RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700302-11
Datum uitspraak: 27 december 2011
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2011 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van Bewaring te Roermond.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 juni 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of (met geschoeide voet) getrapt en/of geschopt en/of bij de keel/hals heeft/hebben gegrepen en/of tegen de adamsappel geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken neus en gebroken hand), heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te stompen en/of slaan en/of (met geschoeide voet) trappen en/of schoppen en/of bij de keel/hals te grijpen en/of tegen de
adamsappel te duwen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting onder meer aangevoerd dat bij verdachte het opzet op de dood van aangever [naam slachtoffer] ontbrak, omdat hij vanwege zijn ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens ten tijde van het tenlastegelegde zijn wil niet zou hebben kunnen bepalen. Een zodanig verweer kan ingevolge vaste jurisprudentie slechts slagen als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Een zodanig uitzonderlijk geval doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Verdachte is, naar eigen zeggen, op het moment dat hij aangever [naam slachtoffer] aan de overkant van de straat zag, op [naam slachtoffer] toegelopen en heeft de eerste klap uitgedeeld. Vervolgens is er een vechtpartij ontstaan waarbij aangever [naam slachtoffer] het onderspit heeft gedolven. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij [naam slachtoffer] wilde pakken en hem een lesje wilde leren, hetgeen volgens verdachte gelukt is. Verdachte had met andere woorden wel degelijk inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van zijn handelen. Hij wist wat hij op dat moment deed, namelijk aangever [naam slachtoffer] te lijf gaan en hem een lesje leren. Dat verdachtes inzicht in de rationaliteit van zijn handelen mogelijkerwijs door zijn stoornis en zijn gebrekkige ontwikkeling is vertroebeld, is een vraag die thuishoort bij de toerekenbaarheid van het feit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door gedurende zeker zes minuten meermalen tegen het hoofd van [naam slachtoffer] te stompen en te slaan en door meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] te schoppen, terwijl die [naam slachtoffer] op een gegeven moment bewegingloos op de grond lag, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] hierdoor het leven zou laten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het meermalen slaan tegen het hoofd en het meermalen met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd tot de dood kan leiden. Daar komt bij dat de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden gedragingen van verdachte laten zien die gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders dan op de dood gericht kunnen zijn. Dat de aangever niet is overleden, is deels omdat het omstanders uiteindelijk is gelukt om verdachte weg te trekken en weg te houden van [naam slachtoffer] en deels enkel toeval.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de aangifte van [naam slachtoffer], de verklaring van verdachte en de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 juni 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en/of met geschoeide voet geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
P.M.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt.
Primair:
poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting een beroep op noodweer gedaan. Verdachte heeft aangegeven dat hij ruzie had met aangever [naam slachtoffer], dat hij door [naam slachtoffer] werd bedreigd en dat hij bang van [naam slachtoffer] was. Op de bewuste dag zag verdachte [naam slachtoffer] op een gegeven moment toevallig aan de overkant van de straat lopen en hoorde hij iemand zeggen “pas op, hij draait wat rond zijn hand”. Verdachte heeft verklaard dat hij toen zag dat [naam slachtoffer] een soort van ketting rond zijn hand draaide. Hij heeft toen niet langer gewacht, maar is uit zelfverdediging de straat overgestoken, op [naam slachtoffer] afgelopen en heeft de eerste klap uitgedeeld, waarna beiden in een gevecht verwikkeld zijn geraakt.
De rechtbank stelt vast dat het verhaal van verdachte niet wordt ondersteund door de verklaringen van de aangever. Aangever [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij geen idee heeft waarom verdachte hem is aangevallen. Het verhaal van verdachte wordt echter (deels) wel ondersteund door de verklaring van [getuige 1], die bij de politie heeft verklaard dat [naam slachtoffer] vlak voor de komst van verdachte reeds opgefokt, hyper en klaar voor een gevecht ter plaatse was en dat hij zijn sleutelbos steeds rond zijn hand draaide. [getuige 1] meende zich desgevraagd te herinneren dat hij in dat verband ook een waarschuwing heeft geuit. Daar komt bij dat in het proces-verbaal van aanhouding van verdachte staat opgemerkt dat [getuige 1] na de komst van de politie tegen [naam slachtoffer] zou hebben geroepen “Jij bent begonnen, jongen”. Ook bevinden zich bij de stukken een aantal smsjes van [naam slachtoffer] aan verdachte van een dag eerder en van diezelfde dag, waarin [naam slachtoffer] bedreigingen uit in de richting verdachte. Ten slotte heeft de rechtbank op de camerabeelden waargenomen dat aangever [naam slachtoffer] iets in zijn hand lijkt te hebben tijdens het gevecht. Wat [naam slachtoffer] in zijn handen heeft gehad is niet duidelijk geworden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden begrijpt de rechtbank wel dat bij verdachte, op het moment dat hij aangever [naam slachtoffer] onverwacht aan de overkant van de straat zag lopen met iets in zijn handen, de vrees is ontstaan dat hij zou worden aangevallen. De enkele vrees is naar het oordeel van de rechtbank echter onder de onderhavige omstandigheden onvoldoende om de door verdachte ingezette (preventieve) aanval te rechtvaardigen. Verdachte heeft aangever [naam slachtoffer] immers enkel aan de overkant van de straat zien lopen met iets in zijn handen. Naar het oordeel van de rechtbank was het op dat moment nog onvoldoende duidelijk of [naam slachtoffer] verdachte daadwerkelijk dreigde aan te vallen en evenmin was duidelijk of [naam slachtoffer] iets in zijn handen had waarmee hij verdachte wilde aanvallen (de boksbeugel die verdachte vreesde, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, of gewoon zijn sleutels, die [getuige 1] had gezien). Naar het oordeel van de rechtbank was er op dat moment geen onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding en verkeerde verdachte niet in een situatie die noopte tot zelfverdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van verdachte is door F. van Nunen, klinisch psycholoog, een onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt, gedateerd 21 oktober 2011. Het rapport vermeldt als beantwoording van de vragen -zakelijk weergegeven-:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van lichte zwakzinnigheid in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Verder is er sprake van misbruik van alcohol, cannabis, sedativa en opiaten.
Hiervan was sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden.
Betrokkene is psychisch kwetsbaar, zeer gemakkelijk raakbaar, zeer wantrouwend en prikkelbaar en uiterst gevoelig voor bedreigingen uit de omgeving.
Het tenlastegelegde staat in directe relatie met de diagnose en met name de genoemde zwakzinnigheid en de persoonlijkheidsstoornis. Op grond hiervan is te adviseren betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien dat inhoudt een meldingsgebod, gedragsinterventie en een behandelverplichting.
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij, gezien de omtrent verdachte opgemaakte rapporten van de reclassering respectievelijk van psycholoog Van Nunen, verzocht een gevangenisstraf van maximaal één jaar aan verdachte op te leggen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsvrouw namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Verdachte is op 16 juni 2011 op het slachtoffer [naam slachtoffer] afgelopen, waarna hij hem gedurende een aantal minuten onder meer tegen het hoofd heeft gestompt, geslagen en met geschoeide voet heeft geschopt. Hij is doorgegaan met schoppen toen het slachtoffer reeds weerloos op de grond lag. Hij is zelfs tot tweemaal toe opnieuw op het op de grond liggende slachtoffer afgelopen om hem wederom tegen het hoofd te trappen, zoals op de camerabeelden te zien is. Verdachte is pas opgehouden met het uitvoeren van zijn gewelddadige gedragingen nadat een ander hem van het slachtoffer had weggetrokken. De rechtbank rekent verdachte dit handelen zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en met het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en het letsel dat dit bij [naam slachtoffer] teweeg heeft gebracht.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de gedragingen van verdachte, die op klaarlichte dag in een redelijk drukke straat hebben plaatsgevonden, hebben bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Ten slotte heeft de rechtbank er bij de oplegging van de straf en maatregel rekening mee gehouden dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Ten aanzien van factoren voortkomend uit de stoornis van verdachte die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive heeft de psycholoog F. van Nunen in zijn rapport d.d.
21 oktober 2011 vermeld –zakelijk weergegeven-:
Om herhaling van soortgelijke strafbare zaken te voorkomen is intensieve begeleiding/behandeling, en onder regie van de reclassering geïndiceerd. De reclassering kan een deel van de begeleiding/behandeling delegeren aan een instantie, die zich richt op hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking zoals de stichting MEE of Dichterbij.
Geadviseerd wordt de voornoemde begeleiding/behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde binnen het juridisch kader van een (deels) voorwaardelijke straf en onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de conclusie en het advies van de psycholoog.
Gezien de inhoud van bovenvermeld rapport van de psychiater en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen zal de rechtbank na te noemen straffen opleggen.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Hij vordert als voorschot een schadevergoeding van € 1450,- en daarnaast kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van eenmaal € 75,- en eenmaal € 125,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij betreffende de immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1000,- als voorschot, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van deze vordering acht hij niet-ontvankelijk.
De raadsvrouw van verdachte is van mening dat de vordering van de benadeelde partij wegens onvoldoende onderbouwing niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van -als voorschot- € 600,-. Dit bedrag acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Hoewel uit het dossier is gebleken dat [naam slachtoffer] op ferme wijze is mishandeld, is niet uit de stukken op te maken dat de gedragingen van verdachte een gebroken neus en een gebroken hand hebben veroorzaakt, terwijl ter terechtzitting door zijn raadsman is aangevoerd dat de vordering van [naam slachtoffer] in aanzienlijke mate op deze gebroken lichaamsdelen is gebaseerd. Nu door de raadsman van [naam slachtoffer] niet is aangetoond dat [naam slachtoffer] dit letsel werkelijk heeft geleden en dit evenmin uit de zich in het dossier bevindende stukken is gebleken, terwijl ook niet is onderbouwd dat [naam slachtoffer] aan een posttraumatisch stressyndroom lijdt, heeft de rechtbank de immateriële schade vooralsnog op voornoemd bedrag vastgesteld.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit een straf zal worden opgelegd, zal de vordering als gezegd tot een bedrag van € 600,- als voorschot worden toegewezen.
De raadsman van [naam slachtoffer] heeft aangevoerd dat de kosten ten aanzien van rechtsbijstand, in het kader van deze procedure gemaakt, een tweetal bedragen betreffen, namelijk een bedrag van
€ 75,- en een bedrag van € 125,-. Hij heeft naar voren gebracht dat dit laatste bedrag betrekking heeft op een civiele procedure ter verkrijging van schadevergoeding als gevolg van de handelingen van verdachte die niet in de strafprocedure worden gevorderd, omdat zij nog niet in rechte kunnen worden vastgesteld nu de medische eindtoestand van [naam slachtoffer] nog niet is bereikt. De raadsman heeft aangevoerd dat hij indien nodig een civiele procedure ten aanzien van de nog te lijden schade zal opstarten.
De rechtbank overweegt hiertoe dat zij de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 75,- toewijsbaar acht, omdat deze kosten betrekking hebben op de strafzaak. De overige kosten, inhoudende een bedrag van € 125,-, acht zij niet voor toewijzing vatbaar, nu deze niet rechtstreeks betrekking hebben op de strafzaak en nog niet duidelijk is of een civiele procedure daadwerkelijk zal worden opgestart.
Nu de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [naam slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIG maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot TWAALF maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering te Maastricht, ook indien dat inhoudt een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting;
- draagt de reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven cd-rom aan de rechthebbende;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], als voorschot te betalen een bedrag van € 600,- (zegge: zeshonderd euro) aan immateriële schade;
- verklaart dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam slachtoffer] voornoemd bedrag als voorschot te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 75,-, (zegge: vijfenzeventig euro).
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. C.M.W. Nobis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 27 december 2011.
Mr. C.M.W. Nobis en mr. J.M. Schuwirth zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.