ECLI:NL:RBMAA:2011:BU9639

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 2004
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.N.F. Sleddens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot omgevingsvergunning

In deze zaak heeft verzoekster, een onderneming gevestigd te Maastricht, een voorlopige voorziening verzocht met betrekking tot een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg. Dit besluit, genomen op 4 oktober 2011, verleende verzoekster een omgevingsvergunning voor haar inrichting. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat er onverwijlde spoed vereist was. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 14 december 2011, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. ing. J.J. Patelski, en een milieudeskundige, ing. S.A.H. Jacobs. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en F.H.E.M. Spronk, beiden werkzaam bij de provincie Limburg.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen materiële connexiteit is tussen het verzoek om een voorlopige voorziening en het bestreden besluit. Hoewel formeel aan het connexiteitsvereiste werd voldaan, was er inhoudelijk geen verband tussen de gronden van het verzoek en die van het beroep. Verzoekster had in haar verzoekschrift gevraagd om een tijdelijke regeling met betrekking tot de opslag van snoeihout, terwijl zij in haar beroepschrift het voorschrift over de vloeistofdichte vloer niet had bestreden. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 2004
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2011 in de zaak tussen
[verzoekster], te Maastricht, verzoekster,
(gemachtigde: mr.ing J.J. Patelski),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang gelezen met artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo verleend voor haar inrichting aan [adres] te Maastricht.
Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld bij brief van 17 november 2011. Bij brief van 21 november 2011 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 december 2011, alwaar namens verzoekster is verschenen J. Peeters, bijgestaan door haar gemachtigde Patelski voornoemd en
ing. S.A.H. Jacobs (milieudeskundige). Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. J.J.A.G. Werkhoven en F.H.E.M. Spronk, beiden werkzaam bij de provincie Limburg.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
In het onderhavige geval heeft verweerder op 4 oktober 2011 een beslissing genomen op de aanvraag van verzoekster om een revisie van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de werking en het in werking hebben van de gehele inrichting na die verandering. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld.
Een verzoek om een voorlopige voorziening behoort de grenzen van het in artikel 8:81 van de Awb vervatte vereiste van connexiteit niet te buiten te gaan. Nu verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd hangende beroep tegen het bestreden besluit, is in formele zin aan het connexiteitsvereiste voldaan.
Naar vaste bestuursrechtelijke rechtspraak vereist artikel 8:81, eerste lid, van de Awb echter ook een inhoudelijk verband tussen het verzoek om een voorlopige voorziening en het bestreden besluit. Ook in materiële zin dient derhalve te worden voldaan aan het connexiteitsvereiste. Met andere woorden: de gevraagde voorlopige voorziening moet betrekking hebben op het daaraan connexe – in de hoofdzaak – bestreden besluit.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroepschrift en het verzoekschrift geen gronden bevatten die met elkaar overeenkomen. Verzoekster heeft in het verzoekschrift verzocht de opslag van snoeihout, A-hout en ongeshredderd B-hout te laten plaatsvinden boven een niet vloeistofdichte vloer, totdat de vloeistofdichte vloer is gerealiseerd. In beroep heeft verzoekster het hebben van een vloeistofdichte vloer niet bestreden c.q. niet aangegeven het niet eens te zijn met het feit dat het voorschrift over de vloeistofdichte vloer meteen geldt vanaf het moment dat het bestreden besluit van kracht is.
Nu een voorlopige voorziening wordt verzocht over een onderwerp in het bestreden besluit dat niet in de beroepszaak wordt bestreden, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat het verzoek de strekking van het bestreden besluit te buiten gaat en dat reeds daarom de materiële connexiteit ontbreekt.
Het verzoek zal dan ook, gelet op het ontbreken van de (materiële) connexiteit, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011.
w.g. D. Laeven w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 19 december 2011
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.