ECLI:NL:RBMAA:2011:BV6965

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/853044-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke schuld van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 31 oktober 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 januari 2011 in de gemeente Stein een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een aan zijn schuld te wijten ongeval veroorzaakt waarbij een voetganger, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de verkeerssituatie en dat hij zich bewust was van het feit dat de weg veel door fietsers werd gebruikt. Ondanks deze kennis heeft hij onvoldoende aandacht besteed aan het verkeer, wat heeft geleid tot de aanrijding.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, vooral gezien de omstandigheden van die ochtend, waarbij het nog donker was en het had gevroren. De verdachte had met meer aandacht en een aangepaste snelheid moeten rijden om de voetganger tijdig te kunnen opmerken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij door zijn handelen een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 40 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij zijn rijbewijs beroepsmatig nodig heeft en dat hij zich na het ongeval om het slachtoffer heeft bekommerd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/853044-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [woongegevens verdachte].
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met zijn auto een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel als bestuurder van die personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Zij baseert haar standpunt op de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer], de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse. Voorts heeft de officier van justitie ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de volgende jurisprudentie:
- Hoge Raad, 1 juni 2004, LJN: AO5822;
- Rechtbank Roermond, 9 mei 2006, LJN: AX8593.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaringen van de verdachte ter zitting is gebleken dat hij in de ochtend van
26 januari 2011 als bestuurder van de personenauto over de [plaatsgegevens] te Stein reed.
Het was die ochtend nog niet helemaal licht en het had de nacht daarvoor licht gevroren. Verdachte had het dimlicht van de auto ontstoken en hij had goed zicht op de (deels) verlichte [plaatsgegevens]. Op enig moment hoorde verdachte een harde klap, waarna hij direct heeft geremd en zijn auto op de weg tot stilstand heeft gebracht. Toen verdachte uitstapte, constateerde hij dat hij een voetganger, zijnde [slachtoffer], had aangereden. Deze voetganger lag aan de rechterkant van de weg in een plas met water. Naar eigen zeggen heeft verdachte de voetganger geheel over het hoofd gezien.
Uit het proces-verbaal VekeersOngevalAnalyse is gebleken dat de [plaatsgegevens] een smalle geasfalteerde weg betreft, met aan beide zijden onverharde bermen. De rijbaan is bestemd voor verkeer uit beide richtingen. De [plaatsgegevens] is na 300 meter, gezien vanaf de kruising met de [plaatsgegevens], gesloten voor alle voertuigen, hetgeen is aangeduid door middel van een bord, conform model C12 van de bijlage 1 van het RVV 1990. Dit bord is in de rechterberm, aan het begin van de [plaatsgegevens] geplaatst.
Voorts is uit voornoemd proces-verbaal gebleken dat het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de personenauto, zijnde verdachte, de over de rijbaan van de [plaatsgegevens] lopende voetganger, zijnde [slachtoffer], niet heeft gezien en met de rechter voorzijde van de auto tegen de voetganger is gebotst. Gelet op de schade aan de betrokken personenauto en de plaats van aantreffen van het slachtoffer, kan worden gesteld dat het slachtoffer aan de rechter kant van de weg heeft gelopen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij bekend is met de [plaatsgegevens] en dat hij weet dat hij die weg – na 300 meter – niet mag inrijden. Naar eigen zeggen was hij van plan om bij de manege, aan het einde van de [plaatsgegevens], de auto te keren en terug te rijden in de richting van [plaatsgegevens], alwaar hij vandaan kwam. Voorts verklaarde verdachte dat hij er van op de hoogte is dat de [plaatsgegevens] veel wordt gebruikt door fietsers. Hij kent de situatie ter plaatse en is zich er van bewust dat hij andere weggebruikers kan tegenkomen.
Uit medisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding ernstig letsel heeft opgelopen, te weten: twee forse hoofdwonden, een zwelling en een bloeduitstorting van het rechteroog, een fractuur in het gezicht, een bloeding onder het zachte hersenvlies en een fractuur van de eerste halswervel. De geschatte duur van genezing betreft ongeveer acht weken.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat het ongeval te wijten is aan de aanmerkelijke schuld van verdachte. Immers, een bestuurder van een motorvoertuig dient erop bedacht te zijn dat zich aan de zijkant van een weg zonder fietspad of trottoir medeweggebruikers kunnen bevinden. Verdachte kent de situatie ter plaatse en is er van op de hoogte dat de weg veel wordt gebruikt door fietsers. Het was die ochtend nog donker en het had in de nacht licht gevroren. Verdachte had met een zodanige aandacht en snelheid moeten rijden dat hij zijn medeweggebruiker(s) eerder had kunnen opmerken en zijn voertuig ofwel tijdig tot stilstand had kunnen brengen danwel tijdig had kunnen uitwijken als het overige verkeer zulks noodzakelijk zou maken. Het feit dat de voetganger aan de rechter kant van de weg heeft gelopen, disculpeert verdachte niet. Immers, de aanbeveling aan de linkerkant van de weg, het verkeer tegemoet, te lopen dient ter bescherming van de voetganger, opdat deze tijdig op een eventuele fout van een bestuurder kan reageren.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 januari 2011, in de gemeente Stein, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [plaatsgegevens] gaande in de richting van de [plaatsgegevens], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onoplettend,
terwijl gezien zijn, verdachtes, rijrichting, aan de rechterzijde van voornoemde [plaatsgegevens] het bord C12 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, bij nadering van een zich aan de rechterzijde van die [plaatsgegevens] bevindende voetganger, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig of niet voldoende heeft verminderd en niet behoorlijk heeft uitgeweken, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger,
door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die voetganger, zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, en daarnaast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een verkeersongeluk veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten geldt als uitgangspunt voor zaken als de onderhavige, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden. De rechtbank is van oordeel dat bij de strafoplegging niet alleen rekening moet worden gehouden met de ernst van het feit, maar ook met de overige omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verdachte heeft zijn rijbewijs beroepsmatig nodig. Verdachte heeft, ondanks de paniek die het ongeval bij hem had veroorzaakt, zich direct ontfermd over het slachtoffer en heeft hulp ingeschakeld. Verdachte heeft na het ongeval op eigen initiatief contact opgenomen met het slachtoffer. Verdachte is blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank ziet op grond van voormelde omstandigheden aanleiding om af te wijken van de landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf in het onderhavige geval passend en geboden en zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot èen werkstraf voor de duur van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor onder 3.3 bewezenverklaarde tevens tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden;
- bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 oktober 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(Primair)
hij op of omstreeks 26 januari 2011, in de gemeente Stein, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [plaatsgegevens] gaande in de richting van de [plaatsgegevens], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl gezien zijn, verdachtes, rijrichting, aan de rechterzijde van voornoemde [plaatsgegevens] het bord C12 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, bij nadering van een zich aan de rechterzijde van die [plaatsgegevens] bevindende
voetganger, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig of niet voldoende te verminderen en/of niet behoorlijk uit te wijken, waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger,
door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die voetganger, zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2011, in de gemeente Stein, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [plaatsgegevens] gaande in de richting van de [plaatsgegevens],
terwijl gezien zijn, verdachtes, rijrichting, aan de rechterzijde van voornoemde [plaatsgegevens] het bord C12 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, bij nadering van een zich aan de rechterzijde van die [plaatsgegevens] bevindende voetganger, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig of niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken, waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.