parketnummer: 03/700270-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2011
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [woongegevens verdachte].
Raadsvrouw is mr. M.H.J. Pluijmen, advocaat te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heroïne heeft gedeald.
Feit 2: in het bezit was van 4,6 gram heroïne en 0,6 gram cocaïne.
Feit 3: een hoeveelheid versnijdingmiddel voorhanden heeft gehad, bestemd voor de productie, verkoop en/of uitvoer van heroïne en/of cocaïne.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Zij baseert haar stelling op het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van verdachte, de verklaringen van [verklaarde 1] en [verklaarde 2], de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de verklaring van verdachte ter terechtzitting en zijn verklaring bij de rechter-commissaris.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegd feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Artikel 10a van de Opiumwet richt zich niet tegen de straathandel van betrekkelijk geringe hoeveelheden harddrugs, maar tegen de organisatoren die achter de handel in harddrugs schuil gaan. Voornoemd artikel is dan ook ingevoerd met de bedoeling om de handel in georganiseerd verband beter te kunnen bestrijden. In onderhavige zaak is van een dergelijk verband echter geen sprake. Verdachte heeft in de afgelopen drie jaar naar eigen zeggen slechts één keer een kleine hoeveelheid verdovende middelen verkocht. Uit het dossier is evenmin gebleken dat verdachte zich bezig houdt met de georganiseerde drugshandel. Artikel 10a van de Opiumwet is daarom niet van toepassing op onderhavige zaak.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat artikel 10a van de Opiumwet zich wel richt op gevallen zoals de onderhavige, dan kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen. Bij verdachte is in de woning enkel een hoeveelheid versnijdingmiddel aangetroffen. Het aanwezig hebben van versnijdingmiddel is niet strafbaar gesteld en het dossier bevat voor het overige geen enkele andere aanwijzing die duidt op voorbereidingshandelingen voor de productie en/of de verkoop van harddrugs. Bovendien heeft verdachte een logische verklaring gegeven voor de hoeveelheid versnijdingmiddel die in zijn woning is aangetroffen. Verdachte gebruikt naar eigen zeggen ongeveer één gram heroïne per dag. Omdat hij in een methadonprogramma zit, wil hij de drugs zoveel mogelijk verdunnen. Daar was het versnijdingmiddel voor bedoeld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van verhoor van [verklaarde 2], en;
- de rapportage van het NFI.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen;
- de rapporten van het NFI.
Feit 3
Op 19 mei 2011 werd door een aantal opsporingsambtenaren van het Joint Hit Team gezien dat op de [plaatsgegevens] in Maastricht twee mannen uit een vanuit België afkomstige bus waren gestapt en even later kort contact hadden met een persoon op een scooter. Tijdens dit contact werd er over en weer iets overhandigd. De persoon op de scooter werd door verbalisant [verbalisant] herkend als zijnde verdachte. Het was [verbalisant] ambtshalve bekend dat verdachte zich bezig hield met de handel in harddrugs. Bij controle van de twee eerder genoemde mannen, zijnde [verklaarde 1] en [verklaarde 2], bleek dat zij een hoeveelheid op heroïne gelijkende stof bij zich hadden. Beide mannen bevestigden dat zij heroïne hadden gekocht van verdachte. Daarnaast verklaarde [verklaarde 2] dat hij verdachte al langer kende en dat hij in het verleden vaker verdovende middelen bij hem had gekocht. Naar aanleiding van de waargenomen drugsdeal en de door de kopers afgelegde verklaringen, werd de woning van verdachte, gelegen aan de [plaatsgegevens], doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd onder andere het volgende aangetroffen:
- 235,5 gram van een op heroïne gelijkende stof;
- 18,9 gram van een op amfetamine gelijkende stof;
- een seal met daarin 0,6 gram van een op cocaïne gelijkende stof;
- en – in de tuin bij de woning – een portemonnee met daarin twee zakjes met elk 2,3 gram van een op heroïne gelijkende stof.
Alle door de politie aangetroffen stoffen werden door het NFI nader onderzocht. Uit deze onderzoeken bleek dat een hoeveelheid van 235,5 gram van de in de woning aangetroffen stoffen bestond uit paracetamol en coffeïne. De in de seal aangetroffen stof werd positief getest op cocaïne en de in de beurs aangetroffen stoffen werden positief getest op heroïne. Van de overige stoffen was de testuitslag negatief.
Verdachte verklaarde dat het merendeel van de in de woning aangetroffen stoffen versnijdingmiddelen betrof. Hij was zelf verslaafd aan heroïne en gebruikte de in zijn woning aangetroffen versnijdingmiddelen om de door hem gekochte drugs te verdunnen.
Hij kocht een keer per maand 10 gram heroïne en vermengde dit vervolgens met 20 gram versnijdingmiddel. Omdat hij geld nodig had om heroïne te kopen, verkocht hij af en toe harddrugs.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de verkoop van harddrugs. Zij overweegt daartoe het volgende:
In de woning van verdachte werd een hoeveelheid cocaïne en heroïne aangetroffen. Daarnaast had verdachte een grote hoeveelheid versnijdingmiddelen in zijn woning voorhanden. Deze versnijdingmiddelen waren, zoals verdachte zelf heeft verklaard, bedoeld voor het verdunnen van harddrugs. Uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, de verklaring van [verklaarde 2] en de verklaring van verbalisant [verbalisant] is gebleken dat verdachte zich – al dan niet sporadisch – bezig hield met de verkoop van harddrugs. Naar het oordeel van de rechtbank waren de in de woning van verdachte aangetroffen versnijdingmiddelen dan ook bedoeld om de verkoop van harddrugs voor te bereiden. Dat verdachte deze middelen enkel gebruikte om de voor eigen gebruik bestemde verdovende middelen te verdunnen, acht de rechtbank, gelet op de grote hoeveelheid versnijdingmiddelen die werden aangetroffen, niet aannemelijk.
Het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat artikel 10a van de Opiumwet niet van toepassing is op gevallen waarin sprake is van de straathandel van betrekkelijk geringe hoeveelheden harddrugs, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Weliswaar is artikel 10a Opiumwet gezien de wetsgeschiedenis primair tot stand gekomen om de handel in georganiseerd verband beter te kunnen bestrijden, maar daaruit blijkt echter niet dat de wetgever de vervolgbaarheid van de kleine handelaar terzake van overtreding van deze bepaling heeft willen uitsluiten.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 mei 2011 in de gemeente Maastricht, opzettelijk heeft verkocht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
op 19 mei 2011 in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad in/bij een woning aan de [plaatsgegevens], ongeveer 4,6 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 0,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
op 19 mei 2011 in de gemeente Maastricht om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen van heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, 235,5 gram van een stof, bevattende coffeïne en paracetamol, zijnde een versnijdingsmiddel voor heroïne en/of cocaïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat dat bestemd was tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat ze bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte al voldoende is gestraft. Hij heeft immers al geruime tijd in voorlopige hechtenis gezeten en is ook nog eens zijn woning kwijtgeraakt ten gevolge van onderhavige zaak. De raadsvrouw acht een voorwaardelijke straf als “stok achter de deur” niet aan de orde. Uit het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister is immers gebleken dat verdachte sinds 2007 niet meer is veroordeeld terzake strafbare feiten. Onderhavige zaak dient dan ook als een incident te worden beschouwd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie drugsgerelateerde feiten, namelijk het verkopen van een hoeveelheid heroïne, het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne en het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen voor de verkoop van harddrugs.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving in ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd door drugs te verkopen en een hoeveelheid drugs en versnijdingsmiddelen in zijn woning aanwezig te hebben.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte slechts geringe hoeveelheden harddrugs heeft verkocht en voorhanden heeft gehad. Uit het dossier is weliswaar gebleken dat verdachte af en toe harddrugs verkoopt teneinde zijn eigen drugsgebruik te kunnen bekostigen, maar niet dat hij zich puur uit winstbejag actief bezig houdt met het dealen in harddrugs. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf dan ook aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans worden opgelegd in zaken waarbij sprake is van de verkoop en/of het aanwezig hebben van gebruikershoeveelheden harddrugs.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Alles in overweging nemende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zij zal deze straf ook aan verdachte opleggen.
6 Het beslag
De rechtbank is van oordeel dat een deel van het bij verdachte in beslag genomen geld, te weten een bedrag groot € 60,= verbeurd dient te worden verklaard, nu verdachte dit geld heeft verkregen uit de verkoop van harddrugs.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het overige bij verdachte in beslag genomen geld, te weten € 134,= en de in beslag genomen bromfiets aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
De overige in beslag genomen goederen zijn naar het oordeel van de rechtbank vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat met betrekking tot die voorwerpen de feiten zijn begaan en omdat de voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerp:
2011058242 16 Geld Nederlands (een bedrag groot EUR 60,00)
-
1932559, IBG 19 mei 2011;
- beveelt de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2011058242 16 Geld Nederlands (een bedrag groot EUR 134,00)
-
1932559, IBG 19 mei 2011;
2011058242 25 1 stuk Bromfiets, kleur: onbekend
[MERK] 2008 [KENTEKEN]
1932527;
- verklaart aan het verkeer onttrokken de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd van 1 t/m 15 en 18 t/m 21, alsmede het voorwerp zoals vermeld onder nummer 24.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. S.V. Pelsser en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2011 in de gemeente Maastricht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op of omstreeks 19 mei 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad (in/bij een woning aan de [plaatsgegevens]) ongeveer (in totaal) 4,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 0,6 gram, in elk geval een hoveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op of omstreeks 19 mei 2011 in de gemeente Maastricht om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (in totaal) 254,5 gram van een stof (onder andere bevattende coffeïne en/of paracetamol), zijnde een versnijdingsmiddel voor heroïne en/of cocaïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).