ECLI:NL:RBMAA:2011:BV1709

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164333/HA RK 11-106
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kinderrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.L. Crutzen, op 25 augustus 2011 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. [VERWEERDER], de kinderrechter die eerder een zaak van verzoeker had behandeld. Verzoeker voelde zich onvoldoende gehoord en had het gevoel dat de rechter niet goed op de hoogte was van de zaak. Daarnaast was er onvrede over een eerdere uitspraak van de rechter in een kort geding, waarin de vordering van verzoeker was afgewezen. Verzoeker stelde dat de rechter steeds in het voordeel van zijn ex-partner besliste en dat de minderjarige dochter niet voldoende centraal werd gesteld in de procedure.

De wrakingskamer heeft de zaak op 12 oktober 2011 behandeld en op 24 oktober 2011 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het enkele gevoel van verzoeker dat de rechter onvoldoende op de hoogte was van de zaak, op zichzelf geen grond voor wraking vormt. Ook de omstandigheid dat de rechter eerder een zaak van verzoeker had behandeld, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter op basis van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2011.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK MAASTRICHT
Datum uitspraak : 24 oktober 2011
Zaaknummer : 164333 / HA RK 11- 106
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het verzoek van:
M.B.L. [VERZOEKER],
wonende te [adresgegevens verzoeker],
bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.L. Crutzen,
strekkend tot wraking van mr. [VERWEERDER], kinderrechter.
1.De procedure
Tijdens de behandeling ter zitting achter gesloten deuren van 25 augustus 2011 is namens [verzoeker], hierna verzoeker, door zijn raadsman mr. J.L. Crutzen, de wraking verzocht van
mr. [VERWEERDER].
Mr. [[verweerder]], hierna de rechter, heeft de wrakingskamer op 29 augustus 2011 schriftelijk bericht niet in de wraking te berusten en hij heeft de wrakingskamer zijn zienswijze schriftelijk doen toekomen, welk standpunt in afschrift aan verzoeker is doorgezonden. Tevens heeft hij de wrakingskamer bericht dat hij gehoord wenst te worden.
Tijdens de behandeling van de wraking op 30 augustus 2011 is namens verzoeker, door zijn raadsman mr. J.L. Crutzen, de wraking verzocht van de wrakingskamer.
Bij beslissing van 22 september 2011, is het verzoek tot wraking van de (eerste) wrakingskamer ongegrond verklaard.
De behandeling van het verzoek tot wraking van mr. [[verweerder]] is 12 oktober 2011 hervat. De verzoeker en de rechter zijn gehoord. De uitspraakdatum is bepaald op 24 oktober 2011.
2.Het standpunt van partijen
De aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn verwoord in het door mr. [[verweerder]] en de griffier daarvan afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal d.d. 25 augustus 2011. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat:
-verzoeker het gevoel heeft dat de rechter onvoldoende van de zaak op de hoogte is;
-de rechter eerder een door verzoeker tegen zijn ex-partner aangespannen kort geding heeft behandeld en toen de vordering van verzoeker heeft afgewezen;
-verzoeker geen vertrouwen heeft in de rechter, omdat zijn ex-partner steeds in het gelijk wordt gesteld;
-de rechtbank de minderjarige [[kind]], verzoekers dochter, niet voldoende centraal stelt in de behandeling van haar zaak.
Tijdens de voortgezette behandeling ter zitting van 12 oktober 2011 heeft verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht waarbij hij vooral heeft aangegeven weinig vertrouwen te hebben in de rechter. De rechter heeft al meer procedures waarbij verzoeker partij was behandeld en de vorderingen dan wel verzoeken van verzoeker in die procedures steeds afgewezen. Daarnaast besteedt de rechter onevenredig veel tijd aan het verifiëren van stukken wat tot gevolg heeft dat de inhoud te weinig aan bod komt.
De rechter heeft op 29 augustus 2011 een schriftelijke reactie ingediend waarin hij aangeeft dat hij zich goed voorbereidt op zittingen. Indien mocht blijken dat hij dit in de zaak van verzoeker niet heeft gedaan, is dit gegeven, hoe kwalijk ook, op zichzelf geen grond voor wraking. Om een dergelijke grond wel aan te nemen zal er, in de woorden van de rechter, ten minste sprake moeten zijn van door vooringenomenheid ingegeven onverschilligheid, hetgeen hij bestrijdt. Hij voegt daaraan toe dat er geen wettelijke regel of jurisprudentie is die zich ertegen verzet dat een rechter opnieuw een zaak behandelt tussen dezelfde partijen met een soortgelijke inhoud. Tevens vermeldt hij dat er geen betrokkenheid is geweest bij de bodemprocedures in de door verzoeker genoemde zaken. Tot slot merkt hij op dat het niet centraal stellen van de minderjarige dochter een vraag naar de juiste toepassing van het procesrecht is, wat geen grond voor wraking kan zijn.
Ter zitting heeft de rechter een nadere toelichting op zijn zienswijze gegeven en betoogd dat hij aandacht heeft besteed aan de ingebrachte stukken om te voorkomen dat de wederpartij overvallen zou worden door deze stukken. Verder heeft hij gewezen op jurisprudentie ter onderbouwing van het gegeven dat een rechter meer soortgelijke zaken tussen dezelfde partijen kan behandelen zonder daardoor ‘besmet’ te raken.
3.De beoordeling
Gelet op het bepaalde in artikel 37, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zullen alleen de wrakingsgronden die door mr. Crutzen aan de hand van de ter zitting van 25 augustus 2011 naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, zoals verwoord in het proces-verbaal van die zitting, worden beoordeeld en zal hetgeen ter zitting van 12 oktober 2011 door hem is aangevoerd enkel worden beoordeeld voor zover dit kan worden aangemerkt als toelichting op die gronden.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen - onder meer - ingevolge artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen. Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter. Voor dat geval heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij een uitzonderlijke omstandigheid een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is. Daarnaast is wraking mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de bij verzoeker levende vrees dat het mr. [[verweerder]] aan onpartijdigheid ontbreekt, is de wrakingskamer van oordeel dat feiten en omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mr. [[verweerder]] inderdaad jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert niet zijn gebleken.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens hem enige vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd was.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is het enkele verwijt dat de rechter verzoeker het gevoel gaf dat hij onvoldoende van de zaak op de hoogte was op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Verzoeker heeft bij zijn wrakingsverzoek verder geen concrete feiten en of omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de rechter onvoldoende op de hoogte was van de inhoud van de door hem te behandelen zaak. Dit verwijt treft dan ook geen doel.
Het tweede verwijt ziet op het feit dat de rechter eerder een (mede) door verzoeker aangespannen kort geding heeft behandeld en toen de vordering van verzoeker heeft afgewezen. De wrakingskamer beschouwt de enkele omstandigheid dat de rechter een eerdere zaak van verzoeker die betrekking had op een soortgelijke aangelegenheid heeft behandeld en daarin vervolgens een uitspraak heeft gedaan die voor verzoeker negatief is of hem anderszins onwelgevallig is, onvoldoende om een geslaagd beroep op wraking te kunnen doen. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gebleken dat er bijkomende omstandigheden zijn op grond waarvan verzoeker zich met succes op vooringenomenheid van de rechter kan beroepen, is de wrakingskamer van oordeel dat ook dit verwijt geen doel treft.
De verwijten dat verzoeker geen vertrouwen heeft in de rechter en dat de rechtbank de minderjarige [[kind]] niet voldoende centraal stelt in de behandeling van haar zaak zijn door verzoeker niet nader onderbouwd. Nu de interpretatie door mr. [[verweerder]] van deze verwijten door verzoeker als onjuist van de hand is gewezen en verzoeker niet nader heeft geconcretiseerd dan wel op andere wijze heeft toegelicht op welke wijze deze verwijten wel opgevat moeten worden, verwerpt de wrakingskamer ook deze gronden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van het verzoek tot wraking naar voren heeft gebracht geen grond opleveren voor het oordeel dat het functioneren van mr. [[verweerder]] tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden of voor het oordeel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van deze rechter.
Gelet op het bovenstaande dient het verzoek tot wraking van mr. [[verweerder]] te worden afgewezen.
4.De beslissing
Wijst het verzoek tot wraking van mr. [VERWEERDER] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. R.M.M. Kleijkers en
mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken
op 24 oktober 2011.