ECLI:NL:RBMAA:2011:BV6956
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H. Klifman
- B.G.L. van der Aa
- M.J.M. Goessen
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van de inbeslagneming en doorzoeking in een strafzaak met betrekking tot verdovende middelen
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 31 oktober 2011, stond de rechtmatigheid van de inbeslagneming en doorzoeking van de woning van de verdachte centraal. Op 7 september 2010 verleende een hulpofficier van justitie een machtiging voor het binnentreden van de woning van de verdachte, waar tijdens een doorzoeking door de rechter-commissaris ongeveer 264,1 gram cocaïne en 182,8 gram amfetamine werden aangetroffen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op een anonieme melding die niet voldoende was geverifieerd. De rechtbank oordeelde echter dat de raadsman geen onderbouwd verweer had gevoerd tegen de rechtmatigheid van de doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris, en ging daarom uit van de rechtmatigheid van de doorzoeking.
De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen verdovende middelen, maar sprak hem vrij van het derde ten laste gelegde feit, dat betrekking had op witwassen, wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte op het gebied van de Opiumwet. De beslissing om de in beslag genomen voorwerpen terug te geven aan de verdachte werd ook genomen, aangezien deze niet meer nodig waren voor het bewijs.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtmatigheid van opsporingshandelingen en de noodzaak voor verdediging om een onderbouwd verweer te voeren tegen de rechtmatigheid van doorzoekingen.