ECLI:NL:RBMAA:2011:BV1660

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157685 / HA ZA 11-24
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording in erfrechtelijke procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht is behandeld, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van gedaagde. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 29 juni 2011, waarin gedaagde werd opgedragen te bewijzen dat hij een bedrag van € 25.000,00 aan eiseres had betaald. Tijdens de enquête op 14 november 2011 is gedaagde echter niet verschenen, waardoor hij niet in zijn bewijslevering is geslaagd. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de vordering van eiseres tot betaling van € 17.000,00 toewijsbaar is, met wettelijke rente vanaf 8 november 2009, de datum waarop de betalingstermijn was verstreken.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat gedaagde als gevolmachtigde van eiseres optrad bij de afwikkeling van de nalatenschap. Dit houdt in dat hij verplicht is om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid met betrekking tot de nalatenschap. De rechtbank heeft artikel 3:173 BW in overweging genomen, dat bepaalt dat deelgenoten in een nalatenschap recht hebben op rekening en verantwoording van degene die het beheer heeft gevoerd. Aangezien gedaagde de enige was die beschikte over de relevante documenten, is hij verplicht om deze te overleggen.

De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan eiseres, met de mogelijkheid van een dwangsom van € 50,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 5.000,00. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 17.000,00 aan eiseres, vermeerderd met de wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157685 / HA ZA 11-24
Vonnis van 30 november 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.M.F. Starmans te [woonplaats],
tegen
[gedaagde],
wonende te Kerkrade,
gedaagde,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas te [woonplaats].
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot 29 juni 2011 wordt verwezen naar het tussenvonnis van die datum. Nadat partijen elk een akte houdende verhinderdata hadden genomen, heeft de enquête aan de zijde van [gedaagde] plaatsgevonden op 14 november 2011. Verwezen wordt naar het proces-verbaal. Daarop heeft [eiseres] vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij voormeld tussenvonnis is [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat hij € 25.000,00 aan [eiseres] heeft betaald in de vorm van (contante) deelbetalingen. Nu de aangezegde getuigen, waaronder (partij)getuige [gedaagde] zelf, bij gelegenheid van de enquête aan de zijde van [gedaagde] niet zijn verschenen – de raadsman van [gedaagde] had al te kennen gegeven niet ter zitting te verschijnen, omdat [gedaagde] de nota onbetaald heeft gelaten – is [gedaagde] niet geslaagd in het bewijs. Dit brengt met zich dat de vordering tot betaling van € 17.000,00 voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 8 november 2009, zijnde de eerste dag na het verstrijken van de aan [gedaagde] gestelde betalingstermijn van 10 dagen die bij de ingebrekestelling van 28 oktober 2009 was aangezegd.
2.2. Ten aanzien van de gevorderde rekening en verantwoording “onder het overleggen van de justificatoire bescheiden” stelt de rechtbank voorop dat zulks slechts aan de orde is indien tussen [eiseres] en [gedaagde] een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke [gedaagde] jegens [eiseres] verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van het door hem gevoerde vermogensrechtelijke beleid te rechtvaardigen. Een dergelijke rechtsverhouding kan voortvloeien uit de wet of uit een contractuele relatie alsmede uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
2.3. Voor de vraag of sprake is van een tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaande rechtsverhouding die voortvloeit uit de wet – een contractuele relatie is niet aan de orde – dient te worden aangesloten bij artikel 3:173 BW, nu de nalatenschap een gemeenschap is. Uit dit artikel volgt dat ieder der deelgenoten rekening en verantwoording kan vorderen van degene onder hen die voor de overigen beheer heeft gevoerd. De vraag die dan rijst is of [gedaagde] beheer heeft gevoerd zoals bedoeld in dit artikel. Zo ja, dan dient hij ingevolge die bepaling rekening en verantwoording af te leggen. Zo neen, dan dient bij gebreke van een andere wettelijke basis te worden beoordeeld of die verplichting voortvloeit uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
2.4. Van belang hierbij is dat [gedaagde], zoals gezegd in het tussenvonnis van 29 juni 2011, door Leers als wettelijk vertegenwoordiger van [eiseres] op 15 september 2006 is gevolmachtigd om haar ([eiseres]) te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Deze volmacht is in de verklaring van erfrecht van 18 september 2006 nader gespecificeerd, in die zin dat
“(…) [gedaagde] (…) is handelend voor zich en als gevolmachtigde (…) zelfstandig bevoegd te beschikken over de nalatenschap van de overledene.”
2.5. Aan deze (beschikkings)bevoegdheid heeft [gedaagde] feitelijk uitvoering gegeven. Zo heeft hij bij conclusie van antwoord onbetwist gesteld dat de woning van zijn vader in 2007 “via de notaris” is verkocht en dat partijen ieder de helft van de opbrengst hebben gekregen.
2.6. Gelet op het voorgaande leidt artikel 3:173 BW voor [gedaagde] strikt genomen niet tot een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording, nu dit artikel slechts ziet op beheer en niet (tevens) op beschikkingshandelingen. Beschikken over een goed is echter een verdergaande bevoegdheid is dan het beheer daarover. Immers, bij beschikking over een goed wordt het goed vervreemd of bezwaard. Nu bij (het einde van) beheer reeds rekening en verantwoording moet worden afgelegd ingevolge artikel 3:173 BW en [gedaagde], mede in zijn positie als gevolmachtigde van [eiseres], als enige de beschikking had over alle relevante bescheiden van vader, nodig om de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen, mag van [gedaagde] worden verlangd dat hij zich, gelet op hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, omtrent de behoorlijkheid van het door hem gevoerde vermogensrechtelijke beleid rechtvaardigt.
2.7. Met het door [eiseres] gevorderde overleggen van “de justificatoire bescheiden” dient [gedaagde] overeenkomstig de op de rekening en verantwoording betrekking hebbende (oude, maar nog steeds actuele) jurisprudentie alles te verantwoorden wat te verantwoorden is, dat wil zeggen dat hij inzicht dient te verschaffen in de ter zake dienende ontvangsten en uitgaven op de rekening(en) van vader na diens overlijden, met een behoorlijke verantwoording. Hiervoor is, behalve dat dit schriftelijk dient te gebeuren, geen bepaalde vorm voorgeschreven, hoewel de rekening naar haar aard overzichtelijk en behoorlijk gespecificeerd dient te zijn (zie: HR 8 mei 1885, W 5166), eventueel onder het overleggen van bescheiden c.q. rekeningafschriften ter ondersteuning van de op de rekening vermelde posten (zie: Rb Maastricht, NJ 1927, 150).
2.8. Indien [gedaagde] in gebreke blijft rekening en verantwoording af te leggen op de hiervoor aangegeven wijze zal hij een dwangsom verbeuren van € 50,00 per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,00.
2.9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] rekening en verantwoording af te leggen aan [eiseres] met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van vader onder het overleggen van de justificatoire bescheiden binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft, tot een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 17.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 1.295,93, waarvan te betalen:
- aan de griffier 75% van de explootkosten, zijnde € 71,20, te voldoen door overmaking van het bedrag op rekeningnummer 56.99.90.645 ten name van M.v.J. Arrondissement Maastricht onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het “zaak- en rolnummer”;
- aan [eiseres]
o 25% van de explootkosten, zijnde € 23,74;
o het door [eiseres] betaalde griffierecht, zijnde € 71,00, en
o salaris advocaat, zijnde € 1.130,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
30 november 2011.