ECLI:NL:RBMAA:2011:BU9135

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700325-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling in uitgaansgelegenheid met glas

Op 1 juli 2011 vond er een incident plaats in een café in Maastricht waarbij de verdachte, geïrriteerd door een andere bezoeker, een glas witte wijn in haar hand hield. Tijdens een confrontatie met het slachtoffer, dat haar wilde passeren, maakte de verdachte een zwaaiende beweging met het glas, wat resulteerde in een snijwond in het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien zij zich bewust was van de kans dat haar handelen letsel zou kunnen veroorzaken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de zware mishandeling bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de psychologische rapportage die aangaf dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, maar vond dat dit niet leidde tot een uitsluiting van strafbaarheid. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer van € 2000,- voor immateriële schade, en de kosten voor rechtsbijstand werden eveneens toegewezen. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer, die blijvende gevolgen ondervond van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummers: 03/700325-11 en 03/001173-11 (VTVV)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2011
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte],
geboren [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende [adresgegevens].
Raadsman is mr.drs. S.Chr. Blommendaal, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 december 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel [naam slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft naar voren gebracht dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat zij het slachtoffer met het glas zou raken door in een drukke kroeg een zwaaiende beweging te maken met een glas in haar hand richting slachtoffer. Het slachtoffer heeft een litteken in haar gezicht dat drie maanden na het gebeuren nog te zien is. Ook heeft zij klachten over verminderd zicht dat mogelijkerwijs een posttraumatisch oorzaak zou kunnen hebben. De officier van justitie is daarom van mening dat het letsel van het slachtoffer gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen standpunt ingenomen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 1 juli 2011 heeft [naam slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling. Zij heeft verklaard dat zij in een café in Maastricht was en een meisje, dat uitdagend voor haar stond, wilde passeren. Toen zij dat wilde doen, duwde het meisje haar. Het meisje hield een glas in haar rechterhand. Het meisje bewoog toen haar rechterarm eerst naar achter en vervolgens met kracht naar voren. Aangeefster probeerde haar gezicht met haar handen te beschermen. Zij voelde dat haar handen plakkerig werden en zag dat deze onder het bloed zaten. Toen zij door het ambulancepersoneel geholpen werd, voelde zij pijn aan haar gezicht. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangeefster een wond in het gezicht had, net boven de neus en doorlopend tot in haar linkerooghoek. De wond is schoongemaakt en gehecht. Uit een brief van de huisarts d.d. 12 oktober 2011 komt naar voren dat [naam slachtoffer] een litteken bij haar linkeroog heeft, klachten houdt van minder goed zien en dat dit posttraumatisch lijkt te zijn. De huisarts verwijst haar daarom door voor psychotherapie en/of EMDR. Verder blijkt uit een brief van de EMDR therapeut dat [naam slachtoffer] in zijn praktijk is behandeld voor de psychische en emotionele gevolgen van een verwonding aan haar oog. De gevolgen betreffen angst voor en vermijding van situaties die aan het incident doen denken en een negatief zelfbeeld. De behandeling omvatte twee sessies traumabehandeling met behulp van EMDR.
Verdachte heeft verklaard dat zij in het café was en dat een meisje haar wilde passeren. Zij was daarvoor al meerdere malen door andere klanten geduwd, die haar kennelijk wilden passeren. Ze was op het moment dat aangeefster haar wilde passeren geïrriteerd en kwaad. Zij verklaarde verder dat zij weet dat ze impulsief kan reageren en als ze impulsief heeft gereageerd, zij pas later over haar reactie nadenkt. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat ze een glas witte wijn in haar rechterhand hield, waarmee ze het meisje dat op haar afkwam van zich af wilde duwen. Toen zij haar wegduwde, voelde ze een hevige pijnscheut in haar hand en zag dat ze een bloedende snijwond had opgelopen. Verdachte heeft verder verklaard dat ze een horizontale zwaaibeweging maakte in de richting van het gezicht van het meisje en dat zij ten tijde van de slag het wijnglas nog in haar hand had. Ter terechtzitting heeft ze verklaard dat ze na de zwaaibeweging voelde dat ze iets raakte.
Verdachte heeft tevens verklaard dat ze niet besefte dat ze een glas in haar hand hield en niet keek waar ze met haar arm naartoe zwaaide. De rechtbank heeft deze verklaring opgevat als een verweer met betrekking tot de opzet van verdachte op het toebrengen van letsel aan het slachtoffer. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte weet dat ze impulsief kan reageren en dan niet meer goed weet wat ze doet. Verdachte had voorafgaande aan haar handelen irritatie en spanning opgebouwd en was zich daarvan ook bewust. In plaats van verdere escalatie te voorkomen heeft zij toch een confrontatie met het slachtoffer opgezocht door niet voor deze persoon aan de kant te gaan en vervolgens een duw of klap met haar hand te geven in de richting van het slachtoffer. Als verdachte op dat moment werkelijk zo buiten zinnen is geweest dat zij zich niet meer realiseerde dat zij nog een glas in haar handen had, dan is dat een omstandigheid waarin verdachte zichzelf heeft gebracht en die haar niet verontschuldigt.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat men, door met een glas in iemands gezicht te slaan of duwen, zeer wel zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken.
Door haar wijze van handelen heeft verdachte dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer en verwerpt haar verweer. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het slachtoffer heeft volgens de medische stukken een litteken in haar gezicht opgelopen, dat enkele maanden na het voorval nog zichtbaar is. Het slachtoffer zal daarmee dagelijks geconfronteerd worden als zij in de spiegel kijkt. Ook is het lastig een litteken in het gezicht te verbergen, waardoor het bijna altijd zichtbaar is voor de buitenwereld. Daarnaast zijn bij het slachtoffer psychische klachten ontstaan na het voorval en heeft zij zelfs EMDR therapie gevolgd. Alles in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 01 juli 2011 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een snijwond in het gelaat) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht met een drinkglas in het gelaat te snijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en een werkstraf van 240 uur.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een op te leggen werkstraf. Ook heeft hij naar voren gebracht dat daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, als stok achter de deur, passend is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft bij een onbenullige confrontatie in een café gereageerd door met een wijnglas in het gezicht van het slachtoffer te slaan. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen dat nog lang, en misschien wel altijd, zijn sporen zal nalaten. Daardoor wordt het slachtoffer steeds weer herinnerd aan deze voor haar onfortuinlijke gebeurtenis. Het is dit soort zinloos uitgaansgeweld dat diepe indruk maakt op de omstanders en anderen die daarvan horen en zorgt voor gevoelens van angst en onrust onder het uitgaanspubliek. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met haar strafblad, waaruit blijkt dat zij in april 2011 door de politierechter is veroordeeld ter zake van een mishandeling gepleegd in januari 2011. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een geweldsdelict te plegen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij zich tijdens haar proeftijd wederom schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf.
Drs. B.Y. van Toorn, GZ- psycholoog, heeft een psychologisch onderzoek verricht naar de persoonlijkheid van verdachte. In het Pro Justitia-rapport d.d. 24 oktober 2011 wordt geconcludeerd dat verdachte als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank heeft bij bepaling van de strafmaat rekening gehouden met deze conclusie.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen door de reclassering omtrent de persoon van verdachte is gerapporteerd. Volgens de reclassering heeft verdachte problemen met zelfbeheersing en agressieregulering. Ze beseft dat ze deze problemen moet oplossen en ze realiseert zich nu dat ze haar leven nooit op orde krijgt als ze hiervoor geen professionele hulp inschakelt. De reclassering ziet op basis van de diagnose enige mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding.
Ook heeft verdachte ter terechtzitting blijk gegeven van inzicht in de onjuistheid van haar handelswijze en heeft zij excuses gemaakt richting het slachtoffer. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte oprecht spijt heeft van haar handelen. Positief rekent het de rechtbank verdachte ook aan dat ze in de afgelopen periode actief in het zoeken van hulp voor haar problemen is geweest.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf van 180 uur, met aftrek van het voorarrest, op zijn plaats. Daarnaast zal de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar, nu zij van oordeel is dat een stok achter de deur nodig is. In het kader van hulpverlening aan verdachte zal zij daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en meewerken aan een behandeling bij een ambulante forensische instelling, zoals De Omslag van de Woenselse Poort te Eindhoven of een andere passende (forensische) behandelplek.
De rechtbank wil met deze strafoplegging enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door behandeling invloed uit- oefenen op het gedrag van de verdachte ter voorkoming van het opnieuw plegen van een strafbaar feit.
6 De vordering tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een geldboete van € 500,-, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter binnen deze rechtbank d.d. 8 april 2011, gewezen onder parketnummer 03/001173-11. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3000,- ter zake van immateriële schade en
€ 75,- ter zake van kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering integraal en als voorschot toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ook dient de vordering ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand te worden toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er wel immateriële schade is ontstaan, maar dat er geen causaal verband kan worden aangetoond tussen het verminderd zicht van het slachtoffer en het incident. Het verminderd zicht dient daarom niet te worden meegenomen bij de toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de kosten voor de rechtsbijstand heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De voorlopige hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 2.000,-. De rechtbank zal de vordering als voorschot tot dit bedrag toewijzen. Tevens wijst zij de vordering toe ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Behandeling van het overige gedeelte van de vordering zal naar het oordeel van de rechtbank uitvoerige bewijslevering vergen en vormt daarmee een onevenredige belasting voor het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom niet in het overige gedeelte van haar vordering worden ontvangen. Zij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of geen medewerking verleent om ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit een of meer vingerafdrukken te nemen of weigert een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dat inhoudt dat zij zich moet houden aan een meldingsgebod en meewerkt aan een behandeling in een ambulante forensische instelling, zoals De Omslag van de Woenselse Poort te Eindhoven of een andere passende behandelplek;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van 8 april 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/001173-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een geldboete van € 500,-;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] van € 2000,-;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op € 75,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer],
€ 2000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 december 2011.
Buiten staat
Mr. C.G.A. Wouters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 01 juli 2011 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer snij- en/of steekwonden in het gelaat), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht met een drinkglas in het gelaat te snijden en/of te steken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 01 juli 2011 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [naam slachtoffer] met een drinkglas in het gelaat heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.