RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 431995 ej 11-181
JS
Beschikking van de kantonrechter op verzoek ex artikel 7:685 BW d.d. 8 juli 2011
de maatschap [verzoekster] ,
gevestigd / kantoor houdende te [adres],
hierna ook aan te duiden als de maatschap,
verzoekster,
gemachtigde mr. T. Schonenburg ARAG Roermond,
[verweerster],
wonende te [adres],
hierna ook aan te duiden als [verweerster],
verweerster,
gemachtigde mr. P.J.C. Bolton te Heerlen.
Op 6 juni 2011 is ter griffie een verzoek ontvangen van de maatschap, strekkende tot ontbinding van de met [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst, wegens gewichtige redenen.
Daarop is op 27 juni 2011 een verweerschrift ontvangen.
De inhoud van dat verzoekschrift en verweerschrift, alsmede van de overige stukken waaronder de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 6 juli 2011, wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast.
Het verzoek en het verweer
Tussen partijen staat vast dat [verweerster], geboren op [1952], op 1 november 1973 bij de rechtsvoorganger van de maatschap in dienst is getreden, en dat zij thans 5 dagen per week werkzaam is als doktersassistente, tegen een salaris van laatstelijk € 2.542,21 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
De maatschap verzoekt de arbeidsovereenkomst van partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een verandering in omstandigheden, die meebrengt dat van haar redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat het dienstverband met [verweerster] nog langer wordt voortgezet.
De maatschap legt hieraan ten grondslag op 10 maart 2011 te zijn geconfronteerd met een klacht van de zoon van een minder valide en afhankelijke bejaarde patiënt over [verweerster]. [verweerster] zou de betreffende patiënt geld hebben afgetroggeld. De zoon van de betreffende patiënt had van zijn vader vernomen dat [verweerster] tijdens een huisbezoek in verband met het zetten van een griepspuit, desgevraagd, haar naam en rekeningnummer aan vader zou hebben gegeven. De aanleiding voor de patiënt om naar het rekeningnummer van [verweerster] te vragen en vervolgens een geldbedrag over te maken was omdat [verweerster] tijdens het bezoek bij gelegenheid van het zetten van een griepspuit met de patiënt zou hebben gesproken over haar slechte (financiële) arbeidsomstandigheden c.q. slechte pensioenvoorziening. Aanvankelijk zou op 18 november 2010 een bedrag van € 2.500,00 aan [verweerster] zijn overgemaakt, doch de zoon heeft deze overschrijving gestorneerd, waarna op 24 november 2010 alsnog een bedrag van € 100,00 aan [verweerster] is overgemaakt en door haar in ontvangst is genomen.
De maatschap was van de klacht geschrokken, niet alleen vanwege de ontstane schade in de relatie met een afhankelijke patiënt, maar ook omdat door de handelwijze van [verweerster] de integriteit van de praktijk in het geding was.
De maatschap heeft [verweerster] op 15 maart 2011 van de klacht in kennis gesteld en haar diezelfde dag nog op non-actief gesteld. Op 18 maart 2011 hebben partijen nogmaals een gesprek gevoerd.
De maatschap stelt dat het een gouden regel in de (medische) hulpverlening is om geen giften of bevoordelingen aan te nemen van degenen tot wie een hulpverlener in een behandelingsrelatie staat. De maatschap benadrukt daarbij dat juist van [verweerster], die al zoveel jaren als doktersassistente werkzaam was, mocht worden verwacht dat zij wist dat het aannemen van beloningen van afhankelijke mensen uit den boze is. Door de handelwijze van [verweerster] is de vertrouwensrelatie tussen [verweerster] en de maatschap enorm onder druk komen te staan. De schending van het vertrouwen en de geschonden integriteit maken een toekomstige samenwerking met [verweerster] onmogelijk, aldus de maatschap.
Een op 18 mei 2011 plaatsgevonden gesprek met een mediator heeft door toedoen van [verweerster] - zij weigerde uiteindelijk het gesprek nadat geen gehoor was gegeven aan haar wens om in de mediationovereenkomst op te nemen dat zij niet uit vrije wil verscheen, maar omdat de maatschap dat eiste - geen oplossing geboden voor het tussen partijen gerezen geschil, waarna de mediation is beëindigd, aldus de maatschap.
[verweerster] ontkent dat zij bij gelegenheid van het huisbezoek voor het zetten van een griepspuit bij betreffende patiënt geld heeft willen aftroggelen door te zinspelen op haar slechte beloning c.q. pensioenvoorziening. [verweerster] stelt jaarlijks, normaliter onder begeleiding van een praktijkondersteuner, bij de betreffende patiënt de griepspuit te zetten, doch voor het zetten van de griepspuit 2010 de patiënt alleen te hebben bezocht. De patiënt heeft hierop gereageerd met de opmerking dat hij haar nog niet eerder alleen had getroffen en dat hij haar een aardigheidje voor de Kerst wilde gegeven omdat hij haar al zolang, meer dan 30 jaar, kende. Naar aanleiding hiervan heeft [verweerster] zonder verdere bedenkingen, desgevraagd, haar rekeningnummer aan de patiënt gegeven. Zij heeft de patiënt later bedankt voor de gift die op 24 november 2010 naar haar rekening was overgeboekt onder vermelding van “prettige feestdagen”.
De beoordeling
De kantonrechter heeft zich er allereerst van vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
Voor de kantonrechter is voldoende duidelijk geworden dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels (helaas) zo ernstig is verstoord geraakt dat een vruchtbare samenwerking of de wederopbouw van een vruchtbare samenwerking niet meer valt te verwachten en de arbeidsovereenkomst op korte termijn moet worden ontbonden.
Het is wel billijk dat bij die ontbinding aan [verweerster] een vergoeding zal worden toegekend, op basis van C=1 in termen van de kantonrechtersformule, zijnde € 113.135,09. Het is niet althans onvoldoende aannemelijk geworden dat de verwachte inkomstenderving tot aan de redelijkerwijs te verwachten pensioneringsdatum van [verweerster] lager is dan dit bedrag, zodat aanbeveling 3.5 van de kantonrechtersformule geen neerwaartse bijstelling van de genoemde vergoeding verlangt.
Bij die beslissingen heeft de kantonrechter op de volgende aspecten gelet.
Het staat vast dat [verweerster] al 37 jaar lang haar werk naar behoren heeft verricht, waarvan de laatste 25 jaar voor de maatschap.
Die goede, ervaren, oudere werknemer heeft eenmalig een gift van € 100,00 (“voor de kerstdagen”) ontvangen van een patiënt die haar als professional al heel lang kende.
Dat geld is overigens niet overgemaakt door de - kennelijk afhankelijke - patiënt zelf maar door iemand die de geldzaken beheert en die na stornering van een eerdere gift van
€ 2.500,00 er kennelijk geen beletsel in zag om vervolgens wel een gift van € 100,00 over te maken naar [verweerster].
Op geen enkele wijze is daarbij overigens komen vast te staan dat [verweerster] de patiënt eerder bij het huisbezoek zover had gekregen - of met hem had afgesproken - dat een bedrag van
€ 2.500,00 of iets in die orde van grootte, zou worden overgemaakt. Het gaat dus niet om oplichting of zo, [verweerster] heeft het geld ook niet gestolen van de patiënt: als zulks wel aan de orde zou zijn geweest, lag de zaak heel anders en was een ontslag op staande voet beslist op zijn plaats geweest.
Maar dat is allemaal niet aan de orde hier. Een doktersassistente, 37 jaar in dienst, steeds naar behoren functionerend, neemt een gift van € 100,00 aan van een bekende, vertrouwde patiënt, die haar op deze manier waarschijnlijk zijn dank wilde betuigen. Aanwijzingen voor een heel andere interpretatie in het nadeel van [verweerster] zijn er niet te vinden in de stukken; er is bijvoorbeeld geen schriftelijke verklaring van de patiënt of van de zoon overgelegd noch zijn mondelinge verklaringen van hen weergegeven in het verzoekschrift, die die meest waarschijnlijke interpretatie van de kantonrechter - de gift als uiting van oprechte dank voor bewezen dienst en trouw - op losse schroeven zetten.
Giften worden vaker gedaan én geaccepteerd in de dokterspraktijk van alledag. In de vorm van bloemen, vlaai, kadobonnen, een geldbedrag……………………..Het is niet per se onethisch om dergelijke giften te accepteren, het kan zelfs beledigend zijn om een eenvoudige gift, gegeven uit de grond van het hart, te weigeren.
Natuurlijk zijn er daarbij grenzen!
Indien [verweerster] die € 2.500,00 had ontvangen en behouden, zou ze zich als een slecht werknemer hebben gedragen en zou zij de grenzen van het betamelijke hebben overschreden, omdat de verstrekking van bedragen in deze orde van grootte niet meer als een eenvoudige gift kan worden beschouwd, waarmee een patiënt zijn dank voor een verleende dienst, een extra inzet of een goede medische afloop op materieel bescheiden wijze wil uitdrukken.
Maar dat bedrag van € 2.500,00 heeft [verweerster] niet ontvangen. Het gaat om € 100,00. Gaat het daarbij dan nog om een materieel bescheiden uiting van dankbaarheid?
Volgens de kantonrechter bewegen gever en ontvanger zich dan al wel in het grensgebied, misschien zelfs over de grens van een eenvoudige, bescheiden gift heen.
[verweerster] heeft ter zitting erkend dat zij achteraf gezien de gift niet “unverfroren” had moeten aanvaarden. Dat is de kantonrechter met haar eens. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om over de ontvangst van deze gift haar werkgever te consulteren: kan ik de gift aanvaarden, of niet? Moet ik het bedrag verdelen onder de andere werknemers, of niet? Zal ik het terugstorten, of niet? Dat heeft ze allemaal niet met haar werkgever besproken en dat valt haar te verwijten.
Tegelijkertijd: de kantonrechter kwalificeert het behoud van deze gift van € 100,00 zonder de werkgever daarover te consulteren, als niet meer dan een eenmalige uitglijder. Het is logisch dat de werkgever bij ontdekking daarvan de kwestie aan de orde heeft gesteld in een gesprek, in casu op 15 maart 2011.
Daarna is de werkgever echter fors uit de bocht gevolgen.
Nu [verweerster] al 37 jaar naar behoren functioneerde en er geen aanwijzingen waren - of kort nadien bijkwamen - dat sprake was van meer dan wat hiervoor een “eenmalige uitglijder” werd genoemd, mocht van een goed werkgever worden verwacht:
- dat hij [verweerster] wellicht een waarschuwing gaf, een boete of een andere disciplinaire straf;
- dat hij de zaak wellicht ook zou bespreken met het overige personeel, beklemtonend en desnoods in een protocol vastleggend wat de regels rondom giften voortaan zouden zijn in de praktijk, of
- dat hij [verweerster] desnoods zou dwingen om de gift terug te geven en om persoonlijk haar excuses aan te bieden aan de patiënt en/of diens zoon, in aanwezigheid van werkgever.
Maar die weg van goed werkgeverschap heeft de maatschap niet bewandeld. Door [verweerster] meteen op non-actief te stellen, door de kwestie te juridiseren, heeft zij ook bijgedragen aan het vanaf dat moment ernstig verstoord raken van de arbeidsverhouding. Dat later door de maatschap alsnog op mediation is ingezet, maakt dat niet anders. Het is in het kader van deze procedure niet eenvoudig uit te maken of de mediation alleen maar niet van de grond is gekomen door toedoen van [verweerster]. Ook valt niet in te zien waarom de maatschap nadien niet nog eens de mogelijkheid van mediation heeft geopperd, toen ook [verweerster] inmiddels een juridisch adviseur had. Het heeft er alle schijn van dat werkgever na 18 mei 2011 “de stekker eruit heeft getrokken” en besloten heeft niet meer verder te willen gaan met [verweerster]. Dat is haar goed “recht” en de kantonrechter wil geen partijen bij elkaar houden, waarvan er minstens één niet wil doorgaan met de ánder, maar dan is het ook billijk dat de werknemer een vergoeding ontvangt, nu het om een “eenmalige uitglijder” gaat in een verder onberispelijk dienstverband, terwijl de kans groot is dat die werknemer gelet op haar leeftijd niet meer (fulltime) aan de slag zal komen als doktersassistente.
Dat de arbeidsverhouding inmiddels zo is verstoord geraakt dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangewezen is, is dus voor een deel verwijtbaar aan [verweerster] zelf maar voor een minstens evengroot deel verwijtbaar aan de maatschap. En dat brengt mee dat bij de toepassing van de kantonrechtersformule ter berekening van de vergoeding gerekend mag worden met de C-factor = 1 (= 41,5 gewogen dienstjaren x één maandsalaris).
De kantonrechter stelt partijen in kennis van het voornemen de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 augustus 2011 te ontbinden met toekenning van genoemde vergoeding.
Op de voet van het bepaalde in artikel 7:685 lid 9 BW zal de maatschap in de gelegenheid worden gesteld het verzoek in te trekken voor het hierna te melden tijdstip.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt in het geval de maatschap haar verzoek handhaaft. Indien de maatschap haar verzoek intrekt, zal zij in de aan de zijde van [verweerster] gevallen proceskosten worden veroordeeld.
stelt de maatschap tot uiterlijk 22 juli 2011 in de gelegenheid haar verzoek in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, sector kanton, locatie Heerlen, postbus 4487, 6401 CZ Heerlen;
in het geval de maatschap haar verzoek handhaaft:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige reden met ingang van 15 augustus 2011;
kent aan [verweerster] ten laste van de maatschap een vergoeding toe van € 113.135,09 bruto en veroordeelt de maatschap om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerster] of aan een door haar aan te wijzen derde te voldoen;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in het geval de maatschap haar verzoek intrekt:
veroordeelt de maatschap in de aan de zijde van [verweerster] gerezen proceskosten, tot op heden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.