ECLI:NL:RBMAA:2011:BU5799

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703110-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van inbraak met geweld tegen politieagent

Op 23 november 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [naam verdachte], die samen met medeverdachten betrokken was bij een inbraak in een woning aan de [A.straat] te Heerlen op 4 mei 2011. Tijdens de vlucht van de inbrekers werd er door [naam verdachte] op een politieagent, hoofdagent [D.], geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een vooropgezet plan om de inbraak te plegen, waarbij [naam verdachte] een actieve rol heeft gespeeld. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en de resultaten van het onderzoek naar pinggesprekken als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat [naam verdachte] bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten en dat hij verantwoordelijk was voor het geweld tegen de politieagent. De rechtbank heeft [naam verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij [D.] tot schadevergoeding van € 773,- toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis op te heffen afgewezen, omdat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van de diefstal, gevolgd door geweld, voldoende is onderbouwd en dat de verdachte strafbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703110-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonend te [adresgegevens verdachte],
gedetineerd in PI Limburg-Zuid – De Geerhorst te Sittard,
doch thans voortvluchtig.
Raadsman is mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2011. Verdachte (hierna ook te noemen: [naam verdachte]) is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen goederen heeft gestolen uit een woning, waarbij met een vuurwapen is geschoten op hoofdagent [D.], dan wel samen met anderen heeft geprobeerd goederen te stelen uit een woning, waarbij met een vuurwapen is geschoten op hoofdagent [D.].
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op pinggesprekken die zijn vastgelegd en door de politie beschreven, op de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zoals deze zijn afgelegd tijdens de politieverhoren, op de aangifte van verbalisant [D.] en op de aangifte van [slachtoffer], bewoner van de woning waar op 4 mei 2011 is ingebroken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde geweldsaspect, omdat niemand heeft gezien dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten op verbalisant [D.]. Dat [D.] toen hem een foto van verdachte werd getoond, verdachte heeft herkend als de man die op hem geschoten heeft kan niet voor het bewijs worden gebruikt. [D.] had een meervoudige (foto)confrontatie moeten worden afgenomen. Nu aan [D.] echter niet de mogelijkheid is geboden om uit verschillende personen een eventuele dader aan te wijzen, is geen sprake geweest van een diagnostisch betrouwbaar onderzoek, waardoor deze herkenning niet voor het bewijs bruikbaar is.
Ook de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, nu [medeverdachte 2] niet zelf heeft waargenomen dat het [naam verdachte] is geweest die heeft geschoten en [medeverdachte 2] zich, bij zijn verhoor door de raadsman, heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Door dit beroep op het verschoningsrecht is de verdediging de mogelijkheid onthouden om de verklaringen van [medeverdachte 2] te toetsen op hun betrouwbaarheid.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu het proces-verbaal van bevindingen, zoals opgemaakt door verbalisant [D.] op 31 mei 2011 en hetwelk opgenomen is op bladzijde 250 van het dossier, niet gebezigd zal worden voor het bewijs, heeft de raadsman geen belang bij een bespreking van zijn dienaangaande verweer.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen zoals die door medeverdachte [medeverdachte 2] zijn afgelegd wel gebezigd kunnen worden voor het bewijs. Aan de verdediging is ter terechtzitting de gelegenheid geboden [medeverdachte 2] te ondervragen. Dat [medeverdachte 2] toen met een beroep op het hem toekomende verschoningsrecht geen antwoord heeft willen geven op de vragen die hem gesteld werden, levert geen situatie op waarbij de verdachte is geschonden in zijn o.a. in artikel 6, derde lid, sub d van het EVRM neergelegde recht getuigen te (doen) ondervragen en kan niet afdoen aan het, mede gegeven de overige onderzoeksbevindingen, bruikbaar zijn van de door [medeverdachte 2] in het vooronderzoek afgelegde verklaringen voor het bewijs in de onderhavige zaak.
Een zaak, die draait om een voorval dat op 4 mei 2011 plaats heeft gehad te Heerlen. Op die dag is door een aantal personen ingebroken in een woning aan de [A.straat] te Heerlen. Toen de door buurtbewoners gealarmeerde politie ter plaatse kwam, zijn de daders op de vlucht geslagen. Tijdens deze vlucht zou er door (één van) de inbrekers op een politieagent, hoofdagent [D.], geschoten zijn.
In het onderzoek naar dit voorval zijn, op diverse momenten, als verdachte aangehouden: [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [naam verdachte].
Voorts zijn tijdens het onderzoek de gsm’s van de verdachten [medeverdachte 2] en [naam verdachte] onderzocht op onder andere daarmee gevoerde “pinggesprekken”. Daarbij is gebleken dat de ping-ID van de gsm van [medeverdachte 2] [‘n pingnummer] is en de ping-ID van van de gsm van [naam verdachte] [‘n pingnummer]. Tevens is gebleken dat de ping-ID van de gsm van verdachte [medeverdachte 4] [‘n pingnummer] is.
[medeverdachte 4] heeft bij zijn verhoor op 24 mei 2011 verklaard dat hij zijn ping-ID al ongeveer twee of drie maanden niet meer gebruikte, omdat hij zijn telefoon is kwijtgeraakt. Echter, uit de opgevraagde en verkregen historische gegevens van het toestel met pingcode [‘n pingnummer] is gebleken dat hiermee onder andere op 18 februari 2011 en op 26 april 2011 pinggesprekken zijn gevoerd. Pinggespreken, waarvan [medeverdachte 4] heeft bevestigd dat hij degene was die deze gesprekken heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 4], dat hij het betreffende toestel sedert ongeveer drie maanden niet meer gebruikt heeft, onaannemelijk.
Nu niet gebleken is dat anderen dan [medeverdachte 2], [naam verdachte] en [medeverdachte 4] gebruik hebben gemaakt van de respectieve ping-IDs [‘n pingnummer], [‘n pingnummer] en [‘n pingnummer], zullen de in het onderzoek aangetroffen, hieronder weer te geven pingberichten en pinggesprekken die gevoerd zijn tussen de gebruikers met voornoemde ping-IDs, aan hen worden toegeschreven.
Uit het proces-verbaal van bevindingen daaromtrent, blijkt dan dat op 11 maart 2011 [naam verdachte] aan [medeverdachte 2] om 20.35 uur via een pingbericht vraagt: “Ken ik ze pakken” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Haha”. [naam verdachte] pingt dan: “Schijt aan” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Dan regel k wat beter pik”. 17 minuten later vraagt [medeverdachte 2] aan een persoon die gebruik maakt van ping-ID [‘n pingnummer]: “Pik vriend van me van rotterdam wil iemand rippen”, waarop deze antwoordt: “Heb j ruzie met iemand ofso”.
Een minuut later bericht [medeverdachte 2] aan [naam verdachte]: “Ben nog vragen voor je”.
Weer een minuut later, om 20.55 uur, vraagt [‘n pingnummer] aan [medeverdachte 2]: “Enne ??”.
[naam verdachte] stuurt om 20.55 uur aan [medeverdachte 2]: “Vraag nu gelijk regel” en “Laat me straks nog weten”. Direct daarop meldt [medeverdachte 2] aan [‘n pingnummer]: “hij heeft geld nodig”. [‘n pingnummer] bericht op datzelfde tijdstip aan [medeverdachte 2]: “Of k ene weeet voor t rippen?”.
Op dat tijdstip, 20.55 uur, bericht [medeverdachte 2] ook aan [‘n pingnummer]: “wilt iemand rippen” en “jah man”. [‘n pingnummer] antwoordt: “Zou k niet weten man”, waarop [medeverdachte 2] meldt: “Ok ok” en “Jammer vraag wel verder”.
Direct daarop meldt [medeverdachte 2] aan [naam verdachte] “Ben vragen die weten nu gelijk nog niets”. [naam verdachte] antwoordt: “Okok ik moet weten wat erte hale valt” en “Aii laat me weten”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Doe k”.
Een dag later, op 12 maart 2011, vraagt [medeverdachte 2] in een pinggesprek om 19.59 uur aan een persoon die gebruik maakt van ping-ID [‘n pingnummer]: “Pik weet je iemand die vriend van me kan rippen? Die veel geld og drugs heeft”. En om 20.00 uur: “Ik moet iemand zoeken die hij kan rippen” en: “Moet egt een hebben die is helemaal gek hij heeft geld nodig. Is van Rotterdam. Hij wil liefst nu meteen komen”.
Op 13 maart 2011 om 18.59 uur gaat een msn-bericht uit van [e-mailadres medeverdachte 2] naar [e-mailadres medeverdachte 3], inhoudende: “Weet j iemand die vriend van m kan rippen?” [e-mailadres medeverdachte 3] antwoordt: “Ja zkkr pik voor wat”, waarop [e-mailadres medeverdachte 2] antwoordt: “Weet j iemand met geld of drugs veel?”, waarop [e-mailadres medeverdachte 3] antwoordt: “neepik jij dan :P” en “ik pak et we l”.
[e-mailadres medeverdachte 2] antwoordt: “haha anders vroeg k niet” en “je kunt miss met vriend van me meedoen” en “Ben nog zoeken heb wel wat al”. [e-mailadres medeverdachte 3] bericht hierop: “is goed pik laat maar horen dan”.
Op 2 mei 2011 pingt [medeverdachte 2] om 17.26 uur aan [naam verdachte]: “Probeer morgu te komen is beter man”, waarop [naam verdachte] antwoordt: “Wat dann”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Heb donderdag afspraken” en “Heb morgen vrij gehouden”. [naam verdachte] pingt dan: “Woensdag” waarop [medeverdachte 2] bericht: “Ok is goed”. [naam verdachte] bericht dan om 17.38 uur: “Maar gelijk. Dan je weet tog” waarop [medeverdachte 2] meldt: “Jah man heb wel iets” en “Neem bivak mee” en “En pipa als j heb hoef nie perse”.
Die tweede mei pingt [medeverdachte 2] om 19.24 uur naar een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Btw die molukkers komen woensdag” en “Nemen pipa enso mee”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “pipa” straattaal is voor pistool.
Op 3 mei 2011 om 12.38 uur pingt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4]: “Ik heb net tip gekregen. Weer andrer.10 k wierie. Ga z+ halen. Kun j die kwijt komen? witsoort” [medeverdachte 4] antwoordt: “Ja, we kome morge. Kan altyd kwyt”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “wierie” straattaal is voor wiet/marihuana.
Diezelfde dag pingt [medeverdachte 2] om 17.09 uur naar [medeverdachte 4]: “Hoe laat komen jullie morgen?”, waarop hij als antwoord krijgt: “Ik vertrek in de ochtend. Dus rond 12 a 1 uur bij jou”. Om 17.43 uur pingt zender [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4]: “Laat [naam verdachte] die dingen meenemen voor slot openen”.
Op 4 mei 2011 tussen 8.59 uur en 9.21 uur vindt er een pinggesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [naam verdachte]. [medeverdachte 2] pingt hierbij naar [naam verdachte]: “Enne pik. Kom je dalijk”, waarop wordt geantwoord: “We zijn al onderweg” en op de vraag hoe laat ze hier zullen zijn: “We zijn over een uurtje”. [medeverdachte 2] pingt daarna: “Ben ff wat doen nu. Stake out ergens”.
Aan een persoon met ping-ID [‘n pingnummer] meldt [medeverdachte 2] die dag vanaf 9.18 uur: “Ik ben op stake out. Wachten tot iemand weg gaat. Dan na binnen. Ligt 10 k wierie. Rippen he”.
Daarna, om 9.50 uur, pingt [medeverdachte 2] naar [‘n pingnummer]: “Zijn nu 2 vrienden aangekomen van roffa en tilburg”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “roffa” straattaal is voor Rotterdam.
Dat deze vrienden ook zijn aangekomen, blijkt uit het pinggesprek van 10.07 uur, waarbij [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 2] pingt: “Doe open dan”.
Dat [medeverdachte 4] zich daadwerkelijk verplaatst heeft, blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [N.], waarin deze opmerkt dat de mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[nummer], welk nummer op naam staat van [medeverdachte 4], en waaraan ping-ID [‘n pingnummer] is gekoppeld, op 4 mei 2011 om 08.00 uur contact gemaakt met de zendmast, gesitueerd te Ridderkerk en om 12.55 uur met de zendmast die is gesitueerd te Klimmen (Limburg).
Verbalisanten [K.] en [D.] horen op 4 mei 2011 omstreeks 11.29 uur van de regionale meldkamer dat aan de [A.straat] te Heerlen wordt ingebroken door twee blanke mannen en twee mannen met een getinte huidskleur. Een van de blanke mannen draagt een groene jas en de andere blanke man heeft een zwart rugzakje.
[K.] en [D.] gaan ter plaatse en zien dan een blanke man met een groene jas en een man met getinte huidskleur staan, die in hun richting kijken. Uit de richting van genoemde woning lopen nog twee andere mannen in de richting van de twee mannen. [D.] stapt uit het dienstvoertuig en achtervolgt drie van deze mannen als deze wegrennen en de [H.straat] inrennen. Een van deze drie mannen is blank. De vierde man rent in de richting van de [R.straat]. Bij het achtervolgen schreeuwden [K.] en [D.] met luide stem: “Politie, blijven staan!”
Als [D.] de drie mannen tot op een afstand van tien meter genaderd is, draait een van de mannen zich om en kijkt [D.] recht in de ogen. Vervolgens hoort [D.] kort achter elkaar drie harde knallen. Hij is ervan overtuigd dat op hem wordt geschoten. Nadat het derde schot is gevallen, duikt hij achter een geparkeerde, bordeauxrode auto. Ten tijde van het schieten ziet [D.] geen andere personen in de [H.straat].
Op 4 mei 2011 heeft [D.] aangifte gedaan van poging tot doodslag/bedreiging, gepleegd jegens hem op 4 mei 2011 te Heerlen.
Nadat [K.] de nabij de [A.straat] gelegen [V.straat] is ingerend, hoort hij drie keer het geluid van schoten. Hij rent door naar de [B.straat], waar de blanke man met de groene jas vanuit de [H.straat] in zijn richting rent. Nadat deze man de [B.straat] is over gerend ziet hij hem het struikgewas inrennen. Daarna neemt zijn collega [vdB.] met zijn diensthond de achtervolging over. [vdB.] heeft de vluchtende man, die verdachte [medeverdachte 3] blijkt te zijn, aangehouden. In [medeverdachte 3]’ kleding wordt onder andere een afgebroken cilinderslot aangetroffen.
Op de [H.straat] wordt een kleine huls gevonden, die van kaliber 6,35 mm (spoor PD2-01) blijkt te zijn. Een tweede huls van dit kaliber (spoor PD2-02) wordt in de buurt van de [H.straat] en de [B.straat] aangetroffen. Uit het onderzoek naar deze hulzen is gebleken dat het om kogelpatronen gaat. De aangetroffen hulzen zijn onderzocht door een NFI-deskundige wapens en munitie. Uit dat onderzoek is gebleken dat zij zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. Bij visueel onderzoek aan de hulzen is gebleken dat het gaat om hulzen behorend bij scherpe munitie
Uit het feit dat er twee hulzen van scherpe kogelpatronen zijn aangetroffen op en in de nabijheid van de [H.straat] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat met scherpe munitie is geschoten en dat de knallen die onder meer door [D.] zijn gehoord, afkomstig waren van die schoten. Andere oorzaken voor deze knallen zijn niet aannemelijk geworden.
[medeverdachte 3] verklaart na zijn aanhouding bij de politie dat hij met ([medeverdachte 2]) heeft besproken dat hij een woning wist waar waarschijnlijk geld en drugs zou liggen. [medeverdachte 2] zou vervoer regelen. Op woensdagmorgen rond 07.30 – 08.00 uur is [medeverdachte 2] hem komen ophalen. De buurman van [medeverdachte 2] stond in zijn auto te wachten. Vervolgens zijn zij samen naar de woning gereden en zagen zij de man uit de woning vertrekken. [medeverdachte 3] is naar de voordeur gelopen en heeft aangebeld, waarop een vrouw de deur opende. Hij heeft gevraagd of daar een jongen woonde met wie hij naar school zou gaan, hetgeen niet het geval was. [medeverdachte 3] is toen teruggelopen naar de auto. Zij hebben toen ongeveer 15 à 20 minuten gewacht, waarna de vrouw de woning verliet en langs de auto liep. Hij zag dat ze in de auto keek en hoorde dat [medeverdachte 2] zei dat ze meteen haar telefoon pakte. Daarop zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de buurman met de auto naar de woning van de buurman in Voerendaal gereden. In de auto vertelde [medeverdachte 2] dat er nog twee Molukkers uit Rotterdam zouden komen die hier nog iets wilden doen. [medeverdachte 2] had met zijn witte [merknaam] via sms of ping contact met deze Rotterdammers. Toen zij zo’n tien minuten in de woning van de buurman waren kreeg [medeverdachte 2] bericht dat de Rotterdammers voor de deur stonden. Hij heeft ze binnengelaten en zei tegen hen dat hij een woning wist waar mogelijk weed, geld of iets anders zou liggen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn toen meteen met de beide Rotterdammers in een zwarte [merk auto] naar Meezenbroek gereden. Nadat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met een bahco de voordeur hadden geforceerd, zijn zij met zijn vieren naar binnen gegaan.
Op een gegeven moment is hij met [medeverdachte 2] en de Rotterdammer met de tattoo de kelder in gelopen, waar zij een zak wiet vonden. Ze zijn daarop naar boven gelopen en [medeverdachte 3] is met de Rotterdammer met het stekeltjeshaar bij de deur gaan staan. Vervolgens zag hij een [merk auto] aankomen waarvan hij dacht dat het de bewoners of de politie zou kunnen zijn en heeft tegen [medeverdachte 2] geroepen: “Kom, kom, weg hier”, waarna hij is weggerend. [medeverdachte 3] zag dat de Rotterdammer met de tattoo achter hem aan rende. Opeens hoorde hij ongeveer drie schoten die kwamen vanuit de richting van de Rotterdammer met de tattoo. Ongeveer twee à drie seconden later hoorde hij roepen: “Politie, politie”. Op dat moment was hij al de bosjes in gerend, waar hij werd aangehouden. Toen hij in de politieauto zat, zag hij de Rotterdammer met het stekeltjeshaar voorbij rijden in zijn [merk auto]. Van de Rotterdammer met de tattoo weet [medeverdachte 3] te melden dat deze op beide oogleden letters had getatoeëerd.
[medeverdachte 2] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 3] de tip met betrekking tot de wiet heeft gegeven. Ook heeft [medeverdachte 3] getipt dat ergens cash te halen was, dat illegaal was verkregen. Zij zouden “een inbraakje doen, naar binnen gaan, dingen pakken”.
Ten aanzien van de eerste keer dat zij bij de woning waren heeft [medeverdachte 2] een gelijkluidende verklaring afgelegd als [medeverdachte 3]. Ook ten aanzien van de komst van de Rotterdammers en de tweede keer dat zij naar vorengenoemd adres zijn gegaan, heeft hij eenzelfde verklaring als [medeverdachte 3] afgelegd. Met betrekking tot de wiet die in het pand is aangetroffen, heeft hij verklaard dat iemand die gevonden had en in zijn handen heeft geduwd, omdat hij een vuilniszak bij zich had. Op het moment dat hij een politieauto zag, is hij weggelopen. De wiet had hij toen bij zich. Deze heeft hij later in de struiken gegooid. Een auto kwam hem achterna, hij is de hoek omgegaan en is in het paadje naast de flatjes gaan zitten om te pingen dat hij vervoer nodig had. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij binnen een uur na het schietincident van de persoon met de tatoeage boven de ogen heeft gehoord dat deze twee keer had geschoten op iemand die uit een [merk auto] stapte en die op hem, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] kwam afgerend. Hij noemt deze persoon [naam verdachte]. [naam verdachte] zei dat hij op één man had geschoten en dat deze man toen wegdook.
Op de vraag of de tekst die de getatoeëerde Rotterdammer op zijn oog heeft staan iets met game te maken heeft, heeft [medeverdachte 2] “ja” geknikt en medegedeeld dat dit op zijn rechterooglid staat, terwijl op zijn linkerooglid “over” is getatoeëerd. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [nummer] is gerelateerd dat deze op 29 april 2011 een persoon heeft gecontroleerd, die zich legitimeerde met een Europese identiteitskaart. Hij bleek te zijn genaamd: [naam verdachte]. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat [naam verdachte] ook wel [naam verdachte] wordt genoemd en dat hij van Molukse afkomst is. Tijdens de controle zag de verbalisant dat [naam verdachte] een tatoeage had op beide oogleden. Op zijn rechter ooglid staat het woord GAME, op zijn linkerooglid staat het woord OVER. Ook verbalisant [D.], die [naam verdachte] heeft verhoord, heeft gezien dat [naam verdachte] deze tekst op zijn oogleden had getatoeëerd. Bovendien heeft hij gezien dat [naam verdachte] in zijn bovengebit een gouden tand had.
Verbalisant [S.] heeft in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat op de voorgevel van het perceel, gelegen aan de [adresgegevens medeverdachte 4], zijnde het adres van [medeverdachte 4], [naam verdachte] is geschreven.
[medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 2] zijn buurman is. Hij is ‘s woensdags samen met [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] gaan halen. [medeverdachte 1] heeft hen vervolgens met een door hem geleende [merk auto] naar de [A.straat] in Heerlen gebracht. Nadat [medeverdachte 3] bij een woning had aangebeld en een vrouw de deur had geopend, kwam hij terug naar de auto. Toen de vrouw even later langs de auto liep, zijn zij weggereden en naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan. Daar hoorde hij twee jongens naar boven komen. Dat waren vrienden van [medeverdachte 2]. Een van hen had gouden tanden en tatoeages op de oogleden. [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de twee vrienden van [medeverdachte 2] zijn daarna vertrokken. ’s Middags kreeg [medeverdachte 1] een telefoontje van een vriend van [medeverdachte 2] met het bericht, dat hij [medeverdachte 2] moest gaan halen. Hij heeft [medeverdachte 2] tweemaal een sms gestuurd met het verzoek hem te bellen. Ongeveer twintig minuten daarna stond de Molukker zonder tatoeage schreeuwend en kloppend voor zijn voordeur. Hij zei dat zij [medeverdachte 2] en die vriend van hem moesten gaan zoeken, dat er was geschoten en dat [medeverdachte 3] was opgepakt. [medeverdachte 1] is toen samen met de Molukker in de [merk auto] naar Meezenbroek gereden. Toen zij terugkwamen in Voerendaal zaten [medeverdachte 2] en, in de woorden van [medeverdachte 1], de gangster Molukker op het balkon. [medeverdachte 1] moest zijn deur open maken omdat de Molukkers hun telefoons moesten hebben en weg wilden. [medeverdachte 2] heeft hem later verteld dat ze een halve kilo wiet hadden meegenomen.
Het pingen waarover [medeverdachte 2] in zijn verklaring rept, komt terug in de bevindingen van het daarop gerichte, reeds eerder aangehaalde onderzoek.
Op die vierde mei pingt [medeverdachte 2] tussen 11.38 uur en 11.40 uur aan een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Konm me halen. Mezernbroek” en “Die zijnm gepaktr. Bel iemand voor me. Aub” en “Zeg k sta in mezenbroek. In paadje schuilen gek”.
Om 13.25 uur pingt [medeverdachte 2] naar een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Kom ff na mezenbroek met me 20 min. Ff snel iets ophalen. Anders moe ik gaan zitten”. Naar [‘n pingnummer] pingt hij om 14.23 uur: “Maar moe trug daar. Heb ook wa liggen”.
Getuige [getuige 1], woonachtig aan de [adres getuige 1], legt een verklaring af waarin deze meldt dat zijn vriendin voor de omgevallen schutting van hun tuin een zwarte bivakmuts en een paar blauwe handschoenen heeft gevonden. In de brandgang achter hun woning vond hij een rol vuilniszakken en onder die rol lag een zwart handvuurwapen. Getuige [getuige 2] ziet op 4 mei 2011 dat een jongen een doodlopend paadje inrent en zeer snel er na dit paadje weer uitrent. Gelet op het hiervoor vermelde pinggesprek dat op 4 mei 2011 tussen 11.38 uur en 11.40 uur is gevoerd, luidend “Zeg k sta in mezenbroek. In paadje schuilen gek”, acht de rechtbank het aannemelijk dat de jongen die het paadje is ingerend, [medeverdachte 2] is geweest.
Verbalisanten [G.] en [vL] stellen de door getuige [getuige 1] gemelde goederen, veilig en nemen deze in beslag. De goederen zijn daarna naar het NFI gezonden voor DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat het DNA-hoofdprofiel van de rechter handschoen matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 2]. Aan de linker handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, dat onder meer matcht met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en onderzoek aan de bivakmuts heeft aangetoond dat het daarop aangetroffen DNA matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Het in de brandgang aangetroffen wapen is onderzocht en dit blijkt een gasdrukpistool te zijn, dat sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Op woensdag 4 mei 2011 wordt door [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal door middel van braak in zijn woning, gelegen aan de [A.straat] te Heerlen. Hij verklaart dat hij die ochtend omstreeks 8.00 uur de woning heeft verlaten en dat zijn vriendin, die op hetzelfde adres woonachtig is, altijd de woning verlaat tussen 9.15 uur en 9.30 uur.
Omstreeks 12.00 uur is [slachtoffer] bij zijn huis aangekomen. Hij zag dat de voordeur dicht was en dat het cilinderslot uit de deur was.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [naam verdachte], als [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de diefstal uit de woning van [slachtoffer].
Medeplegen [naam verdachte]
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor gemelde pinggesprekken en uit de verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zoals afgelegd bij de politie vast dat er sprake was van een vooropgezet plan van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [naam verdachte] en [medeverdachte 4] om een inbraak te plegen in de woning van [slachtoffer], omdat zij dachten dat daar een forse hoeveelheid hennep aanwezig was die zij wilden buitmaken. [medeverdachte 1] functioneerde in dit plan als de chauffeur.
Gezien bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten ten aanzien van het plegen van de woninginbraak.
Op grond van genoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], stelt de rechtbank voorts vast dat het [naam verdachte] is geweest die geschoten heeft op hoofdagent [D.]. Weliswaar zijn er geen kogelinslagen aangetroffen en is derhalve geen schotbaanonderzoek gedaan kunnen worden, maar [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [naam verdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij op iemand had geschoten die uit een [merk auto] was gestapt. Dat [naam verdachte] daarbij op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat hij op een politieambtenaar schoot, moet worden afgeleid uit de mededeling van [D.], dat hij tijdens de achtervolging van de verdachten heeft geroepen: “Politie, blijven staan!”
Van een strafbare betrokkenheid bij het geweldsaspect van verdachtes mededaders is de rechtbank niet gebleken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A.straat], heeft weggenomen hennep, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg Zuid, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op die [D.] voornoemd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
diefstal, gevolgd van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de dader uitsluiten.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het tenlastegelegde.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van recidive.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder in aanmerking genomen dat sprake is geweest van een gezamenlijk vooropgezet plan, waarbij [naam verdachte] zowel bij de voorbereiding als bij de inbraak zelf een actieve rol heeft gespeeld. Hij was het die kennelijk iemand wilde “rippen”, heeft daarover contact gelegd met [medeverdachte 2], heeft daarover contact met hem onderhouden en en is uiteindelijk met [medeverdachte 4] naar het Zuiden des lands gereden om zijn slag te slaan.
[naam verdachte] heeft dus een belangrijke, initiërende rol in het geheel gehad. Een kwalijke rol.
Een rol die nog kwalijker wordt, wanneer in ogenschouw wordt genomen dat het [naam verdachte] is geweest die tijdens zijn vlucht meermalen op een politieagent heeft geschoten.
Kennelijk hecht verdachte zo’n grote waarde aan zijn vrijheid en het uit de handen blijven van de politie na een gepleegd misdrijf, dat hij bereid is om het leven van een ander daarvoor in de waagschaal te stellen. Dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf in de orde van grootte, als door de officier van justitie geëist, passend en geboden. Zij zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de raadsman is het verzoek gedaan om de voorlopige hechtenis op te heffen, nu er naar zijn mening onvoldoende ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan. Gegeven het hierboven weergegeven oordeel van de rechtbank zal dit verzoek worden afgewezen.
6 De benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behandeld, waarbij [D.] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De benadeelde partij [D.] vordert een bedrag van € 773,-, bestaande uit immateriële schade.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [D.] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 773,-, verdachte deze vordering niet heeft betwist en aan hem ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij [D.] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [D.], te betalen een bedrag van
€ 773,-;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [D.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [D.], te betalen een bedrag ad € 773,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting
aan de benadeelde partij [D.] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 04 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A.straat] heeft weggenomen een hoeveelheid hennep, in elk geval een of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader meermalen althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten op die [D.] voornoemd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennep, in elk geval een of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich met een of meer van zijn mededaders naar voornoemde woning heeft begeven en/of het slot van die woning heeft geforceerd en/of vervolgens die woning is binnengegaan en aldaar naar geld en/of goederen van zijn gading heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke
poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg-Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen althans eenmaal met een vuurwapen op die [D.] voornoemd heeft geschoten.