
De oorspronkelijke vordering was als volgt opgebouwd:
€ 4.398,24 hoofdsom (factuur 10 augustus 2010)
€ 587,32 Incassokosten
€ 26,99 rente tot en met 6 oktober 2010
---------------
€ 5.012,55 totaal
€ 4.398,24 betaling 8 oktober 2010
€ 614,31 restant hoofdsom
€ 150,00 dagvaarding (één punt liquidatietarief)
€ 5,12 rente van 8 oktober 2010 tot en met 14 november 2010
---------------
€ 769,43 + pm
Bij repliek is bij wijze van vermeerdering van eis de navolgende vordering toegevoegd:
€ 11.938,08 hoofdsom (factuur 29 oktober 2010)
€ 1.220,55 incassokosten
€ 28,91 rente tot en met 29 december 2010
---------------
€ 13.187,54 totaal
€ 11.938,08 betaling 9 december 2010
---------------
€ 1.249,46 resteert aan hoofdsom
€ + pm rente
---------------
€ 1.249,46 totaal + pm
het geschil
TFG – die zich presenteert als “een organisatie die bemiddeld tussen organisaties en ZZP’ers” – heeft Illumni op 10 augustus 2010 bij factuur een bedrag van in totaal
€ 4.398,24 in rekening gebracht voor een door Illumni ingehuurde werknemer. Illumni heeft deze factuur niet betaald binnen de op deze factuur gestelde termijn van 30 dagen. Bij aanmaning van 6 oktober 2010 heeft TFG de hoofdsom van € 4.398,24, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 10 augustus 2010 en buitengerechtelijke kosten, in rekening gebracht, voor een totaalbedrag van € 5.012,55. Illumni heeft slechts de hoofdsom van
€ 4.398,24 voldaan na deze schriftelijke aanmaning. Bij brief van 11 oktober 2010 heeft TFG dit onder haar aandacht gebracht. Illumni heeft naar de mening van TFG immers door haar te late betaling op grond van 6:44 BW allereerst de buitengerechtelijke kosten en handelsrente voldaan, waardoor er nog een gedeelte van de hoofdsom opeisbaar bleef.
Illumni voert tot haar verweer aan dat de buitengerechtelijke werkzaamheden niet verricht zijn en niet noodzakelijk waren. Het gevorderde bedrag is dan ook niet redelijk. De twee verstuurde aanmaningsbrieven zijn identiek en als één brief te beschouwen. Het verzenden van een standaard aanmaningsbrief rechtvaardigt niet de gevorderde betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 587,32. Illumni is niet voorafgaand medegedeeld dat de vordering na niet-tijdige betaling uit handen gegeven zou worden, noch dat dit extra kosten met zich zou brengen. Dit leidt er ook nog eens toe dat er rauwelijks gedagvaard is.
In voortgezet debat bepleit TFG dat buitengerechtelijke werkzaamheden wel degelijk verricht en vereist waren voor het verkrijgen van de betaling en legt zij een overzicht van de door haar gemachtigde gefactureerde uren over.
Daarnaast vermeerdert TFG haar eis. Illumni heeft wederom een factuur (d.d. 29 oktober 2010) – voortvloeiend uit dezelfde overeenkomst – niet binnen de betalingstermijn van 30 dagen voldaan. De vervaltermijn van de factuur was 28 november 2010. Op 7 december 2010 heeft de gemachtigde van TFG een brief aan Illumni verzonden, met het verzoek de vordering ten bedrage van € 11.938,08 vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten te voldoen binnen twee dagen. Illumni heeft vervolgens een bedrag van € 11.938,08 voldaan op 9 december 2010. TFG verrekent dit bedrag allereerst met de openstaande rente en kosten en vermeerdert haar eis met de daarna nog openstaande hoofdsom van € 1.249,46.
Illumni verzet zich bij dupliek tegen de vermeerdering van eis, daar zij deze in strijd acht met de goede procesorde. Subsidiair stelt Illumni dat de vordering buitensporig is, na het verzenden van wederom één enkele aanmaningsbrief. Illumni betoogt dat TFG geen bewijs geleverd heeft ter onderbouwing van deze kosten.
de beoordeling
Allereerst dient beoordeeld te worden of de vermeerdering van eis bij repliek toelaatbaar is. Aangezien hier sprake is van een uit dezelfde overeenkomst voortvloeiende vordering die het onderwerp van geschil ten zeerste raakt, – hetgeen niet betwist is door Illumni – zal deze eisvermeerdering op grond van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel niet buiten beschouwing gelaten kunnen worden. Aangezien de kantonrechter nog geen eindvonnis gewezen had, partijen gehoord zijn over deze eisvermeerdering en deze vermeerdering niet in strijd is met een goede procesorde, laat de kantonrechter de eisvermeerdering toe.
Het staat bij gebrek aan betwisting zijdens Illumni vast dat zij de hoofdsommen van respectievelijk € 4.398,24 en € 11.938,08 verschuldigd is (geweest). Illumni heeft deze bedragen weliswaar betaald, maar TFG heeft de betalingen eerst (deels) op grond van artikel 6:44 BW toegerekend aan volgens TFG door Illumni verschuldigde kosten en rente. Ten aanzien van de gerechtvaardigdheid van een dergelijke toerekening wordt als volgt overwogen.
Allereerst kan de vraag gesteld worden of tussen TFG en Illumni sprake was van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119 a BW, hoewel TFG in die richting net zo min als Illumni iets naar voren gebracht heeft. Alles wijst er – ondanks het zwijgen van partijen – op dat aan de voorwaarden als verwoord in de wettelijke definitie (art. 6:119 a lid 1 laatste zin BW) voldaan is. Op grond van artikel 6:119 a lid 2 BW is de schuldenaar dan wegens vertraging in de voldoening van een geldsom van rechtswege rente verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag volgend op de dag waarop de schuldenaar de factuur ontvangen heeft. De bedragen die als onderdeel van de gevorderde hoofdsommen hun grondslag vinden in het in rekening brengen van wettelijke handelsrente kunnen aldus toegewezen worden, ongeacht de vraag of zulks wellicht ook uit de tussen partijen geldende voorwaarden voortvloeit.
TFG heeft geen beroep gedaan op toepasselijkheid van bedongen algemene voorwaarden. Evenmin zijn er voorwaarden overgelegd. Nu er geen algemene voorwaarde van toepassing te achten is die ziet op het verschuldigd zijn van een vergoeding van kosten ter incasso, kan de vordering op dit onderdeel slechts getoetst worden aan artikel 6:96 lid 2 BW. TFG heeft omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden verricht zijn en kosten gemaakt zijn die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door TFG bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een voorziening geven. Het vorenstaande impliceert dat buitengerechtelijke kosten naar het oordeel van de kantonrechter onterecht in rekening gebracht zijn en dat de toerekening van twee daarmee corresponderende betalingen aan de kostenpost op de voet van artikel
6:44 BW onterecht was: die bedragen worden daarom met terugwerkende kracht alsnog in de beide gevallen in mindering gebracht op de hoofdsom (€ 587,32 en € 1.220,55).
TFG had daarentegen wel met goed recht een deel van de betalingen op de voet van artikel
6:44 BW toegerekend aan de post vervallen (handels)rente: het gaat dan om bedragen van respectievelijk € 26,99 en € 28,91. (Illumni heeft het beloop van deze posten niet of ontoereikend betwist). Per saldo is Illumni aan TFG dus nog € 55,90 verschuldigd, hetgeen thans met verdere rente toegewezen wordt. Aangezien Illumni door haar te late voldoening van de vorderingen enige rentevergoeding verschuldigd is, is door haar betaling als eerste de op dat moment vervallen rente voldaan, waardoor er ter zake van beide aan de orde zijnde facturen nog een restant van de hoofdsom verschuldigd is.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van het geding wel aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Hetgeen partijen voor het overige nog aangevoerd hebben, kan – als niet ter zake doend – onbesproken blijven.
BESLISSING
Veroordeelt Illumni om aan TFG tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 55,90 nog te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 oktober 2010 over een bedrag van € 26,99 en vanaf 9 december 2010 over het restant van € 28,91 (alles tot de datum van voldoening).
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.