ECLI:NL:RBMAA:2011:BV1643

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160003 / HA ZA 11-298
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering door netbeheerder wegens onrechtmatige elektriciteitsafname door huurster met hennepplantage

In deze zaak vorderde de netbeheerder Enexis B.V. schadevergoeding van de huurster van een woning, die betrokken was bij de exploitatie van een hennepplantage. De rechtbank Maastricht onderzocht of er een overeenkomst bestond tussen Enexis en de huurster, ondanks het ontbreken van een schriftelijk contract. De huurster betwistte de vordering en stelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat er geen wilsovereenstemming was tussen partijen, aangezien er geen bewijs was dat Enexis een aanbod had gedaan dat door de huurster was aanvaard. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van Enexis, waaronder verwijzingen naar de Elektriciteitswet en jurisprudentie, niet voldoende waren om een overeenkomst aan te nemen.

Daarnaast vorderde Enexis subsidiair schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad, stellende dat de huurster onrechtmatig had gehandeld door de elektriciteitsmeter te manipuleren. De rechtbank stelde vast dat er aanwijzingen waren dat de huurster of een derde de meter had gemanipuleerd, maar dat dit bewijsvermoeden openstond voor tegenbewijs. De huurster werd toegelaten om tegenbewijs te leveren, en de rechtbank hield verdere beslissingen aan tot het bewijs was geleverd.

De uitspraak van de rechtbank benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in contractuele relaties en de noodzaak voor netbeheerders om hun vorderingen goed te onderbouwen, vooral in gevallen van onrechtmatige daad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160003 / HA ZA 11-298
Vonnis van 28 december 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENEXIS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. B. Sommen te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.M.A. Straatman- Selij te Maastricht.
Partijen zullen hierna Enexis en [gedaagde] worden genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure tot 20 juli 2011 wordt verwezen naar het tussenvonnis van die datum. Enexis heeft bij brief van 30 september 2011 nog producties in het geding gebracht. De comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2011. Verwezen wordt naar het proces-verbaal. Partijen hebben vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
1.2. De enkelvoudige kamer heeft deze zaak verwezen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank, waaronder de rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, gelet op het belang van de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, welke vraag in meer (soortgelijke) zaken met Enexis als eiseres ter beoordeling door de rechter voorligt.
2. Het geschil
2.1. Bij dagvaarding heeft Enexis het volgende aangevoerd.
2.1.1. Op 27 november 2008 werd op het [adres] [woonplaats] een hennepkwekerij in de kelderruimte aangetroffen die op dat moment niet meer in gebruik was. Volgens Enexis zijn met de kwekerij minimaal drie oogsten gerealiseerd, hetgeen blijkt uit diverse omstandigheden, waaronder de aangetroffen vervuiling van de koolstoffilters en een anonieme tip waarbij is aangegeven dat in de kwekerij ongeveer een jaar hennep werd gekweekt. De elektriciteitsaansluiting van het genoemde adres stond in de periode onmiddellijk voorafgaande aan de ontdekking van de hennepkwekerij op naam van [gedaagde].
2.1.2. Uit onderzoek, neergelegd in het “Rapport onderzoek kWh-meter” van 8 januari 2009 (bijlage 1 bij dagvaarding), is gebleken dat de meter open is geweest en het telwerk beschadigd is, zodat het verbruik van elektriciteit niet is geregistreerd dan wel niet meer van de teller kan worden afgelezen. Het daadwerkelijk verbruik moet derhalve worden berekend. Aan de hand van daarbij door Enexis gehanteerde uitgangspunten, zoals het uitgangspunt dat een volledige teeltperiode in totaal acht weken duurt, wordt het verbruik berekend op 30.267 kWh. Het ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij geldende kWh-tarief was € 0,1262 exclusief BTW en energiebelasting, zodat de door Enexis geleden schade aan afgenomen en niet geregistreerde elektriciteit dient te worden becijferd op
€ 3.819,70 exclusief BTW en energiebelasting. Bijkomende schade bestaat, aldus Enexis, uit:
- € 95,00 exclusief BTW aan kosten metercontrole;
- € 295,00 exclusief BTW aan vooronderzoekskosten;
- € 43,80 exclusief BTW aan vervanging van een “1 fase kWh-meter”;
- € 195,00 exclusief BTW aan administratiekosten, en
- € 130,00 exclusief BTW aan kosten werkzaamheden fraude-inspecteur,
in totaal € 4.578,50.
2.2. Enexis heeft vergoeding gevorderd van deze schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.3. [gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd, welk verweer hierna bij de beoordeling aan de orde zal komen.
3. De beoordeling
Overeenkomst?
3.1. Ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen, hetgeen [gedaagde] heeft betwist, heeft Enexis een zestal “redenen” aangevoerd.
3.1.1. Ten eerste moet, aldus Enexis, onderscheid worden gemaakt tussen de leverancier die de elektriciteit aan de afnemer levert en de netbeheerder, in casu Enexis, die zorg draagt voor de aansluiting en het transport van de elektriciteit en meetdiensten verricht. Nu Enexis in het verzorgingsgebied waarin de woning van [gedaagde] aan de [adres] [woonplaats] is gelegen de enige netbeheerder is, heeft [gedaagde], aldus Enexis, met de afname van de door de leverancier geleverde elektriciteit feitelijk gebruik gemaakt van haar netwerk. Daarmee heeft zij “in juridische zin, aansluit-, transport- en meetdiensten” van Enexis afgenomen, zodat de afnemer, in casu [gedaagde], “verplicht is een (afzonderlijke) overeenkomst met de netbeheerder (…) te hebben.”
3.1.2. Ten tweede heeft Enexis gesteld dat uit de Elektriciteitswet 1998 volgt dat de leverancier geen transportdiensten en de netbeheerder geen elektriciteit mag leveren aan de afnemer, zodat deze wettelijke regeling [gedaagde] verplicht tot het sluiten van een afzonderlijke overeenkomst met Enexis.
3.1.3. Ten derde heeft Enexis gesteld dat de Minister van Economische Zaken in de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (hierna: de Regeling) heeft bepaald dat een leveringsovereenkomst wordt gesloten tussen leverancier en afnemer en een transportovereenkomst wordt aangegaan tussen netbeheerder en afnemer. Ook die wettelijke regeling verplicht [gedaagde] derhalve tot het sluiten van een overeenkomst met Enexis.
3.1.4. Ten vierde heeft Enexis aangevoerd dat in het leveranciersmodel, waarbij leveranciers en netbeheerders met elkaar hebben afgesproken dat de leverancier als loket optreedt voor de afnemer en in die hoedanigheid zorgt voor het in rekening brengen en afschrijven van de maandelijkse voorschotten e.d., expliciet is vastgelegd dat de afnemer twee contracten heeft, één met de leverancier en één met de netbeheerder.
3.1.5. Ten vijfde verwijst Enexis naar jurisprudentie, waarin diverse rechtscolleges een overeenkomst tussen de netbeheerder en de afnemer hebben aangenomen.
3.1.6. Ten zesde verwijst Enexis naar de artikelen 3, 4 en 5 van de door de leverancier gebruikte algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de tussen [gedaagde] en de leverancier bestaande contractuele relatie, waaruit blijkt dat een afnemer twee afzonderlijke contractuele relaties dient aan te gaan om over elektriciteit te kunnen beschikken, te weten één met de leverancier en één met de netbeheerder.
3.2. Voorop staat dat een overeenkomst in de regel tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Vast staat dat partijen geen schriftelijke overeenkomt met elkaar zijn aangegaan, zodat moet worden nagegaan of zij anderszins tot wilsovereenstemming zijn gekomen. Dit is niet geval. Uit de stelling van Enexis dat [gedaagde] door de afname van elektriciteit van de leverancier gebruik heeft gemaakt van het netwerk van Enexis en dientengevolge verplicht zou zijn een (afzonderlijke) overeenkomst met Enexis te sluiten, kan, wat er ook zij van die beweerde verplichting, niet worden afgeleid dat Enexis [gedaagde] op enig moment een aanbod heeft gedaan dat [gedaagde] vervolgens heeft aanvaard of dat partijen anderszins wilsovereenstemming hebben bereikt, nu partijen – vóór de door Enexis bepleite totstandkoming van een overeenkomst – niet met elkaar hebben gesproken of anderszins gecommuniceerd (3.1.1). Zulks geldt evenzeer voor de stelling van Enexis dat zowel de Elektriciteitswet 1998 als de Regeling van de Minister van Economische Zaken zouden verplichten tot het sluiten van een overeenkomst tussen Enexis en [gedaagde] (3.1.2 en 3.1.3). Ook het zogeheten leveranciersmodel levert geen enkel aanknopingspunt op voor de door Enexis gestelde overeenkomst (3.1.4). De verwijzing naar (uitsluitend ten voordele van netbeheerders gewezen) jurisprudentie biedt evenmin soelaas, nu Enexis in haar (grotendeels gestandaardiseerde) dagvaarding niet aangeeft in hoeverre de feiten in de onderhavige zaak corresponderen met de in die jurisprudentie behandelde zaken (3.1.5). Tot slot kan ook het beroep van Enexis op de door de leverancier gebruikte algemene voorwaarden niet tot de door haar gewenste conclusie leiden dat partijen een overeenkomst hebben (3.1.6). Immers, nog afgezien van het voorgaande is gesteld noch gebleken dat Enexis de leverancier zou hebben gemachtigd om namens haar een overeenkomst met [gedaagde] te sluiten.
3.3. Om kort te gaan, de “redenen” die Enexis aanvoert waarom (het niet anders kan zijn dan dat) tussen partijen een overeenkomst is (althans geacht moet worden te zijn) gesloten, kunnen die conclusie niet dragen, ook niet in onderling verband en samenhang bezien. Al die redenen zijn ontleend aan het (huidige) wettelijk systeem en de wijze waarop marktpartijen daaraan in algemene voorwaarden en door feitelijk handelen invulling hebben gegeven. Een (wettelijk) systeem, hoe doorwrocht en consistent ook, kan echter niet leiden tot contractuele aansprakelijkheid van een consument waarvan gesteld noch gebleken is dat hij op de totstandkoming daarvan enigerlei invloed heeft gehad en enige verklaring heeft gericht tot de “speler” in dit systeem die thans – om begrijpelijke maar daardoor nog niet concludente redenen – haar vordering (primair) op een zodanige overeenkomst baseert.
3.4. Voor zover Enexis zou hebben bedoeld dat een overeenkomst tot stand is gekomen doordat zij een meter in de woning van [gedaagde] heeft geplaatst en [gedaagde] van die meter gebruik heeft gemaakt, uit welke gedragingen mogelijk wilsovereenstemming zou kunnen worden afgeleid, is Enexis tekort geschoten dit als zodanig aan te voeren, wat er ook zij van de daaraan te verbinden rechtsgevolgen in geval Enexis haar stelplicht in dezen niet zou hebben veronachtzaamd.
3.5. Voor zover Enexis, gelet op (onder meer) het vonnis van de rechtbank Maastricht van 10 maart 2010 en het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 25 mei 2010 (overgelegd bij de brief van 30 september 2011 van Enexis) heeft bedoeld (nader) aan haar vordering ten grondslag te leggen dat [gedaagde] bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat [gedaagde] een overeenkomst met haar heeft willen aangaan en is aangegaan, heeft Enexis verzuimd dit te stellen en, hieraan voorafgaand, aan te voeren dat zij [gedaagde] heeft aangeboden een overeenkomst met haar aan te gaan en in welke vorm (zie 3.4).
Onrechtmatige daad?
3.6. Subsidiair heeft Enexis aangevoerd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. [gedaagde] heeft dit betwist.
3.7. Enexis heeft gemotiveerd gesteld dat in de kelder van [gedaagde], die apart van de woning is gesitueerd en een afzonderlijke ingang heeft, een hennepkwekerij aanwezig is geweest. Ter comparitie heeft zij de bij dagvaarding aangevoerde omstandigheden die hiervoor steun bieden aangevuld en nader toegelicht. Nu [gedaagde] hierop slechts heeft gereageerd met de stelling: “Het zou best kunnen dat daar ooit een plantage is geweest,” is dit als onvoldoende gemotiveerd betwist komen vast te staan.
3.8. Voorts heeft Enexis onder verwijzing naar het “Rapport onderzoek kWh-meter” van 8 januari 2009 (bijlage 1 bij dagvaarding) gemotiveerd gesteld dat de elektriciteitsmeter, die zich in de woning van [gedaagde] bevindt, gemanipuleerd is. Ter comparitie heeft Welzen, inspecteur fraudezaken van Enexis, dit nader uitgelegd. In dit licht dient het hiertegen gevoerde verweer van [gedaagde] dat het ging om een oude meter die aan vervanging toe was en ook daadwerkelijk is vervangen als onvoldoende gemotiveerd te worden gepasseerd.
3.9. Nu Enexis onbetwist heeft gesteld dat volgens een anonieme tip van 15 oktober 2008 een hennepkwekerij in de woning van [gedaagde] aanwezig zou zijn en een door Enexis uitgevoerde netmeting in de periode van 28 oktober 2008 tot en met 3 november 2008 “positief” was, is, gelet op de verklaring van [gedaagde] ter comparitie dat zij de woning vanaf januari 2007 huurt, komen vast te staan dat de hennepteelt gedurende de looptijd van de huur van [gedaagde] heeft plaatsgevonden. Bij het aantreffen van de (niet meer in gebruik zijnde) hennepkwekerij was sprake van een gemanipuleerde elektriciteitsmeter, zodat tevens is komen vast te staan dat de meter gedurende de looptijd van de huur van [gedaagde] is gemanipuleerd. Huur impliceert in beginsel het gebruik met uitsluiting van anderen van het gehuurde en hetgeen zich daarin aan met het gehuurde verbonden zaken bevindt, zoals een elektriciteitsmeter.
3.10. Op grond hiervan, in samenhang met de ter comparitie door [gedaagde] betrokken stelling dat de elektriciteitsmeter zich op de begane grond van haar woning bevindt “waar niemand toegang tot had,” neemt de rechtbank voorshands als vaststaand aan dat [gedaagde] de meter heeft gemanipuleerd dan wel dat een derde dat heeft gedaan met medeweten of (vrijelijk te bepalen) toestemming van [gedaagde]. Echter nu dit bewijsvermoeden openstaat voor tegenbewijs – [gedaagde] heeft gesteld dat zij de sleutel van de kelder aan “een kennis” heeft gegeven die, zo begrijpt de rechtbank, wellicht ook verantwoordelijk zou moeten worden gehouden voor het frauderen met de meter – zal [gedaagde] tot het leveren daarvan worden toegelaten.
3.11. In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs hiervan dat zij de meter in haar woning aan de [adres] [woonplaats] heeft gemanipuleerd dan wel dat een derde dat heeft gedaan met medeweten of (vrijelijk te bepalen) toestemming van [gedaagde].
4.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het tegenbewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.A.J.M. Provaas in de rechtbank te Maastricht aan Sint Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [gedaagde] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en – zo mogelijk – de personalia van de getuigen;
4.3. verwijst de zaak naar de rol van 11 januari 2012 voor akte houdende
- opgave getuigen als bedoeld onder 4.2 aan de zijde van [gedaagde], alsmede
- verhinderdata aan de zijde van beide partijen in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave;
4.4. bepaalt dat [gedaagde], indien zij het tegenbewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel dan wel afziet van bewijslevering, dit ter rolle van 11 januari 2012 moet opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door [gedaagde];
4.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle stukken waarvan zij zich ter gelegenheid van de enquête willen bedienen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
4.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. van Unen, mr. Th.A.J.M. Provaas en
mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.
ThP