ECLI:NL:RBMAA:2011:BV6956

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
31 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/703401-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de inbeslagneming en doorzoeking in een strafzaak met betrekking tot verdovende middelen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 31 oktober 2011, stond de rechtmatigheid van de inbeslagneming en doorzoeking van de woning van de verdachte centraal. Op 7 september 2010 verleende een hulpofficier van justitie een machtiging voor het binnentreden van de woning van de verdachte, waar tijdens een doorzoeking door de rechter-commissaris ongeveer 264,1 gram cocaïne en 182,8 gram amfetamine werden aangetroffen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op een anonieme melding die niet voldoende was geverifieerd. De rechtbank oordeelde echter dat de raadsman geen onderbouwd verweer had gevoerd tegen de rechtmatigheid van de doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris, en ging daarom uit van de rechtmatigheid van de doorzoeking.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen verdovende middelen, maar sprak hem vrij van het derde ten laste gelegde feit, dat betrekking had op witwassen, wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte op het gebied van de Opiumwet. De beslissing om de in beslag genomen voorwerpen terug te geven aan de verdachte werd ook genomen, aangezien deze niet meer nodig waren voor het bewijs.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtmatigheid van opsporingshandelingen en de noodzaak voor verdediging om een onderbouwd verweer te voeren tegen de rechtmatigheid van doorzoekingen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703401-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [woonplaatsgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in het bezit was van ongeveer 264,1 gram cocaïne.
Feit 2: in het bezit was van ongeveer 182,8 gram amfetamine.
Feit 3: zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een hoeveelheid geld en/of 10 horloges en/of een hoeveelheid sieraden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Op grond van de gedetailleerde MMA-melding en de aanvullende gegevens over de antecedenten van verdachte, welke informatie in onderling verband en samenhang bezien een voldoende redelijk vermoeden van schuld opleveren, heeft de officier van justitie toestemming gegeven tot het binnentreden van de woning van verdachte. Nadat de woning werd binnengetreden is de komst van de rechter-commissaris afgewacht. Toen deze ter plaatse was is de politie overgegaan tot doorzoeking van de woning van verdachte. Tijdens deze doorzoeking werden de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden cocaïne en amfetamine aangetroffen. De aangetroffen en in beslag genomen middelen werden door het Nederlands Forensisch Instituut positief getest op de aanwezigheid van cocaïne en amfetamine. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij de verdovende middelen in zijn woning aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde onder 1 en 2. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de enkele melding via Meld Misdaad Anoniem geen redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte heeft kunnen opleveren, terwijl overigens uit de stukken niet blijkt dat de anonieme melding op voldoende wijze is geverifieerd. Dit geldt temeer nu uit het dossier niet is gebleken dat de aanvullende informatie over de antecedenten van verdachte bekend waren bij de hulpofficier van justitie, die de machtiging tot binnentreden heeft afgegeven. Naar de mening van de verdediging is de machtiging tot binnentreden in de woning van verdachte aldus op onrechtmatige grond gegeven en kan het door de doorzoeking verkregen bewijsmateriaal niet tot het bewijs worden gebezigd. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de volgende jurisprudentie:
- Hoge Raad, 13 juli 2010, LJN: BM2490;
- Hoge Raad, 30 juni 2009, LJN: BI3875;
- Hoge Raad, 12 januari 2010, LJN: BK8836;
- Gerechtshof Den Bosch, 2 april 2008, LJN: BC 9483.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegd feit, nu in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtmatigheid van de inbeslagneming
Uit het dossier is gebleken dat op 7 september 2010 door de hulpofficier van justitie een machtiging werd afgegeven om zonder toestemming van de bewoner(s) binnen te treden in de woning van verdachte gelegen aan de [woninggegevens]. Op grond van deze machtiging zijn verschillende verbalisanten omstreeks 15.35 uur de woning van verdachte binnengetreden. Direct na het binnentreden heeft verbalisant [verbalisant naam] in afwachting van de komst van de tot doorzoeking bevoegde autoriteit, zijnde de rechter-commissaris, de situatie bevroren. De rechter-commissaris was omstreeks 16.14 uur ter plaatse. Vervolgens werd onder de leiding van de rechter-commissaris overgegaan tot doorzoeking van de woning. Tijdens deze doorzoeking werden ongeveer 182,8 gram van een op cocaïne gelijkende stof en ongeveer 264,1 gram van een op amfetamine gelijkende stof aangetroffen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het door de politie ter zake opgemaakte proces-verbaal niet helemaal duidelijk is. Zo is niet geheel duidelijk welke informatie bij de (hulp-)officier van justitie bekend was toen toestemming werd gegeven tot het binnentreden van de woning van verdachte.
Niettemin honoreert de rechtbank het verweer van de raadsman dat de resultaten van de doorzoeking uitgesloten dienen te worden van het bewijs niet.
Naar het oordeel van de rechtbank dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het binnentreden in de woning door de politie en de doorzoeking van de woning onder leiding van de rechter-commissaris.
Het verweer van de raadsman betreft enkel de vermeende onrechtmatigheid van het binnentreden in de woning van verdachte door de politie en niet ook de doorzoeking die kort daarna heeft plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. De enkele stelling dat alle vruchten van het mogelijk onrechtmatige binnentreden dienen te worden uitgesloten van het bewijs is geen expliciet en onderbouwd verweer tegen de (rechtmatigheid van de) doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris. De doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris staat los van en kan derhalve geen vrucht zijn van een mogelijk onrechtmatig binnentreden en betreft een beslissing van een rechterlijk ambtenaar om gebruik te maken van een hem ter beschikking staand dwangmiddel.
Nu de raadsman van verdachte geen uitdrukkelijk onderbouwd verweer heeft gevoerd over de rechtmatigheid van de doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris, gaat de rechtbank uit van de rechtmatigheid van deze doorzoeking. Nu de aangetroffen en in beslag genomen verdovende middelen de resultaten zijn van die doorzoeking, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank voor het bewijs worden gebezigd.
De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming;
- het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut inzake het onderzoek naar de in de woning aangetroffen (verdovende) middelen;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 7 september 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 264,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 7 september 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 182,8 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS en de uitgebreide justitiële documentatie van verdachte op het gebied van de Opiumwet, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de raadsman verzocht om te volstaan met het opleggen van een werkstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou volgens de raadsman tot onoverkomelijke problemen leiden, nu de vrouw van verdachte vanuit medisch oogpunt afhankelijk is van verdachte. Indien verdachte opnieuw gedetineerd zou raken, zou dit de zorgrelatie tussen verdachte en zijn vrouw ernstig verstoren.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 264,1 gram cocaïne en 182,8 gram amfetamine.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder in overweging genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad reeds eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten op het gebied van de Opiumwet. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van
5 maanden passend en geboden en zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
6 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
Beslag
- beveelt de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2010107947 29 32 stuks Pil Kleur: blauw
[merknaam] 100MG
1834405 (11 strips)
2010107947 30 360 stuks Pil Kleur: groen
[merknaam] 100 MG
1834406 (91 strips)
in doss.gevoegd 28 1 stuk Document
-
1834415 stortingsbewijs 979,78 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. M.J.M. Goessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 oktober 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 september 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 264,10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 07 september 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 182,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 07 september 2010, in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, een hoeveelheid geld, te weten 2.829,00 euro in elk geval een hoeveelheid geld en/of 10 horloges, in elk geval een hoeveelheid horloges en/of een hoeveelheid sieraden, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een een hoeveelheid geld, te weten 2.829,00 euro en/of 10 horloges, in elk geval een hoeveelheid horloges en/of een hoeveelheid sieraden, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.