ECLI:NL:RBMAA:2011:BU7466

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/702655-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over mishandeling van een minderjarig kind door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 9 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van het mishandelen van zijn drie maanden oude zoontje. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte zijn kind had geprobeerd te doden of zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, maar dat er wel sprake was van 'eenvoudige' mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank stelde als bijzondere voorwaarde dat de verdachte moest deelnemen aan een dagklinische of ambulante behandeling in een forensisch psychiatrische polikliniek.

De rechtbank overwoog dat de bij het kind geconstateerde letsels, waaronder fracturen van het linker scheenbeen en meerdere ribfracturen, niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op medische rapporten die aangaven dat de fracturen niet blijvend van aard waren en dat er geen langdurig herstel nodig was. De verdachte had verklaard dat hij zijn kind met te veel kracht had vastgepakt en dat hij niet wist hoe hij met een baby moest omgaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld, maar dat hij zich niet bewust was van de gevolgen van zijn daden.

De rechtbank benadrukte de ernst van de mishandeling, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en oordeelde dat er een aanzienlijke straf moest volgen, ondanks dat het feit juridisch niet als zware mishandeling kon worden gekwalificeerd. De rechtbank volgde het advies van de psycholoog en legde een voorwaardelijk deel van de straf op, om de kans op recidive te verkleinen. De verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om hem te straffen voor de bewezen mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702655-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2011
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte],
geboren [geboortedatum- en plaats],
wonende [adresgegevens].
Thans gedetineerd [naam PI].
Raadsman is mr. W. Anker, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om zijn kind, genaamd [naam kind], geboren op [geboortedatum], van het leven te beroven en/of dat verdachte [naam kind] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een fractuur van het linker onderbeen, meerdere ribfracturen, een schedelfractuur en avulsiefractuurtjes aan beide knietjes.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van poging tot doodslag, omdat uit het dossier niet blijkt dat het bij [naam kind] ontstane letsel tot de dood had kunnen lijden. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van het toebrengen van een schedelfractuur, omdat uit het dossier niet duidelijk blijkt dat [naam kind] een schedelfractuur had.
De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte de overige fracturen heeft toegebracht aan [naam kind]. Verdachte had mogelijk niet het opzet om [naam kind] pijn te doen, maar hij had zich bewust moeten zijn van de eventuele gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft door zijn handelwijze willens en wetens de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Verdachte heeft namelijk met kracht met zijn duimen op de borstkas van [naam kind] gedrukt en hij heeft hem bij zijn linker beentje vastgepakt en omgedraaid op zijn buikje. Ook heeft verdachte [naam kind] met kracht aan zijn benen omhoog getrokken, hem met kracht geschud en hem stevig tegen zich aangehouden. Hierdoor zijn diverse ribfracturen ontstaan en een breuk in het linker scheenbeen waarvoor een gipsspalk is aangelegd. Bij een volwassene is dit misschien niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, maar bij een baby van een paar maanden oud, zoals hier het geval, is dit wel als zodanig aan te merken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een schriftelijke pleitnota overgelegd. Kort samengevat komt zijn verweer erop neer dat hij het eens is met de officier van justitie dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag en van het toebrengen van een schedelfractuur.
Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte zich er niet van bewust was dat zijn handelen bij [naam kind] letsel zou kunnen veroorzaken. Bovendien kan het ontstane letsel, hoe meelijwekkend dit ook moge zijn bij zo’n klein kind, niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. De conclusie van de raadsman is dan ook dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft gepoogd om zijn zoontje, [naam kind], van het leven te beroven, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is het ook met de officier van justitie en de raadsman eens dat op basis van het dossier niet eenduidig kan worden vastgesteld dat [naam kind] een schedelfractuur heeft opgelopen, zodat verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het overige tenlastegelegde letsel, te weten een fractuur van het linker scheenbeen, meerdere ribfracturen en avulsiefracturen aan beide knietjes, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
In artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht staat dat onder zwaar lichamelijk letsel onder meer wordt begrepen een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing laat. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat ook tijdelijk en herstelbaar letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. In de regel zal het gewone spraakgebruik de maatstaf zijn of van zwaar lichamelijk letsel kan worden gesproken. Daarbij kan gedacht worden aan de kans die het letsel oplevert voor levensgevaar of voor gevaar voor blijvende invaliditeit dan wel de langdurigheid die het herstel in beslag neemt en het (eventueel) noodzakelijke medische ingrijpen.
De rechtbank is van oordeel dat de bij [naam kind] geconstateerde fractuur van het linker scheenbeen, de meerdere ribfracturen en de avulsiefracturen aan beide knietjes niet aangemerkt kunnen worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat voor de breuk in het linker scheenbeen normaliter een korte herstelperiode staat, dat uit het hierna uitvoerig te bespreken rapport van W.A. Karst, Forensisch arts KNMG bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag volgt dat ribbreuken bij jonge kinderen zelden een reden zijn voor verwijzing naar een ziekenhuis, omdat ze doorgaans geen symptomen geven of complicaties veroorzaken, en dat ten aanzien van de avulsiefracturen uit het rapport blijkt dat de langetermijngevolgen van deze breuken minimaal lijken te zijn of zelfs te ontbreken. Het geconstateerde letsel bij [naam kind] is met andere woorden niet blijvend van aard, noch blijkt er sprake te zijn van een langdurig herstel en ook medisch ingrijpen (anders dan het aanleggen van een gipsspalk) is niet noodzakelijk gebleken. Ondanks dat het hier een heel jong kind betreft kan daarom van zwaar lichamelijk letsel naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hieraan niet de conclusie dient te worden verbonden dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. In het op de zware mishandeling betrekking hebbende deel van de tenlastelegging is (impliciet) ook een tenlastegelegde “eenvoudige” mishandeling te lezen.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [naam kind] heeft mishandeld met de gevolgen en op de wijze zoals in de tenlastelegging zijn vermeld.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Inleiding:
Op 2 februari 2010 is door [naam vertrouwensarts], vertrouwensarts inzake kindermishandeling bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna te noemen: AMK) aangifte gedaan van kindermishandeling van [naam kind], [geboortedatum]. Uit deze aangifte blijkt dat [naam kind] in de periode van 21 december 2009 tot en met 13 januari 2010 driemaal is opgenomen in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen. In het ziekenhuis zijn diverse blauwe plekken en kleine laesies geconstateerd waarvoor de ouders, zijnde verdachte en zijn vrouw, geen overtuigende verklaring konden geven. Naar aanleiding van de tweede ziekenhuisopname zijn de ouders door de kinderarts geïnformeerd over het feit dat er een vermoeden is van kindermishandeling van [naam kind] en dat advies zal worden gevraagd bij het AMK. De kinderarts spreekt op 24 december 2009 in overleg met het AMK af dat [naam kind] eerst medisch wordt onderzocht. Er worden röntgenfoto’s gemaakt van nagenoeg het volledige skelet. Op 30 december 2009 wordt aan het AMK meegedeeld dat er op deze foto’s geen afwijkingen te zien zijn. Ook bij het spiegelen van de ogen zijn geen afwijkingen gezien. Op 31 december 2009 doet de kinderarts toch formeel melding bij het AMK van een vermoeden van kindermishandeling van [naam kind]. Bij een controle op 13 januari 2011 bij het consultatiebureau, wordt bij [naam kind] een slap armpje en beentje gezien. Uit onderzoek door de kinderarts blijkt dat er sprake is van een weke-delen-zwelling van de linker kuit. Er is een röntgenfoto gemaakt van het linker onderbeen. Hierop is een duidelijke fractuur zichtbaar. Het gevolg is dat [naam kind] voor de derde keer in het ziekenhuis wordt opgenomen. Tijdens deze opname zijn er aanvullende röntgenfoto’s gemaakt en CT- en MRI-scans verricht. Al dit beeldmateriaal, inclusief de eerdere (vanaf 24 december 2009) gemaakte foto’s, zijn ter beoordeling voorgelegd aan kinderradioloog dr. S. Robben van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Op grond van al het bovenstaande, alsmede de bevindingen van Robben, heeft de aangever geconcludeerd dat er sprake is van ernstige kindermishandeling en is [naam kind] uit huis geplaatst.
De (her)beoordeling van het beeldmateriaal door dr. S. Robben, kinderradioloog, verbonden aan het AZM te Maastricht, heef plaatsgevonden op 18 januari 2010. In zijn rapport van 27 januari 2010 relateert Robben het volgende.
Ik heb de CD met foto’s van [naam kind], [geboortedatum] ontvangen. Het betreft skeletfoto’s van 24 december 2009, 13 en 15 januari 2010, alsmede een MRI schedel van 24-12-2009.
(…)
Conclusie:
“Op 24 december 2009 zijn een aantal ribfracturen zichtbaar die ruim een week oud zijn. Op 15 januari 2010 zijn multipele genezende ribfracturen zichtbaar, blijkbaar waren er op 24 december 2009 meer ribfracturen aanwezig dan op dat moment zichtbaar. Tussen 24 december 2009 en 13 januari 2010 zijn er een aantal nieuwe fracturen ontstaan, te weten costa 6 en 8 rechts, metatarsale 1 rechts, tibia links, en meerdere metarfysaire avulsiefracturen in de benen (…).
Op de foto’s vooralsnog geen aanwijzingen gevonden voor skeletdysplasie of rachitis als oorzaak voor een fragiel skelet.
De fracturen zijn dus op verschillende momenten, door verschillende werkingsmechanismen ontstaan. Oude en verse fracturen wijzen op meerdere traumatische tijdstippen, metafysaire avulsiefracturen ontstaan door trekkrachten op de benen (trekken of hevig schudden), schachtfracturen (tibia en metatarsale 1) ontstaan door buiging, compressie en soms torsie, bilaterale ribfracturen door compressie van de thorax (knijpen of comprimeren tegen vlakke ondergrond of soms lokale impactie) (…).
Kortom, de letsels zijn niet op 1 tijdstip en niet op 1 manier ontstaan. Bij een verder normaal skelet (op basis van de foto’s ga ik daar op dit moment vanuit) ontstaan dergelijke letsels bij een kind van deze leeftijd pas als het kind wordt blootgesteld aan krachten die de normale krachten tijdens de dagelijkse omgang excessief te boven gaan.
In de medische literatuur worden deze letsels dan ook beschreven als specifiek voor non-accidental injury”.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat [naam kind] in de tenlastegelegde periode diverse ribbreuken, avulsiefracturen aan beide knieën en een gebroken linker tibia (= scheenbeen) heeft opgelopen. Blijkens de conclusie van Robben ontstaat dergelijk letsel bij een jong kind zoals [naam kind] alleen als er met excessieve kracht met het kind wordt omgegaan.
Deze laatste conclusie wordt onderschreven door de deskundige W.A. Karst, forenschisch arts KNMG, bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Karst heeft aan de hand van aan hem aangeleverde informatie een rapport opgesteld over de wijze waarop het letsel is ontstaan, de mogelijke gevolgen hiervan en of er mogelijk medische oorzaken voor het letsel zijn aan te wijzen. In zijn rapport van 21 november 2011 komt Karst tot de volgende conclusies.
Ten aanzien van de ribbreuken.
“Ribbreuken zijn zeer zeldzaam bij jonge kinderen vanwege de flexibiliteit van de borstkas. Ze kunnen ontstaan ten gevolge van erfelijke botafwijkingen, door een direct hevig (accidenteel) trauma of door kindermishandeling. Ribbreuken ontstaan nooit bij het vastpakken van kinderen in normale omgangssituaties. Voor het ontstaan van een ribbreuk is een aanzienlijke hoeveelheid kracht nodig.”
(…)
“De ribbreuken passen bij voor-achterwaartse en/of zijwaartse compressie van de ribben, of bij stomp uitwendig geweld ter plaatse. De combinatie van ribbreuken is veel waarschijnlijker wanneer sprake is geweest van een niet-accidentele toedracht dan wanneer sprake is geweest van een accidentele toedracht.”
Ten aanzien van de breuk van het linkerscheenbeen.
“Breuken van de schacht van een scheenbeen zijn bij kinderen jonger dan 9 maanden zeer verdacht voor mishandeling.”
(…)
“De rapporteur concludeert dat de breuk van het linkerscheenbeen past bij direct inwerkend geweld of bij vastgrijpen en draaien met veel geweld. De breuk van het linkerscheenbeen is zeer veel waarschijnlijker wanneer sprake is geweest van niet-accidentele toedracht dan wanneer sprake is geweest van een accidentele toedracht.”
Ten aanzien van de metafysaire hoekfracturen en bucket handle fractures in de benen.
“Metafysaire hoekfracturen worden bij het ontbreken van een andere plausibele verklaring, als zeer specifiek voor kindermishandeling beschouwd.”
(…)
“De rapporteur concludeert dat de bij [naam kind] aangetroffen metafysaire hoekfracturen (waaronder de bucket handle fractures) op röntgenfoto’s van het linkerbeen (…) zeer veel waarschijnlijker zijn bij een niet-accidentele toedracht (het gevolg van menselijk handelen) dan bij een accidentele toedracht (het gevolg van een ongeval of ongeluk). De rapporteur sluit uit dat metafysaire hoekfracturen door eigen toedoen of gedragingen van [naam kind] zijn veroorzaakt.”
Interpretatie huidletsels
De in het ziekenhuis geconstateerde blauwe plekken op de borst kunnen passen bij de geconstateerde ribbreuken op 24 december 2010.
De in het ziekenhuis geconstateerde kleine onderhuidse bloeduitstortingen op de romp en het linkerbovenbeen kunnen passen bij de geconstateerde ribbreuken en de geconstateerde breuken in het been van 15 januari 2010.”
Verdachte heeft verklaard dat [naam kind] zijn eerste kind is. Hij is [geboortedatum] in het ziekenhuis in Heerlen. Hij moest daar even blijven, maar daarna zijn ze naar hun huis in Kerkrade gegaan. Hij en zijn vrouw deden de dagelijkse verzorging, zoals verschonen en eten geven. Op vragen van de politie hoe het kan dat bij [naam kind] het bovenstaande letsel is geconstateerd, heeft verdachte verklaard dat hij dit niet weet. Hij is wel onhandig in de verzorging en sommige dingen doet hij met veel kracht. Na doorvragen van de politie heeft hij verklaard dat hij lomp en onhandig geweest is. Dat [naam kind] begon te huilen toen hij zijn luier aan het verschonen was. Tot zijn ergernis kreeg hij [naam kind] niet stil. Om [naam kind] toch stil te krijgen duwde hij [naam kind] met zijn duimen op zijn borstkas. De volgende morgen zag hij blauwe plekjes op zijn borst. Verdachte heeft dit meerdere keren gedaan. Hij raakte in de stress als zijn zoontje huilde en hij hem niet stil kreeg. Hij wilde zijn vrouw dan niet om hulp vragen, enerzijds omdat zij volgens hem dan chagrijnig werd en anderzijds omdat hij wilde laten zien dat hij een goede vader was en zelf voor [naam kind] kon zorgen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [naam kind] ook heeft gewassen. Toen hij [naam kind] tijdens het wassen wilde omdraaien, wist hij niet meer hoe dit moest en heeft hij dit op zijn manier gedaan. Verdachte pakte [naam kind] vast met een hand om zijn nek/hoofd en met de andere hand pakte hij het linkerbeentje beet en draaide hij [naam kind] om. Verdachte denkt dat dit is gebeurd op de dag voordat hij met zijn vrouw met [naam kind] naar de huisarts is gegaan op 11 januari 2010.
In het daaropvolgende verhoor heeft verdachte verklaard dat hij [naam kind] vóór de tweede ziekenhuisopname op 23 december 2009, met iets teveel kracht bij zijn beentjes heeft vastgepakt en een keer omhoog en omlaag heeft getrokken. Ook heeft verdachte [naam kind] te hard tegen zich aangedrukt, omdat hij huilde en verdachte niet wist hoe hem stil moest krijgen. Verdachte deed dit vrij stevig en harder dan wanneer hij [naam kind] tegen zicht aandrukte om hem bijvoorbeeld te troosten. Verdachte deed dit zowel ongeveer een week vóór de tweede ziekenhuisopname op 23 december 2009 als op de dag van de opname zelf. In de week voorafgaande aan 23 december 2009 drukte verdachte wederom met zijn duimen op de borstkas van [naam kind]. De dag voor de derde ziekenhuisopname was [naam kind] aan het huilen en plaste hij over verdachte heen. Dit was rond 10 januari 2010. Verdachte heeft ook toen met zijn duimen op de borstkas van [naam kind] gedrukt en duwde hem opnieuw te hard tegen zich aan.
Op grond van hetgeen verdachte heeft verklaard concludeert de rechtbank dat verdachte op bijzonder hardhandige en onvoorzichtige wijze met zijn zoontje is omgegaan. Gelet hierop en in combinatie met de constateringen van Robben en Karst acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het bij [naam kind] geconstateerde letsel is veroorzaak door de handelingen van verdachte. De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens het feit dat de deskundige Karst in zijn rapport (onder het kopje “Onderliggende aandoeningen”) uitvoerig heeft onderbouwd dat er géén medische oorzaken gevonden zijn voor het ontstaan van het geconstateerde letsel.
Rest de vraag of verdachte verweten kan worden dat hij dit letsel opzettelijk heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft ontkend [naam kind] opzettelijk te hebben mishandeld. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gewoon niet wist hoe hij met een baby moest omgaan. Bovendien was hij zich er niet van bewust dat zijn handelen tot letsel bij [naam kind] kon leiden, omdat er aanvankelijk in het ziekenhuis geen letsel was gevonden en hij pas achteraf, toen [naam kind] al uit huis was geplaatst, heeft gehoord dat er wél letsel bij [naam kind] was geconstateerd.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat verdachte op verschillende momenten uit frustratie meermalen met zijn duimen op de borstkast van zijn toen twee à drie maanden oude zoontje heeft gedrukt, met zichtbare blauwe plekken als gevolg. Daarnaast heeft hij zijn zoontje aan zijn linkerbeen vastgepakt en hem aan dit ene been omgedraaid. Ook heeft hij zijn zoontje meermalen te hard tegen zich aangedrukt en hem een keer aan de beentjes vastgepakt en heen en weer geschud. Dit zijn handelingen met een baby van een paar maanden oud die naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders dan gericht kunnen zijn op het toebrengen van pijn en letsel bij die baby. Verdachte heeft verklaard dat hij ook heeft gezien dat zijn zoontje blauwe plekken had nadat hij met zijn duimen op zijn borstkas had geduwd. Hij heeft ook gemerkt dat zijn zoontje door dit duwen nog harder ging huilen. Bovendien is hij in een korte periode tot drie maal toe met zijn zoontje naar het ziekenhuis gegaan, omdat er iets mis leek met [naam kind]. Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich schuldig voelde en boos op zichzelf was om wat hij gedaan had toen zijn zoontje in het ziekenhuis was opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit alles met zich mee dat verdachte - door telkens opnieuw op de hierboven beschreven wijze te handelen jegens zijn zoontje - bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam kind] hierdoor letsel zou oplopen.
Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zijn zoontje opzettelijk heeft mishandeld.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 5 november 2009 tot 22 januari 2010 in de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Heerlen, aan een persoon, zijnde zijn kind, te weten [naam kind] [geboortedatum], opzettelijk lichamelijk letsel te weten een fractuur van het linkeronderbeen en avulsiefracturen aan beide knietjes heeft toegebracht, door deze telkens opzettelijk met kracht, een of beide beentje(s) en beide knietjes te verbuigen/verdraaien/verwringen en er met kracht aan te trekken/schudden, en dat verdachte in de periode van 5 november 2009 tot 22 januari 2010 in de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Heerlen, aan een persoon, zijnde zijn kind, te weten [naam kind] [geboortedatum], opzettelijk lichamelijk letsel te weten meerdere ribfracturen heeft toegebracht, door telkens opzettelijk met kracht, de romp van die [naam kind] samen te drukken/te persen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Over verdachte is op 16 maart 2011 gerapporteerd door drs. C. Moerland, GZ-psycholoog en op 17 november 2011 door M.J. van Weers, psychiater. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven, met voornamelijk antisociale en narcistische kenmerken. De psychiater heeft hier nog aan toegevoegd dat er bij verdachte ook sprake is van alcoholmisbruik. De psycholoog beschouwt verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar en de psychiater als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Er ligt weliswaar geen advies over welke voorwaarden dit zouden moeten zijn, maar dat kan later worden ingevuld.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij een eventuele strafoplegging bepleit het advies van de psycholoog Moerland te volgen. Deze heeft geadviseerd om aan verdachte een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen, onder andere inhoudende dat verdachte moet deelnemen aan een dagklinische behandeling. Het onderzoek ter terechtzitting zou dan heropend moeten worden, zodat de reclassering in de gelegenheid is om het toezicht nader in te vullen. Het dwingend kader van een TBS-maatregel vindt de raadsman veel te ver gaan. Bovendien is het volgens hem niet mogelijk deze maatregel met voorwaarden op te leggen zonder dat deze voorwaarden door de rechtbank worden ingevuld. Mocht de rechtbank het toch eens zijn met de officier van justitie, dan verzoekt de raadsman een zo kort mogelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, omdat hij een straf van 3 jaar niet passend vindt en gelet op het feit dat verdachte al ruim een jaar in voorarrest verblijft.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn destijds pasgeboren zoon [naam kind]. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer een fractuur van het linkeronderbeen, meerdere ribfracturen en avulsiefracturen aan beide knietjes opgelopen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer, een weerloze baby van slechts een paar maanden oud. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, nadat hij de eerste keer blauwe plekken op lichaampje van zijn zoontje had geconstateerd en met hem naar het ziekenhuis was gegaan, is doorgegaan met het mishandelen van zijn zoontje. Ook nadat hem door de artsen kenbaar was gemaakt dat er verdenking van kindermishandeling bestond is hij doorgegaan met zijn zoontje (te) ruw te behandelen en heeft hij niet gezegd dat dit mogelijk door zijn gedrag kwam. Dit heeft tot gevolg gehad dat ook de moeder van [naam kind] enige tijd als verdachte is aangemerkt, en dat [naam kind] bij een pleeggezin is geplaatst, waar hij ook nu nog altijd verblijft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hier – ondanks dat het feit juridisch niet als zware mishandeling is aan te merken – toch een aanzienlijke straf dient te volgen, om recht te doen aan de ernst van het feit en om verdachte de onjuistheid van zijn handelen te laten inzien. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen en het advies volgen van de psycholoog Moerland. De rechtbank acht het namelijk van belang om via een behandeling van verdachte te komen tot een inperking van het gevaar op recidive. Omdat de rechtbank het advies van Moerland zal volgen, ziet zij geen reden om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, zoals geadviseerd door de reclassering.
De door de officier van justitie geëiste maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal de rechtbank niet opleggen. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het dossier en het beeld dat zij van de verdachte ter zitting heeft gekregen, van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is deze maatregel aan verdachte op te leggen. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat volstaan kan worden met de buiten het kader van een voorwaardelijke tbs geboden behandelmogelijkheid. Het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf acht de rechtbank daarbij, mede gegeven de hierna te noemen duur van de proeftijd, een voldoende grote stok achter de deur te zijn.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal hieraan een proeftijd verbinden van 3 jaar en de hierna nader te noemen bijzondere voorwaarde.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van drie jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of heeft geweigerd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden of
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan een dagklinische/ambulante behandeling in een forensisch psychiatrische polikliniek;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. S.V. Pelsser en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2009 tot 22 januari 2010 in de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam kind] , van het leven te beroven, met dat opzet (telkens) met kracht, een of beide armpje(s) en/of een of beide beentje(s) en/of een of beide knie(tjes) en/of de romp en/of het hoofd en/of overige delen van het lichaam van [naam kind] heeft samengedrukt/geperst en/of verbogen/verdraaid/verwrongen en/of geslagen/gestompt, en/of er met kracht aan heef getrokken/geschud terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2009 tot 22 januari 2010 in de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon, zijnde zijn kind, te weten [naam kind] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten fractu(u)r(en) linkeronderbeen en/of een of meerdere ribfractu(u)r(en) en/of fractuur schedel en/of avulsiefractu(u)r(en) aan een of beide knie(tjes) heeft toegebracht, door deze (telkens) opzettelijk met kracht, een of beide beentje(s) en/of een of beide knie(tjes) en/of de romp en/of het hoofd en/of overige delen van het lichaam van die [naam kind] samen te drukken/te persen en/of te verbuigen/verdraaien/verwringen en/of te slaan/stompen en/of er met kracht aan te trekken/schudden.